ECLI:NL:GHSHE:2015:620

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 februari 2015
Publicatiedatum
27 februari 2015
Zaaknummer
F 200.151.891_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging erkenning op verzoek van niet-biologische vader na geslaagd beroep op dwaling

In deze zaak gaat het om de vernietiging van de erkenning van een minderjarige, [dochter 3], door de man, die in hoger beroep is gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De man had op 26 februari 2013 de ongeboren vrucht van [dochter 3] erkend, in de veronderstelling dat hij haar biologische vader was. Na DNA-onderzoek kwam hij erachter dat dit niet het geval was, wat leidde tot zijn verzoek om de erkenning te vernietigen. De rechtbank had dit verzoek afgewezen, maar de man stelde dat hij gedwaald had op het moment van erkenning en dat hij binnen een jaar na ontdekking van de dwaling het verzoek had ingediend.

Tijdens de mondelinge behandeling op 22 januari 2015 zijn de man, de moeder van [dochter 3] en de bijzondere curator gehoord. De moeder steunde het verzoek van de man, omdat zij het belangrijk vond dat [dochter 3] een juridische band met haar biologische vader krijgt. De bijzondere curator gaf aan dat de financiële belangen van [dochter 3] minder zwaar zouden moeten wegen in deze zaak. Het hof oordeelde dat de erkenning onder invloed van dwaling had plaatsgevonden en dat de man op goede gronden zijn verzoek had ingediend. Het hof vernietigde de beschikking van de rechtbank en wees het verzoek van de man toe, waardoor de erkenning van [dochter 3] werd vernietigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 26 februari 2015
Zaaknummer: F 200.151.891/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/272747 / FA RK 13-6859
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. P.A.A. Smits,
Als belanghebbenden in de onderhavige zaak kunnen worden aangemerkt:
  • mevrouw [de moeder] (hierna: de moeder);
  • mr. [de bijzondere curator] (hierna: de bijzondere curator).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 15 april 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 juli 2014, heeft de man verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende zijn verzoek tot vernietiging van de door hem gedane erkenning van de hierna nader te noemen minderjarige [dochter 3] toe te wijzen.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 januari 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de man, bijgestaan door mr. Smits;
- de moeder;
- de bijzondere curator.
2.2.1.
Raad voor de Kinderbescherming is, met bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen.

3.De beoordeling

3.1.
De man en de moeder hebben een affectieve relatie met elkaar gehad in de periode van september 2000 tot en met de zomer van 2012.
Uit de relatie van partijen zijn geboren:
- [dochter 1], op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats],
- [dochter 2], op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats].
3.1.1.
In de periode tussen de zomer van 2012 en december 2012 heeft de moeder een kortstondige relatie gehad met een andere man. Sinds december 2012 zijn de man en de moeder weer bij elkaar.
3.1.2.
Op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] is geboren [dochter 3] (hierna: [dochter 3]).
3.1.3.
De man heeft op 26 februari 2013 de ongeboren vrucht van [dochter 3] erkend.
De moeder oefent van rechtswege het gezag over [dochter 3] uit.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank Oost-Brabant het verzoek van de man tot vernietiging van de erkenning van [dochter 3], afgewezen.
3.4.
De man kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De man voert - kort samengevat - het volgende aan.
De man stelt dat hij [dochter 3] op 26 februari 2013 heeft erkend omdat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij haar biologische vader was. Uit DNA-onderzoek dat is verricht nadat bij de man daarover twijfels waren ontstaan, is gebleken dat hij niet haar biologische vader is. De man heeft derhalve gedwaald op het moment dat hij de ongeboren vrucht erkende. Binnen een jaar nadat hij de dwaling had ontdekt, heeft de man een verzoek ingediend tot vernietiging van de erkenning.
De man stelt dat, als hij had geweten dat hij niet de biologische vader van [dochter 3] is, hij haar niet zou hebben erkend. De rechtbank heeft derhalve ten onrechte overwogen dat de erkenning een bewuste keuze van de man was.
De man kan zich voorts niet verenigen met de overweging van de rechtbank dat vernietiging van de erkenning thans niet in het belang van [dochter 3] dient te worden geacht. Gelet op de (problematische) financiële positie van de man zouden de financiële gevolgen van de vernietiging van de erkenning bij de beoordeling geen rol mogen spelen. Voorts is de afwezigheid van een ander die bereid zou zijn [dochter 3] te erkennen volgens de vader geen wettelijk vereiste voor de vernietiging van de eerder gedane erkenning.
Bovendien zal de moeder, indien het hof tot een ander oordeel dan de rechtbank zou komen, een verzoek doen tot de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de biologische vader, om de biologische vader vervolgens op zijn onderhoudsplicht aan te spreken.
Het is naar de mening van de man overigens in het belang van [dochter 3] dat de juridische werkelijkheid in overeenstemming wordt gebracht met de biologische werkelijkheid.
De man voert voorts aan dat de biologische vader van [dochter 3] geen toenadering tot haar zal zoeken zolang de man haar juridische vader is. Met name de echtgenote van de biologische vader houdt het contact met [dochter 3] nu tegen. Ook de andere kinderen van de biologische vader worden nu angstvallig van [dochter 3] weggehouden. De man en de moeder hebben het vermoeden dat de echtgenote zich anders zal opstellen als de erkenning door de man is vernietigd. Het is in het belang van [dochter 3] te achten dat zij haar biologische vader en haar halfzusjes leert kennen.
De man betwist voorts dat [dochter 3] door de vernietiging van de erkenning een uitzonderingspositie zal krijgen binnen het gezin, reeds op grond van het feit dat in het gezin ook een zoon uit een eerdere relatie van de moeder verblijft, die de achternaam van de moeder draagt.
De moeder verzet zich tot slot niet tegen de vernietiging van de erkenning. De hele situatie brengt wel veel spanningen met zich mee tussen de man en de moeder, die ook hun weerslag zullen krijgen op [dochter 3] indien de huidige situatie in stand blijft.
3.6.
De moeder heeft ter zitting naar voren gebracht dat zij het voor [dochter 3] van belang vindt dat zij een juridische band krijgt met haar biologische vader, zodat haar de kans wordt geboden hem te leren kennen. Voorts wenst zij de mogelijkheid te krijgen om het vaderschap van de biologische vader in rechte te doen vaststellen en hem op zijn financiële verplichting aan te spreken.
De moeder stelt voorts dat de man thans reeds met [dochter 3] een minder goede band heeft dan met haar halfzusjes.
3.7.
De bijzondere curator heeft ter zitting aangevoerd dat zij haar standpunt, zoals weergegeven in haar verslag van 4 februari 2014, handhaaft, met dien verstande dat het financiële belang van [dochter 3] bij het in stand houden van de afstammingsrelatie met de man, bij nader inzien wat minder zwaar zou moeten wegen.
De bijzondere curator benadrukt evenwel dat de kans bestaat dat [dochter 3] nog meer dan nu reeds het geval is, een uitzonderingspositie zal krijgen binnen het gezin.
De bijzondere curator stelt dat in deze situatie meerdere belangen dienen te worden afgewogen en dat zij ter zake niet een eenduidig advies kan geven.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:205 lid 1 aanhef en sub b van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een verzoek tot vernietiging van de erkenning, op de grond dat de erkenner niet de biologische vader van het kind is, bij de rechtbank worden ingediend door de erkenner, indien hij door bedreiging, dwaling, bedrog of, tijdens zijn minderjarigheid, door misbruik van omstandigheden daartoe is bewogen.
In geval van bedrog of dwaling dient het verzoek te worden gedaan binnen een jaar nadat de verzoeker het bedrog of de dwaling heeft ontdekt.
3.8.2.
Het hof overweegt dat door middel van DNA-onderzoek is komen vast te staan dat de man niet de biologische vader van [dochter 3] is en dat onweersproken vaststaat dat de erkenning van [dochter 3] heeft plaatsgevonden onder invloed van een wilsgebrek, te weten dwaling. Voorts heeft de man binnen een jaar nadat hij de dwaling heeft ontdekt, het verzoek tot vernietiging van de erkenning bij de rechtbank ingediend.
Aldus voldoet het verzoek van de man aan de in artikel 1:205 lid 1 onder b genoemde wettelijke vereisten voor vernietiging van erkenning, zodat zijn verzoek kan worden toegewezen.
3.8.3.
Anders dan de rechtbank, is het hof van oordeel dat, aangezien sprake is van dwaling en de man derhalve op goede gronden op vorenbedoelde rechtshandeling is terug gekomen,
het belang van [dochter 3] bij vernietiging van de erkenning in dit geval niet bij de beoordeling van het verzoek van de man behoeft te worden betrokken.
3.9.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen en het verzoek van de man om alsnog toewijzen door te beslissen als na te melden.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 15 april 2014;
en opnieuw rechtdoende:
vernietigt de erkenning van [dochter 3], geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] door [de man], geboren op [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats];
verzoekt de griffier van het hof niet eerder dan drie maanden na de dag van deze beschikking een afschrift van deze uitspraak te zenden naar de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente] om als latere vermelding te worden toegevoegd aan de onder hem berustende akten van de burgerlijke stand.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, M.C. Bijleveld-van der Slikke en M.K. de Menthon Bake en in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2015.