ECLI:NL:GHSHE:2015:622

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 februari 2015
Publicatiedatum
27 februari 2015
Zaaknummer
F 200.151.633_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hoofdverblijf van kinderen na scheiding van ouders

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin is bepaald dat het hoofdverblijf van de kinderen, [kind 1] en [kind 2], bij de vader zal zijn. De moeder, die in eerste aanleg de beschikking heeft aangevochten, verzoekt het hof om deze beschikking te vernietigen en te bepalen dat het hoofdverblijf van de kinderen bij haar blijft. De vader verzoekt de beschikking in stand te laten. Tijdens de mondelinge behandeling op 20 januari 2015 zijn beide ouders gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming. De moeder voert aan dat haar situatie is verbeterd en dat zij in staat is om voor de kinderen te zorgen, terwijl de vader volgens haar niet in staat is om een veilige omgeving te bieden. De vader betwist deze claims en stelt dat hij goed voor de kinderen zorgt en dat de moeder emotioneel onstabiel is. Het hof overweegt dat de kinderen inmiddels twee jaar bij de vader wonen en dat zij zich in deze situatie goed voelen. Het hof concludeert dat er geen reden is om de hoofdverblijfplaats van de kinderen te wijzigen en bekrachtigt de beschikking van de rechtbank. De proceskosten worden gecompenseerd, gezien de relatie tussen partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 26 februari 2015
Zaaknummer: F 200.151.633/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/275029 FA RK 13-8000
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P. Kramer-Ograjensek,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verweerder,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. D.P.F. Arens.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 7 april 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 juni 2014, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en alsnog te bepalen dat het hoofdverblijf van de kinderen [kind 1] en [kind 2] niet zal worden gewijzigd. Voorts heeft de moeder verzocht de vader te veroordelen in de kosten van beide/deze instantie(s).
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 20 augustus 2014, heeft de vader verzocht voormelde beschikking in stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 januari 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Kramer-Ograjensek;
  • de vader, bijgestaan door mr. Arens;
  • de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad), vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger raad].
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 19 mei 2014.
Verder heeft het hof kennisgenomen van de brief van 5 augustus 2014 en het faxbericht van 16 januari 2015 van de stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant. Deze stukken worden door het hof, met instemming van partijen, aangemerkt als zijnde stukken afkomstig van een informant.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben van een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen zijn geboren:
- [kind 1] (hierna: [kind 1]), op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats], Somalië,
- [kind 2] (hierna: [kind 2]), op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats], Somalië.
3.2.
Het hoofdverblijf van de kinderen was na beëindiging van de relatie tussen partijen gelegen bij de moeder.
3.3.
[kind 1] en [kind 2] hebben van 27 juli 2012 tot 31 juli 2014 onder toezicht van de stichting gestaan.
Na het uitspreken van de ondertoezichtstelling zijn de kinderen, op grond van een daartoe strekkende machtiging, geplaatst in een pleegzorgvoorziening. Op 21 december 2012 zijn [kind 1] en [kind 2] bij de vader geplaatst.
3.4.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank bepaald dat [kind 1] en [kind 2] voortaan hun hoofdverblijf bij de vader hebben.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De moeder voert, kort samengevat het volgende aan.
De moeder stelt dat haar situatie sinds één jaar stabiel is en dat er geen sprake meer is van een psychotische toestand. De moeder ontvangt op verschillende levensgebieden ondersteuning en zij heeft inmiddels een sociaal netwerk opgebouwd. Daarnaast is er geen sprake meer van een dreigende huisuitzetting. Volgens de moeder is haar persoonlijke situatie op diverse gebieden verbeterd waardoor zij in staat is de zorg voor haar kinderen weer op zich te nemen.
Voorts stelt de moeder dat er sprake is van een twijfelachtige situatie bij de vader. Zo komt de vader zijn toezegging betreffende de omgang en het verblijf van de kinderen bij de moeder herhaaldelijk niet na. De vader krijgt intensieve gezinsondersteuning van de stichting om meer zicht te krijgen op zijn pedagogische kwaliteiten en om hem te ondersteunen in het bieden van een veilige en gestructureerde omgeving voor de kinderen. Volgens de moeder geeft de vader aan dat hij deze opvoedondersteuning niet nodig heeft. Het feit dat de vader de noodzaak van deze ondersteuning niet erkend en toch gezien wordt als degene bij wie de kinderen kunnen wonen, baart de vrouw ernstige zorgen.
Daarnaast dient de vader nog een aantal zaken in zijn eigen leven, waaronder zijn financiën, zijn dagbesteding en zijn woninginrichting, op orde te krijgen. De moeder stelt dat de vader zich in het bijzijn van de kinderen negatief uitlaat over haar.
3.7.
De vader voert, kort samengevat, het volgende aan.
De vader betwist dat hij nog een aantal zaken in zijn leven op orde dient te krijgen. De vader beschikt over een ingerichte, eigen woonruimte. Ondanks de beperkte middelen zorgt de vader goed voor de kinderen en gaan zij netjes gekleed. Voorts betwist de vader dat hij zich negatief uitlaat over de moeder.
De vader stelt dat hij wel de intensieve gezinsondersteuning van de stichting heeft aanvaard en dat de contacten met de gezinsvoogd altijd goed zijn geweest. De stichting heeft bevestigd dat de vader het goed doet en dat hij over pedagogische vaardigheden beschikt. De vader stelt zich open voor de ondersteuning en hij komt altijd zijn afspraken na. Volgens de vader heeft de stichting aangegeven dat zij zich weinig zorgen maakt met betrekking tot de opvoeding. De vader biedt voldoende zorg, structuur en veiligheid.
Voorts geeft de vader aan dat de moeder nog steeds emotioneel kan reageren in het bijzijn van de kinderen. Volgens de vader is de moeder erg onstabiel en kan zij ook geen structuur bieden.
3.8.
Ter zitting heeft de raad naar voren gebracht dat tijdens de ondertoezichtstelling is gebleken dat de moeder, ondanks dat haar is uitgelegd dat zij dit niet moet doen, toch de kinderen heeft belast met uitspraken over hun verblijfplaats. Voorts heeft de vader gedurende de ondertoezichtstelling laten zien dat hij voldoende structuur en veiligheid kan bieden aan [kind 1] en [kind 2], hetgeen heeft geleid tot het afbouwen van de hulpverlening en uiteindelijk tot beëindiging van de ondertoezichtstelling.
Volgens de raad heeft de moeder onvoldoende gemotiveerd waarom zij van mening is dat het in het belang van de kinderen is dat zij hun hoofdverblijf bij haar hebben.
Hoofdverblijfplaats
3.9.
Ten aanzien van het hoofdverblijf overweegt het hof als volgt.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoort ook, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub b BW, het geschil bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.9.2.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht het verzoek van de vader tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van de kinderen heeft toegewezen.
Uit de stukken is het hof gebleken dat [kind 1] en [kind 2] inmiddels twee jaar en één maand bij de vader wonen. De kinderen zijn gewend aan deze situatie en zij hebben het naar hun zin bij de vader. De vader is in staat om de kinderen een veilige omgeving te bieden waarin hij de kinderen structuur en regelmaat biedt en waarbij tegemoet gekomen wordt aan de - met name voor [kind 1]- speciale behoeften van de kinderen..
Gelet op deze bestendige situatie is het hof van oordeel dat thans ter beoordeling voorligt de vraag of de bestaande situatie bij de vader zodanig is dat de kinderen door een verder verblijf bij de vader in hun belangen worden geschaad en er derhalve een verandering van het hoofdverblijf geboden is. Dit laatste acht het hof, net als de raad, niet het geval. Door de moeder is niet betoogd dat de vader geen goede vader zou zijn en de door haar aangedragen motieven om het hoofdverblijf van de kinderen bij haar te laten zijn, lijken voornamelijk te zijn ingegeven door haar eigen behoefte om voor de kinderen te zorgen. Ter zitting heeft de moeder erkend dat de vader een goede vader is, hetgeen ook zijn bevestiging vindt in de door de stichting verstrekte informatie.
3.10.
Het hof zal de proceskosten in beide instanties compenseren, nu partijen een relatie hebben gehad. Voor veroordeling van de vader in de proceskosten, zoals door de moeder is verzocht, ziet het hof, gelet op de aard en ook op de uitkomst van deze procedure, geen aanleiding.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 7 april 2014.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, J.H.J.M. Mertens-Steeghs en M.A. Ossentjuk en in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2015.