In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding tussen Stichting Woonbedrijf SWS.HHVL (hierna: Woonbedrijf) en een vrouw, aangeduid als [geïntimeerde]. De zaak is ontstaan uit een huurovereenkomst die [geïntimeerde] had met Woonbedrijf voor een zelfstandige woning. De huurprijs bedroeg € 647,74 per maand. Woonbedrijf had [geïntimeerde] bij verstek veroordeeld tot betaling van huurachterstand en de huurovereenkomst ontbonden, met een bevel tot ontruiming van de woning. [geïntimeerde] kwam in verzet tegen dit vonnis en vorderde in kort geding de schorsing van de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis. Het hof heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat er een vonnis in de verzetprocedure op korte termijn zou komen. Het hof oordeelde dat het belang van Woonbedrijf niet zo spoedeisend was dat er niet gewacht kon worden op de beslissing van de kantonrechter in de verzetzaak. Het hof heeft de zaak daarom aangehouden en verwezen naar een rolzitting op 31 maart 2015, zodat partijen het vonnis in de verzetzaak konden inbrengen en hun standpunten konden toelichten. De verdere beoordeling en beslissing zijn aangehouden.