ECLI:NL:GHSHE:2015:644

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 maart 2015
Publicatiedatum
4 maart 2015
Zaaknummer
HD 200 152 225_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling en verstrekking identiteitsbewijs van minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de moeder van een minderjarige, die in eerste aanleg door de rechtbank Limburg is veroordeeld om de identiteitskaart of het paspoort van de minderjarige aan de vader te verstrekken. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. F.L.J. van Vloten, heeft in hoger beroep vijf grieven aangevoerd en verzocht om vernietiging van het vonnis van de rechtbank, met veroordeling van de vader in de proceskosten. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. S.A.M. Bakker, heeft in zijn memorie van antwoord aangegeven dat de identiteitskaart inmiddels is afgegeven, waardoor de noodzaak tot appel zou ontbreken.

Het hof heeft vastgesteld dat de moeder de identiteitskaart aan de vader heeft afgegeven en dat er geen dwangsommen zijn verbeurd. Het hof oordeelt dat de moeder geen belang meer heeft bij het hoger beroep, aangezien de vordering van de vader is ingewilligd. Het hof wijst erop dat beide ouders verantwoordelijk zijn voor het welzijn van de minderjarige en dat zij moeten zorgen voor een goede communicatie over de omgangsregeling. Uiteindelijk heeft het hof het hoger beroep afgewezen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de proceskosten tussen partijen zijn gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.152.225/01
arrest van 3 maart 2015
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna aan te duiden als de moeder,
advocaat: mr. F.L.J. van Vloten te Maastricht,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als de vader,
advocaat: mr. S.A.M. Bakker te Maastricht,
op het bij exploot van dagvaarding van 27 mei 2014 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 2 mei 2014, gewezen tussen de moeder als gedaagde en de vader als eiser.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. C/03/189742 / KG ZA 14-164

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven;
  • de memorie van antwoord;
  • de akte van 4 november 2014;
  • de antwoordakte van 18 november 2014.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit die relatie is [minderjarige] (hierna: [minderjarige]) geboren, op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats].
De vader heeft [minderjarige] erkend.
De moeder is belast het met eenhoofdig gezag over [minderjarige].
woont bij de moeder.
Bij beschikking d.d. 21 mei 2010 heeft de rechtbank Maastricht tussen de vader en [minderjarige] een omgangsregeling vastgesteld zoals in die beschikking is weergegeven en verstaan dat partijen in het kader van de uitvoering van de omgangsregeling een schriftje hanteren, waarin zij ieder voor zich gegevens opschrijven over het wel en wee van [minderjarige] die in dit kader van belang zijn.
3.2.
In het bestreden vonnis van 2 mei 2014 heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad:
  • de moeder veroordeeld om binnen 20 dagen na betekening het vonnis de identiteitskaart, dan wel het paspoort van [minderjarige] in het kader van de omgang aan de vader te verstrekken;
  • bepaald dat de moeder een dwangsom verbeurt van € 50,- per dag dat zij niet meewerkt aan het verstrekken van de identiteitskaart, dan wel het paspoort van [minderjarige] aan de vader, met een maximum van € 500,-;
  • de proceskosten gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3.3.
De moeder heeft in hoger beroep vijf grieven aangevoerd. De moeder heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis met veroordeling van de vader in de proceskosten van beide instanties. Voorts heeft de moeder gevorderd een comparitie van partijen te gelasten.
3.4.
Het hof oordeelt als volgt.
3.4.1.
Het hof stelt voorop dat, anders dan de moeder stelt, de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de vader een spoedeisend belang had bij zijn vordering in eerste aanleg, nu de moeder weigerachtig was het identiteitsbewijs van [minderjarige] in het kader van de omgang aan de vader af te geven. Dit blijkt ook uit de in eerste aanleg overgelegde pleitnota van haar advocaat, waarin is opgenomen dat de moeder zich voor wat betreft de identiteitskaart niet gebonden acht aan het nakomen van vermeende afspraken. Het hof onderschrijft hetgeen terzake is overwogen door de rechtbank.
3.4.2.
Blijkens de zijdens de vader ingediende memorie van antwoord heeft de moeder de identiteitskaart/het paspoort aan de vader afgegeven. Nu de vader vervolgens aangeeft dat gezien de afgifte hiervan de noodzaak te appelleren ontbreekt, begrijpt het hof dat de afgifte binnen de door de rechtbank gestelde termijn in het kader van de omgang is gebeurd en dat er geen dwangsommen verbeurd zijn. Naar het oordeel van het hof heeft de moeder dan ook geen belang meer bij het hoger beroep en zal het hof dit derhalve afwijzen.
Voor zover het juist is dat, zoals moeder stelt, de vader weigert de identiteitskaart/het paspoort van [minderjarige] aan de moeder mee te geven aan het einde van ieder omgangsmoment, wijst het hof de vader erop dat hij, evenals de moeder, gehouden is ervoor zorg te dragen dat de ouder bij wie [minderjarige] is de identiteitskaart/het paspoort onder zich heeft.
3.4.3.
Het hof stelt vast dat de voorzieningenrechter in het bestreden vonnis heeft overwogen dat partijen ter zitting, bijgestaan door hun advocaten, overeenstemming hebben bereikt over de omgangsregeling. De voorzieningenrechter heeft over die omgangsregeling evenwel in het dictum geen beslissing gegeven. Al hetgeen de moeder tegen de overwegingen van de rechtbank terzake heeft aangevoerd, kan niet tot de verzochte vernietiging van het vonnis waarvan beroep leiden nu de voorzieningenrechter uitsluitend heeft beslist ten aanzien van de identiteitskaart/het paspoort. Gezien vorenstaande ziet het hof geen aanleiding om, zoals door de moeder is verzocht, een comparitie te gelasten ten einde partijen in de gelegenheid te stellen zich over de omgangsregeling uit te laten.
3.5.
Op grond van al het voorgaande zal het hof het hoger beroep afwijzen en het bestreden vonnis bekrachtigen.
3.6.
Het hof wijst beide ouders erop dat zij als ouders gehouden zijn de belangen van [minderjarige] zo goed mogelijk te behartigen en daar hun handelen en onderlinge communicatie en bejegening op af te stemmen.
Proceskosten
3.7.
Het hof zal de proceskosten tussen partijen compenseren gelet op de familierechtelijke aard van de zaak. Het hof ziet op dit moment nog onvoldoende aanleiding om een der partijen in de kosten te veroordelen.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 2 mei 2014;
wijst af het meer of anders verzochte.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H.J.M. Mertens-Steeghs, M.C. Bijleveld-van der Slikke en M.L.F.J. Schyns en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 3 maart 2015.
griffier rolraad