Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[appellant 1] ,wonende te [woonplaats] ,
[appellante 2] ,wonende te [woonplaats] ,
1.[geïntimeerde 1] ,wonende te [woonplaats] ,
Makelaardij O.G [vestigingsnaam] B.V., h.o.d.n. [makelaars] Makelaars,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
9.Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 8 april 2014;
- de akte overleggen productie 15 van [appellant ] ;
- het proces-verbaal van de enquête van 4 juli 2014;
- het proces-verbaal van de voortzetting enquête en de contra-enquête van 12 november 2014;
- de memorie na enquête van [appellant ] met de producties 16 tot en met 18;
- de antwoordmemorie na enquête van [geïntimeerde 1] met de producties 4 tot en met 6.
10.De verdere beoordeling
betwisten het verweer van beklaagde
dat inhoudt dat zij hen uitdrukkelijk heeft gewezen op de risico’s die zouden kunnen zijn verbonden aan het sluiten van een huurovereenkomst, terwijl op dat moment nog geen zekerheid bestond over de afname van het woonhuis door [getuige 5] en deze ondanks herhaald verzoek daartoe geen bankgarantie had gesteld of een waarborgsom gestort. De Centrale Raad van Toezicht is van oordeel dat het op de weg van beklaagde had gelegen om appellanten, die op het punt stonden om een huurovereenkomst voor de duur van 12 maanden met een huursom van € 1.750,-- per maand te sluiten en daarover haar mening vroegen, schriftelijk te waarschuwen voor de aan het niet stellen van een bankgarantie verbonden (financiële) gevolgen. Door appellanten schriftelijk te waarschuwen zou beklaagde nog eens de ernst van de mogelijk in te treden gevolgen hebben onderstreept en daarmee ook misverstanden, onzekerheid of geschil over deze voor appellanten voor het nemen van hun beslissing belangrijke informatie hebben voorkomen. Door in dit geval na te laten een dergelijk voor appellanten belangrijk advies schriftelijk te bevestigen, heeft beklaagde op dit punt niet met de van haar te verlangen zorgvuldigheid jegens appellanten gehandeld. Het tweede onderdeel van de klacht is in zoverre gegrond.”
zorgvuldigerwas geweest wanneer zij het telefoongesprek van 11 juni 2011 schriftelijk aan [appellant ] had bevestigd. Deze stelling blijkt niet uit de hiervoor geciteerde overweging (waarin immers nu juist wordt vastgesteld dat [geïntimeerde 1] op dit punt
niet zorgvuldigjegens [appellant ] heeft gehandeld), kan ook niet worden opgemaakt uit de overige onderdelen van de uitspraak en deze lezing van de geciteerde overweging valt niet te rijmen met de beslissing van de CRvT om [geïntimeerde 1] te berispen.
“Ik wil in aanvulling daarop verklaren dat ik toen heb gezegd dat er een risico was dat als er geen bankgarantie zou zijn en ook geen waarborgsom en mevrouw [getuige 5] ook niet zou komen opdraven bij de overdracht dat er dan het risico zou zijn dat er geen geld te halen was, waarmee ik heb bedoeld het risico van de boete van 10%. Er is specifiek gerefereerd aan de 10% en dat die niet te halen zou zijn althans dat dat risico er zou zijn.”.Het hof acht deze aanvulling en voorts alle nadien door haar verder afgelegde verklaringen en nuanceringen onvoldoende geloofwaardig.