3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.1.1.Op 25 februari 2009 is [Wasserbau] met de heer [projectleider van Wassaerbau] (verder te noemen “[projectleider van Wassaerbau]”) een overeenkomst aangegaan onder het hoofd “Vertrag über freie Mitarbeit”. [Wasserbau] heeft [projectleider van Wassaerbau] op 23 juni 2009 een schriftelijke volmacht verstrekt om namens haar op te treden in het kader van de inschrijving op een werk dat door Rijkswaterstaat werd aanbesteed. Het betrof de verbreding en verdieping van het Twentekanaal. De tekst van de volmacht luidt voor zover van belang als volgt:
“VERKLARING
Ondergetekende(n) verklaart dat de heer [projectleider van Wassaerbau], geb. datum [geboortedatum] 1976 gerechtigd is namens [Wasserbau] Wasserbau GmbH & Co. KG de inschrijving te ondertekenen en rechtsgeldig vertegenwoordiger is voor dit bovengenoemde werk/bestek alsmede bijbehorende werkzaamheden.”
Het betreffende werk betrof de werkzaamheden in het Twentekanaal.
3.1.2.Op 6 augustus 2009 heeft Rijkswater het werk gegund aan [Wasserbau]. [Wasserbau] heeft vervolgens [projectleider van Wassaerbau] binnen het kader van de overeenkomst van 23 juni 2009 belast met de leiding over dit project. Ten aanzien van de te verwijderen baggerspecie zijn [Wasserbau] en [projectleider van Wassaerbau] overeengekomen dat [projectleider van Wassaerbau] hiervoor zorg zou dragen. In de daarvoor bij brief van 22 februari 2010 bevestigde opdracht is vermeld dat [Wasserbau] naar verwachting 210.000 m3 baggerspecie zou aanleveren. De door [Wasserbau] te betalen prijs is vastgesteld op € 2,40 per m3. Betaling zou, aldus de opdracht, kunnen plaatsvinden op een rekening van één van de bedrijven van [projectleider van Wassaerbau].
Voorts is in de opdracht aangegeven dat [Wasserbau] slechts baggerspecie zou aanleveren die in de aanbesteding is geclassificeerd als “Bodemklasse A”. Deze classificatie ziet op de mate waarin de baggerspecie is vervuild. [projectleider van Wassaerbau] heeft met de gemeente Almelo afgesproken dat de baggerspecie kon worden opgeslagen in een depot nabij de Leemslagenplas.
3.1.3.Op 9 september 2009 is onder het hoofd “OVEREENKOMST DEPOT LEEMSLAGENPLAS” een akte opgesteld welke enerzijds [Wasserbau] en anderzijds Maasgrond B.V. als contractpartij vermeldt. Deze akte is namens [Wasserbau] ondertekend door [projectleider van Wassaerbau] en namens Maasgrond B.V. door de heer [medewerker van Maasgrond]. Tussen [Wasserbau] en Maasgrond B.V. is in geschil of [projectleider van Wassaerbau] bevoegd was tot het aangaan van deze overeenkomst.
3.1.4.Op briefpapier van Maasgrond B.V. heeft [projectleider van Wassaerbau] op 19 februari 2010, 30 april 2010 en op 19 mei 2010 facturen gestuurd aan [Wasserbau] voor de inname van baggerspecie uit het Twentekanaal. Gefactureerd zijn bedragen van respectievelijk € 108.000,=, € 132.000,= en € 240.000,=. [Wasserbau] heeft de eerste factuur voldaan, naar eigen zeggen omdat zij ervan uitging dat Maasgrond B.V. een bedrijf was van [projectleider van Wassaerbau]. De laatste twee facturen zijn niet voldaan. Zij heeft dienaangaande het standpunt ingenomen dat [projectleider van Wassaerbau] bij de uitvoering van zijn werkzaamheden fouten heeft gemaakt en dat daarin een rechtvaardiging is gelegen voor een beroep op opschorting van haar betalingsverplichtingen.
3.1.5.Bij verzoekschrift dat op 14 juli 2010 is ingeboekt ter griffie van de rechtbank Almelo heeft Maasgrond B.V. zich gepresenteerd als onderaannemer van [Wasserbau] en heeft zij verlof gevraagd voor het leggen van conservatoir beslag tot zekerheid voor betaling van een vordering van € 3.200.000,=. Hoewel in het beslagrekest wordt verwezen naar onbetaald gebleven facturen, is het verzoek niet gedaan met het oogmerk verhaal voor die bedragen veilig te stellen. Als grondslag voor haar vordering heeft Maasgrond B.V. aangevoerd dat zij het vermoeden heeft dat de door [Wasserbau] aangeleverde baggerspecie niet voldoet aan de normen voor classificatie als Klasse A, maar mogelijk zwaarder is vervuild. Zij heeft aangevoerd dat [Wasserbau] tot dan toe had geweigerd om aan te tonen dat de baggerspecie wel aan de overeengekomen classificatie voldeed. Mocht blijken dat de specie zwaarder was vervuild, dan zou Maasgrond B.V. de inmiddels ingenomen specie weer moeten afgraven en afvoeren. De daarmee gemoeide kosten heeft Maasgrond B.V. begroot op een bedrag van € 3.200.000,=. Voorts heeft Maasgrond B.V. in dit verzoekschrift opgemerkt dat [Wasserbau] weigert te aanvaarden dat Maasgrond B.V. als wederpartij heeft te gelden met betrekking tot het innemen van de baggerspecie.
3.1.6.Op 14 juli 2010 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo het gevraagde verlof verleend met bepaling dat binnen veertien dagen na het leggen van het eerste beslag de eis in hoofdzaak diende te worden ingesteld. Op 15 juli 2010 is vervolgens het beslag (verder aan te duiden als “beslag 1”) gelegd. Het beslag betrof een ponton nr. 6, ponton nr. 23 inclusief DEMAG H95, “Spüler 20” bakkenzuiger, woonschip “Forelle” en een Caterpillar D6H. De beslagleggend deurwaarder heeft daarbij de nodige maatregelen getroffen om het vertrek van de in beslag genomen zaken te beletten. Blijkens daarvan opgemaakt exploot zijn de in beslag genomen zaken die dag in gerechtelijke bewaring gegeven aan de heer [gerechtelijk bewaarder].
3.1.7.Op 23 juli 2010 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo op daartoe strekkend verzoek van Maasgrond B.V. opnieuw verlof verleend om de eerder al in beslag genomen schepen in conservatoir beslag te nemen tot zekerheid voor betaling van een vordering groot € 420.000,= wegens onbetaalde facturen van Maasgrond B.V.. Ook hierbij heeft de voorzieningenrechter bepaald dat de eis in hoofdzaak binnen veertien dagen na het leggen van het eerste beslag ingesteld moest worden.
3.1.8.Bij verzoekschrift van 27 juli 2010 heeft Maasgrond B.V. de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo verzocht om een verlenging van de termijn voor het instellen van de eis in hoofdzaak na beslag 1 met dertig dagen in verband met lopende onderhandelingen over een regeling. Bij beschikking van dezelfde datum heeft de voorzieningenrechter deze termijn verlengd met 14 dagen, derhalve tot en met 12 augustus 2010. Voorts heeft de voorzieningenrechter in zijn beslissing opgenomen dat de verlenging, om haar werking te behouden, binnen acht dagen na het verstrijken van de lopende termijn bij deurwaardersexploot of aangetekende brief aan de gerekestreerde moest zijn medegedeeld. Deze mededeling is niet gedaan.
3.1.9.Op 2 augustus 2010 heeft [Wasserbau] aan Maasgrond B.V. een schriftelijke vrijwaringsverklaring (“Freistellungserklärung”) gegeven, waarna de deurwaarder op die dag om 15.05 uur het beslag 1 heeft opgeheven.
3.1.10.Direct volgend op de opheffing van beslag 1 heeft de deurwaarder uit hoofde van het verlof d.d. 23 juli 2010 opnieuw conservatoir beslag gelegd op ponton nr. 6, ponton nr. 23, “Spüler 20” bakkenzuiger en het woonschip “Forelle”. Dit beslag zal verder worden aangeduid als “beslag 2”. Ook daarbij heeft de beslagleggend deurwaarder weer de nodige maatregelen getroffen om het vertrek van de in beslag genomen zaken te beletten, maar dit maal zijn de in beslag genomen zaken niet in gerechtelijke bewaring gegeven.
3.1.11.Bij exploot van dagvaarding d.d. 16 augustus 2010 heeft Maasgrond B.V. [Wasserbau] gedagvaard voor de rechtbank te Arnhem in een procedure die – zakelijk weergegeven – strekte tot verkrijging van een verklaring voor recht dat tussen partijen een overeenkomst tot stand was gekomen en tot betaling op grond van die overeenkomst van een bedrag van € 240.000,=, vermeerderd met de wettelijke handelsrente, met een vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten en met een vergoeding van proceskosten, waaronder de kosten van het gelegde beslag.
3.1.12.[Wasserbau] heeft in de procedure die met deze dagvaarding is aangevangen een bevoegdheidsincident opgeworpen. Bij vonnis in het bevoegdheidsincident d.d. 22 december 2010 heeft de rechtbank Arnhem zich onbevoegd verklaard. Maasgrond B.V. heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Bij arrest van het gerechtshof te Arnhem d.d. 26 juni 2012 heeft het gerechtshof te Arnhem het vonnis bekrachtigd. Maasgrond B.V. is van dit arrest niet in cassatie gekomen, zodat dit kracht van gewijsde heeft gekregen.
3.2.1.In de onderhavige procedure vordert [Wasserbau] - samengevat - een verklaring voor recht dat Maasgrond ten onrechte beslag heeft gelegd op de in de verzoekschriften van 14 juli 2010 (productie 9 bij dagvaarding) en 23 juli 2010 (productie 20 bij dagvaarding) genoemde roerende zaken en schepen van [Wasserbau] en dat Maasgrond daarmee onrechtmatig jegens [Wasserbau] heeft gehandeld, alsmede veroordeling van Maasgrond tot vergoeding van de schade ten gevolge van die beslaglegging, op te maken bij staat, een en ander vermeerderd met rente en kosten.
3.2.2.Aan deze vordering heeft [Wasserbau], kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
Tussen [Wasserbau] en Maasgrond B.V. is nimmer een overeenkomst tot stand gekomen, zodat Maasgrond B.V. ook geen schade kan hebben geleden door tekortschieten van [Wasserbau] in de vorm van het aanleveren van baggerspecie die zwaarder vervuild zou zijn geweest dan overeengekomen. [Wasserbau] heeft slechts minder dan de helft van de door Maasgrond B.V. in het beslagrekest genoemde hoeveelheid baggerspecie aangeleverd. Daarvan zou hoogstens 19.666 m3 vervuild kunnen zijn. De gepretendeerde schadevordering op grond waarvan beslag 1 is gelegd was daarom buitenproportioneel en irreëel.
Voor wat betreft de aan beslag 2 ten grondslag gelegde vordering geldt dat bij de verwijdering van de baggerspecie [projectleider van Wassaerbau] als contractpartner van [Wasserbau] heeft te gelden en niet Maasgrond B.V.. Maasgrond B.V. heeft geen aanspraak op betaling jegens [Wasserbau], die de gezonden facturen niet hoeft te voldoen aan Maasgrond B.V..
[Wasserbau] heeft Maasgrond B.V. direct geheel onverplicht gevrijwaard voor eventueel door haar te lijden schade door afgifte van een “Freistellungserklärung”, maar desondanks heeft Maasgrond B.V. beslag gelegd en het beslag tot 2 augustus 2010 gehandhaafd. Daardoor is sprake van een vexatoir beslag.
Op Maasgrond B.V. als beslaglegger rust een risicoaansprakelijkheid voor de gevolgen van het gelegde beslag, wanneer de vordering waarvoor beslag is gelegd ongegrond is. Door de gerechtelijke bewaring in de periode van 15 juli 2010 tot 2 augustus 2010 heeft [Wasserbau] in die periode geen gebruik kunnen maken van de in beslag genomen zaken en de aangenomen baggerwerken niet kunnen uitvoeren. [Wasserbau] begroot haar schade op € 22.971,10 per dag waarop zij geen gebruik heeft kunnen maken van deze zaken, te verhogen met een schade-loosstelling van € 300.000,= die zij heeft moeten betalen aan Rijkswaterstaat vanwege het niet tijdig afronden van de werkzaamheden. [Wasserbau] is daarom door de beslaglegging ook op onevenredig zware wijze in haar belangen getroffen. Gelet op de beperkte omvang van de vordering van Maasgrond B.V. en de omstandigheid dat de financiële positie van [Wasserbau] dusdanig was dat zij voldoende verhaal bood, had Maasgrond B.V. naar redelijkheid niet tot uitoefening van haar bevoegdheid om beslag te leggen kunnen komen.
3.2.3.Maasgrond B.V. heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.3.1.In het bestreden vonnis van 11 april 2012 heeft de rechtbank Maastricht de vorderingen van [Wasserbau] afgewezen en [Wasserbau] in de proceskosten veroordeeld. Zakelijk weergegeven heeft de rechtbank daartoe overwogen dat Maasgrond B.V. er op goede gronden van uit mocht gaan dat op 9 september 2009 tussen haar en [Wasserbau] een overeenkomst tot stand was gekomen en dat Maasgrond B.V. de omvang van de door haar in de beslagrekesten genoemde vorderingen voldoende had gemotiveerd. Maasgrond B.V. heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de vrijwaringsverklaring van [Wasserbau] van 2 augustus 2010 onvoldoende zekerheid bood voor verhaal van haar schade op [Wasserbau]. Dat [Wasserbau] door het beslag onevenredig in haar belangen zou zijn getroffen is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. De slotsom van de rechtbank was dat de gelegde beslagen niet onrechtmatig waren.