ECLI:NL:GHSHE:2015:656

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 februari 2015
Publicatiedatum
4 maart 2015
Zaaknummer
HD200.050.312_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake schadevergoeding pensioenpremie en aansprakelijkheid

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep inzake schadevergoeding met betrekking tot pensioenpremies. De appellanten, waaronder Alphons Johannes Antonius, hebben een geschil met de geïntimeerde over de hoogte van de schade die voortvloeit uit onterecht berekende pensioenpremies. Het hof heeft eerder, in een tussenarrest van 22 juli 2014, een deskundige benoemd om vragen te beantwoorden over de premiebetalingen en de kennis van Delta Lloyd over salarisverhogingen van de werknemers. De deskundige heeft vastgesteld dat Delta Lloyd op 1 januari 2001 op de hoogte was van de wijziging in het pensioengevend jaarsalaris van een van de appellanten, maar dat de salarisverhogingen niet tijdig waren meegenomen in de premiebetalingen. Dit leidde tot een discussie over de aansprakelijkheid van de geïntimeerde voor de geleden schade.

Tijdens de procedure heeft het hof de deskundige gevraagd om verdere verduidelijkingen te geven over de premiebetalingen en de gevolgen van de salarisverhogingen. De deskundige heeft bevestigd dat de salarisgegevens voor 1 januari 2003 bij Delta Lloyd bekend waren, maar dat dit niet leidde tot een nieuwe berekening van de inkoopsom. De appellanten hebben verzocht om de schade van een van de werknemers vast te stellen op basis van het deskundigenrapport, inclusief rente en kosten.

Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de appellanten een deel van de schade ook hadden geleden zonder de onrechtmatige daad van de geïntimeerde. Dit heeft geleid tot de beslissing om de eerdere bindende eindbeslissing te heroverwegen. Het hof heeft partijen de gelegenheid gegeven om zich uit te laten over deze heroverweging, alvorens verder te beslissen. De uitspraak is gedaan op 24 februari 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.050.312/01
arrest van 24 februari 2015,
in de zaak van

1.[appellant 1],

wonende te [woonplaats 1],

2. [appellant 2],

wonende te [woonplaats 2],

3. [appellant 3],

wonende te [woonplaats 3],

4. [appellante 4],

wonende te [woonplaats 2],

5. ALPHONS JOHANNES ANTONIUS [appellant 5],

wonende te [woonplaats 2],

6. [appellant 6],

wonende te [woonplaats 4],

7. [appellante 7],

wonende te [woonplaats 5],
appellanten,
advocaat: mr. Ph.C.M. van der Ven,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats 6],
geïntimeerde,
advocaat: mr. S. Wouters,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 22 juli 2014 in het hoger beroep van het door de rechtbank ’s-Hertogenbosch onder nummer 150581 / HA ZA 06-2317 gewezen vonnis van 5 augustus 2009.

22.Het tussenarrest van 22 juli 2014

Bij genoemd arrest heeft het hof een deskundige benoemd ter beantwoording van een drietal vragen en is iedere verdere beslissing aangehouden.

23.Het verdere verloop van de procedure

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het deskundigenbericht van 17 oktober 2014;
  • de memorie na deskundigenbericht zijdens de werknemers;
  • de antwoordmemorie na deskundigenbericht van [geïntimeerde], waarbij producties
zijn overgelegd;
Vervolgens is bepaald dat arrest zal worden gewezen.

24.De verdere beoordeling

24.1.1
Het hof heeft in het tussenarrest van 22 juli 2014 de deskundige gevraagd om antwoord te geven op de volgende vragen:
a. Kunt u vaststellen op welk moment Delta Lloyd wist dat de voor [appellant 6] te betalen premie moest worden verhoogd wegens verhogingen van het salaris van [appellant 6]? Zo ja, welk moment was dit?
b. Als de door u gemaakte berekeningen betrekking hebbende op [appellant 6] zoals vermeld in uw rapport van 5 december 2012 zijn gemaakt inclusief de verhogingen van het salaris van [appellant 6], terwijl Delta Lloyd pas weet had van die salarisverhogingen na 1 december 2003, wilt u dan een berekening maken voor [appellant 6] van de inkoopsom zonder de salarisverhogingen conform hetgeen u bij arrest van 5 juni 2012 is gevraagd?
c. Heeft u voor het overige nog opmerkingen waarvan u het zinvol acht dat het hof daarvan [appellant 2] neemt?
24.1.2
De deskundige heeft op subvraag a. geantwoord dat hij Delta Lloyd heeft benaderd en van de relatiebeheerder op het pensioencontract van [appellant 6] het volgende antwoord ontving:
“Per 1 januari 2001 is het pensioengevend jaarsalaris van de heer [appellant 6] gewijzigd van 57.012,95 euro naar 61.764,00 euro. Deze wijziging is op 14.06.2002 in onze administratie doorgevoerd. Op dat moment zijn ook de salariswijzigingen van 1 januari 2001 van de andere werknemers in onze administratie doorgevoerd.
Aangezien hieruit blijkt dat de salarisgegevens voor 1 januari 2003 bij ons bekend waren lijkt mij een nieuwe berekening van de inkoopsom niet noodzakelijk.”
De deskundige heeft zich bij dit antwoord van de relatiebeheerder aangesloten. De vragen b. en c. heeft de deskundige vervolgens niet meer beantwoord, omdat, zo begrijpt het hof, de deskundige van mening is dat het antwoord op vraag a. met zich bracht dat de vragen b en c niet meer beantwoord hoefden te worden.
24.2
Het hof begrijpt uit de inhoud van de door de werknemers genomen memorie na deskundigenbericht dat zij de uitkomst van het deskundigenrapport onderschrijven. Zij verzoeken het hof om de hoogte van de schade van [appellant 6] (eveneens) vast te stellen op het bedrag zoals genoemd in het deskundigenbericht van 5 december 2012, te vermeerderen met de rente en kosten zoals gevorderd, voor de periode dat betaling later wordt gedaan dan de datum waarop de berekening betrekking heeft (1 mei 2012).
24.3.1
[geïntimeerde] heeft in zijn antwoordmemorie na deskundigenbericht gesteld dat het hof heeft vastgesteld dat de salarisverhogingen van [appellant 5] en [appellant 6] nog niet eerder waren berekend door Delta Lloyd en dus pas vlak voor het faillissement van de BV zijn berekend.
Het hof heeft dit oordeel inderdaad gegeven en wel in r.o. 16.4.3 van het tussenarrest van 11 februari 2014. Het hof is echter mede aan de hand van een door de werknemers overgelegde brief van Delta Lloyd van 15 juni 2006 betrekking hebbend op [appellant 5], en na debat tussen partijen waarbij die brief van 15 juni 2006 heeft meegespeeld, in het tussenarrest van 22 juli 2014 tot het oordeel gekomen dat wat [appellant 5] betreft de betreffende verplichting is geboekt per 14 juni 2002, zodat de deskundige wat [appellant 5] betreft niet meer cijfermatig de hoogte van
de inkoopsom met als basis het salaris van [appellant 5] in december 2001 (r.o. 20.1.3 van het tussenarrest van 22 juli 2014) hoefde te berekenen. Het hof heeft verder in die r.o. 20.1.3 van het
tussenarrest van 22 juli 2014 onder meer overwogen dat het hof ook de berekeningen van de deskundige ter zake van [appellant 5] zal volgen, waaruit blijkt dat het hof tevens van oordeel was (en is) dat deze op [appellant 5] betrekking hebbende verplichting voldoende tijdig aan de BV is gefactureerd.
24.3.2
Het hof heeft in r.o. 16.4.3 van het tussenarrest van 11 februari 2014 jo. r.o. 20.2 van het tussenarrest van 22 juli 2014 wat werknemer [appellant 6] betreft onherroepelijk vastgesteld, samengevat, dat bij de berekening van de definitieve pensioenpremie bleek dat [appellant 6] de daaraan voorafgaande jaren salarisverhogingen heeft gehad die niet waren meegenomen in de eerdere premiebetalingen. Het hof heeft verder overwogen dat nu niet anders is gesteld of gebleken, het ervoor moet worden gehouden dat deze fout los staat van de dividenduitkeringsbesluiten en dat, indien de dividenduitkeringsbesluiten niet zouden zijn genomen, de BV zo kort voor haar faillissement ook niet in staat zou zijn geweest om die toen pas berekende extra premie te betalen. Dit betekent, aldus het hof verder, dat [appellant 6] een deel van de schade ook had geleden zonder de onrechtmatige daad van [geïntimeerde], waarmee is gegeven dat [geïntimeerde] niet aansprakelijk kan worden gehouden voor dat deel van de premieinkoopsom dat is veroorzaakt door die salarisverhogingen.
Uit het hiervoor in r.o. 24.1.2 weergegeven antwoord van de deskundige valt af te leiden dat wat [appellant 6] betreft hetzelfde heeft te gelden als hetgeen voor [appellant 5] geldt. Dit zou betekenen dat het hof moet terugkomen op het onherroepelijke oordeel dat, kort gezegd, [appellant 6] een deel van de schade ook had geleden zonder de onrechtmatige daad van [geïntimeerde]. In beginsel is het hof echter in het verdere verloop van de procedure gebonden aan een oordeel waarbij een geschilpunt tussen partijen uitdrukkelijk en zonder voorbehoud is beslist, maar deze gebondenheid geldt niet onverkort. De eisen van een goede procesorde brengen immers mee dat de rechter aan wie is gebleken dat een eerdere door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, teneinde te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen. Het hof ziet ambtshalve aanleiding om de zojuist weergegeven (bindende) eindbeslissing in heroverweging te nemen en zal allereerst partijen gelijktijdig in staat stellen om zich daarover uit te laten.
24.3.3
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

25.De uitspraak

Het hof:
alvorens verder te beslissen:
stelt partijen in staat zich gelijktijdig bij akte ter rolle van 24 maart 2015 uit te laten over het voornemen van het hof om terug te komen op de beslissing dat, samengevat, bij de berekening van de definitieve pensioenpremie is gebleken dat [appellant 6] de daaraan voorafgaande jaren salarisverhogingen heeft gehad die niet waren meegenomen in de eerdere premiebetalingen en dat het ervoor moet worden gehouden dat deze fout los staat van de dividenduitkeringsbesluiten en dat, indien de dividenduitkeringsbesluiten niet zouden zijn genomen, de BV zo kort voor haar faillissement ook niet in staat zou zijn geweest om die toen pas berekende extra premie te
betalen en dat [appellant 6] een deel van de schade ook had geleden zonder de onrechtmatige daad van [geïntimeerde];
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.A.G. Fikkers, G.J. Vossestein en J.R. Sijmonsma en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 24 februari 2015.
griffier rolraadsheer