3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
[geïntimeerde] is agrariër en DPP is een projectontwikkelaar.
Bij schriftelijke koopovereenkomst van 15 november 2007 heeft [geïntimeerde] een stuk landbouwgrond aan de [perceel] te [plaats] verkocht aan DPP. DPP heette destijds nog DPP Realisatie B.V. Nadien is haar naam gewijzigd tot DPP Projecten B.V.
In de koopovereenkomst zijn twee verplichtingen tot nabetaling aan [geïntimeerde] opgenomen. De eerste verplichting ontstaat in het geval de verkochte grond of één of meer delen daarvan de bestemming woningbouw krijgt. In dat geval is een nabetaling verschuldigd van € 30,- per vierkante meter. De tweede verplichting ontstaat wanneer het verkochte of één of meer delen daarvan, een andere bestemming verkrijgt dan de ten tijde van de verkoop op de grond rustende agrarische bestemming en die andere bestemming niet is woningbouw. Ook voor die nabetaling is een berekening opgenomen.
[geïntimeerde] heeft de verkochte grond bij notariële akte van 15 januari 2008 aan DPP geleverd. In deze akte zijn de twee genoemde nabetalingsverplichtingen als kwalitatieve verplichtingen ex artikel 6:252 BW gevestigd zodat ook een rechtsopvolger van DPP daaraan gebonden is.
DPP heeft onderhandelingen gevoerd met de gemeente Schouwen-Duiveland over de verkoop van een deel van de door DPP van [geïntimeerde] gekochte grond aan de gemeente. De gemeente toonde zich bereid dat deel van de grond van DPP te kopen voor € 30,-- per vierkante meter, mits de gemeente niet zou worden geconfronteerd met enige verplichting tot nabetaling op de strook grond op grond van hetgeen tussen DPP en [geïntimeerde] overeengekomen was. Op de betreffende strook grond is de publiekrechtelijke bestemming “verkeersdoeleinden” komen te rusten.
In verband met de tussen DPP en de gemeente te sluiten koopovereenkomst, heeft DPP vervolgens aan [geïntimeerde] verzocht om een “VERKLARING EN VOLMACHT” te ondertekenen met daarin onder meer de volgende tekst:
“Ondergetekenden verklaren dat voor een oppervlakte van ongeveer * door DPP Projecten B.V. te leveren aan de gemeente Schouwen-Duiveland voor de realisatie van * de genoemde nabetalingsverplichting niet van toepassing is, zodat de kwalitatieve verplichting voor wat dat aan de gemeente te leveren gedeelte dient te vervallen.
Ondergetekenden verklaren ter uitvoering van het vorenstaande onherroepelijk volmacht te verlenen aan ieder van de medewerkers van [notarissen] Notarissen te [standplaats], zo tezamen als ieder van het afzonderlijk, met het recht van substitutie, om namens ondergetekenden in een door genoemd notariskantoor op te maken akte te verklaren dat gemelde kwalitatieve verplichting, voor wat de hiervoor benoemde oppervlakte betreft (of zo die na de kadastrale opmeting zal blijken) om niet is vervallen, welke volmacht tevens de machtiging behelst voor de gedeeltelijke doorhaling van de kwalitatieve verplichting in de openbare registers van het kadaster.
[geïntimeerde] heeft deze verklaring en volmacht op 24 maart 2009 ondertekend, waarna het stuk ook van de zijde van DPP is ondertekend.
DPP heeft in de loop van 2009 een deel van de grond ter grootte van 0.35.47 ha. aan de gemeente Schouwen-Duiveland doorverkocht en geleverd voor een koopprijs van € 30,-- per vierkante meter. Dat is € 20,- meer per vierkante meter dan DPP aan [geïntimeerde] had betaald bij de overdracht van 15 januari 2008. De gemeente heeft de grond gebruikt voor de aanleg van verkeersvoorzieningen.
Bij brief van 8 december 2009 heeft [adviseur van geintimeerde], adviseur van [geïntimeerde], aan DPP onder meer het volgende meegedeeld:
“Namens de heer [geïntimeerde] graag uw aandacht voor het volgende.
In januari 2008 zijn door u een tweetal percelen grond van hem gekocht met een totale oppervlakte van 3.38.40 ha. Het is de heer [geïntimeerde] bekend dat een gedeelte van deze grond thans verkocht is aan de gemeente Schouwen-Duiveland. Ingevolge artikel E lid b1 en b4 dient, indien (gedeeltelijk) verkoop plaatsvindt, voor 1 december 2032 door u conform dit artikel gehandeld te worden. Nu er feitelijk verkocht is heeft het geen zin om nog deskundigen te gaan benoemen om de waarde vast te gaan stellen. De waarde is de verkoopprijs (…) Tevens dient u ingevolge artikel E lid b5 de nabetalingssom binnen twee maanden uit te keren, deze termijn is reeds verstreken.”
DPP heeft geweigerd nog een bedrag na te betalen. DPP heeft zich in dat verband onder meer beroepen op de “verklaring en volmacht” van 24 maart 2009.
Bij brief van 26 maart 2010 heeft de advocaat van [geïntimeerde] DPP gesommeerd tot betaling van € 70.940,-- vermeerderd met rente. De genoemde hoofdsom bestaat uit een bedrag van € 20,-- per vierkante meter, vermenigvuldigd met 3547 vierkante meter. In de brief staat onder meer het volgende:
“Op uw initiatief werd een verklaring en volmacht opgesteld (…). De inhoud van die verklaring heeft u niet met cliënt besproken. U heeft cliënt gevraagd deze verklaring en volmacht te ondertekenen. Cliënte wilde de inhoud daarvan eerst lezen, maar u zei dat het niet nodig was om deze eerst te lezen en u heeft hem overgehaald om meteen zijn handtekening te zetten. Pas later bleek dat u met dit document de eerder gemaakte afspraken niet wilt nakomen.
(…)
Volledigheidshalve deel ik u mee dat cliënt zich beroept op wilsgebreken zoals dwang, dwaling en bedrog. Cliënt had beslist niet het voornemen om afstand te doen van de overeengekomen nabetaling. Dat wist u en kon u ook weten. Met de verklaring en volmacht heeft u mijn cliënt op het verkeerde been gezet. Als hij de werkelijke toestand had gekend dan had hij beslist niet getekend.”
DPP heeft niet aan de sommatie voldaan.
3.2.1.In de onderhavige procedure vorderde [geïntimeerde] in eerste aanleg veroordeling van DPP tot betaling van een hoofdsom van € 73.400,-- vermeerderd met, kort gezegd, rente en kosten.
3.2.2.Aan deze vordering heeft [geïntimeerde], kort samengevat, onder meer het volgende ten grondslag gelegd.
Op grond van de in de koopovereenkomst van 15 november 2007 en de leveringsakte van 15 januari 2008 neergelegde nabetalingsverplichting is DPP aan [geïntimeerde] een nabetaling van € 73.400,-- verschuldigd in verband met de grond die DPP aan de gemeente heeft verkocht en waarop de bestemming verkeersdoeleinden was komen te rusten.
Het betoog van DPP dat [geïntimeerde] bij de “verklaring en volmacht” van 24 maart 2009 afstand heeft gedaan van zijn aanspraken op die nabetaling gaat niet op. [geïntimeerde] heeft door toedoen van DPP gedwaald bij het ondertekenen van die “verklaring en volmacht”. [geïntimeerde] meende enkel een volmacht te geven die ervoor zorgde dat de gemeente niet gebonden zou zijn aan de kwalitatieve verplichting, zodat de voorgenomen transactie tussen DPP en de gemeente kon plaatsvinden. Het is nooit zijn bedoeling geweest om afstand te doen van zijn aanspraak op nabetaling jegens DPP. Dat heeft DPP ook zonder meer duidelijk moeten zijn. DPP heeft [geïntimeerde] bewust op het verkeerde been gezet. De “verklaring en volmacht” moet daarom worden vernietigd voor zover [geïntimeerde] daarin jegens DPP afstand heeft gedaan van zijn recht op nabetaling.
3.2.3.DPP heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.3.1.In het tussenvonnis van 15 juni 2011 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast.
3.3.2.In het eindvonnis van 21 december 2011 heeft de rechtbank in rechtsoverweging 4.6 het volgende geconcludeerd:
“Op grond van deze overwegingen is de rechtbank van oordeel dat [geïntimeerde] zich terecht beroept op dwaling en op grond daarvan de vernietiging van de overeenkomst van 24 maart 2009 inroept, voor zover het betreft het afstand doen van zijn recht op betaling van de meerwaarde. Het gevolg is dat DPP alsnog die meerwaarde van € 73.400,- aan [geïntimeerde] moet betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 december 2009 tot de dag der betaling.”
In het dictum van het vonnis heeft de rechtbank:
de “verklaring en volmacht” vernietigd, voor zover [geïntimeerde] daarbij jegens DPP afstand heeft gedaan van zijn recht op vergoeding;
DPP veroordeeld om aan [geïntimeerde] € 73.400,-- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 15 december 2009.
Voorts heeft de rechtbank DPP in de proceskosten veroordeeld en het meer of anders gevorderde afgewezen.