ECLI:NL:GHSHE:2015:646

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 maart 2015
Publicatiedatum
4 maart 2015
Zaaknummer
HD 200 159 499_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil in huurzaak tussen Stichting Woonbedrijf SWS.HHVL en geïntimeerde

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding tussen Stichting Woonbedrijf SWS.HHVL (hierna: Woonbedrijf) en een vrouw, aangeduid als [geïntimeerde]. De zaak is ontstaan uit een huurovereenkomst die [geïntimeerde] had met Woonbedrijf voor een zelfstandige woning. De huurprijs bedroeg € 647,74 per maand. Woonbedrijf had [geïntimeerde] bij verstek veroordeeld tot betaling van huurachterstand en de huurovereenkomst ontbonden, met een bevel tot ontruiming van de woning. [geïntimeerde] kwam in verzet tegen dit vonnis en vorderde in kort geding de schorsing van de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis. Het hof heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat er een vonnis in de verzetprocedure op korte termijn zou komen. Het hof oordeelde dat het belang van Woonbedrijf niet zo spoedeisend was dat er niet gewacht kon worden op de beslissing van de kantonrechter in de verzetzaak. Het hof heeft de zaak daarom aangehouden en verwezen naar een rolzitting op 31 maart 2015, zodat partijen het vonnis in de verzetzaak konden inbrengen en hun standpunten konden toelichten. De verdere beoordeling en beslissing zijn aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.159.499/01
arrest van 3 maart 2015
in de zaak van
Stichting Woonbedrijf SWS.HHVL,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
hierna aan te duiden als “Woonbedrijf”,
advocaat: mr. B. Poort te Eindhoven,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als “[geïntimeerde]”,
advocaat: mr. H.J.M. Smelt te Eindhoven,
op het bij exploot van dagvaarding van 10 november 2014 ingeleide hoger beroep van het vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter in de rechtbank Oost-Brabant van 29 oktober 2014, gewezen tussen Woonbedrijf als gedaagde en [geïntimeerde] als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer C/01/285406/KG ZA 14-674)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met grieven en 11 producties;
  • de memorie van antwoord.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
[geïntimeerde] woont sinds 3 februari 2007 in de zelfstandige woning aan de [pand] te [plaats] op grond van een daartoe met Woonbedrijf gesloten huurovereenkomst. Op de huurovereenkomst zijn de algemene voorwaarden zelfstandige woonruimte van 1 november 2004 van Woonbedrijf van toepassing. De huurprijs voor de woning bedroeg ten tijde van de dagvaarding in hoger beroep € 647,74 per maand. Het hof gaat ervan uit dat het in de appeldagvaarding genoemde bedrag van € 674,74 per maand berust op een vergissing. Bij vonnis van de kantonrechter te Eindhoven van 2 oktober 2014 is [geïntimeerde] bij verstek veroordeeld tot betaling van een bedrag wegens huurachterstand, is de huurovereenkomst ontbonden en is de ontruiming bevolen van het gehuurde. Dit vonnis is uitvoerbaar verklaard bij voorraad. [geïntimeerde] is in verzet gekomen tegen dit vonnis.
Woonbedrijf heeft de ontruiming van de woning aangezegd tegen 30 oktober 2014, waarna [geïntimeerde] Woonbedrijf heeft gedagvaard in kort geding, de onderhavige procedure. Woonbedrijf heeft vervolgens de ontruiming opgeschort.
3.2.
In de onderhavige procedure vordert [geïntimeerde] de schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 2 oktober 2014. Woonbedrijf heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.3.
In het vonnis van 29 oktober 2014 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Oost-Brabant de executie van het verstekvonnis van 2 oktober 2014 geschorst totdat hierover in de verzetprocedure onherroepelijk is beslist, dit onder de ontbindende voorwaarde dat [geïntimeerde] in de toekomst de huur niet (tijdig) betaalt.
3.4.1.
Het hof oordeelt thans als volgt. Uit ambtshalve ingewonnen informatie is het hof gebleken dat in de verzetzaak op korte termijn (op 12 maart 2015) vonnis is bepaald. Niet gebleken is dat het belang van Woonbedrijf bij een beslissing in het kort geding dermate spoedeisend is dat niet kan worden afgewacht hoe het oordeel van de kantonrechter in de verzetzaak zal luiden. Het hof acht het bovendien onwenselijk, wanneer binnen zeer korte tijd twee verschillende instanties een uitspraak doen over een geschil dat mede de ontruiming van een woning betreft, waarbij niet valt uit te sluiten dat de beslissingen niet op elkaar aansluiten.
3.4.2.
Het hof zal de zaak daarom verwijzen naar na te melden rolzitting, teneinde partijen de gelegenheid te bieden het in de verzetzaak te wijzen vonnis in het geding te brengen en zich uit te laten over de consequenties die zij voor het onderhavige executiegeschil aan dat vonnis verbinden. Elke verdere beoordeling en beslissing wordt aangehouden.

4.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 31 maart 2015 voor akte aan de zijde
van beide partijenmet het hiervoor in r.o. 3.4.2. vermelde doel;
houdt elke verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. N.J.M. van Etten, R.J.M. Cremers en I. Bouter en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 3 maart 2015.
griffier rolraadsheer