ECLI:NL:GHSHE:2015:615

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 februari 2015
Publicatiedatum
26 februari 2015
Zaaknummer
F 200 159 524_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van uithuisplaatsing van minderjarige in het belang van verzorging en opvoeding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant de machtiging kreeg om de minderjarige [minderjarige] uit huis te plaatsen. De vader, vertegenwoordigd door mr. A.J.M. van der Borst, verzocht de beschikking te vernietigen, stellende dat er onvoldoende grond was voor de uithuisplaatsing. De mondelinge behandeling vond plaats op 6 januari 2015, waarbij de vader, de stichting en de moeder aanwezig waren. De raad voor de Kinderbescherming was ook betrokken, maar de advocaat van de moeder was niet ter zitting verschenen.

Het hof overwoog dat de Wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen op 1 januari 2015 in werking was getreden, maar dat de zaak onder het oude recht viel omdat het inleidende verzoekschrift vóór deze datum was ingediend. De minderjarige was geboren uit de relatie tussen de vader en de moeder en stond sinds 9 mei 2014 onder toezicht van de stichting. De rechtbank had eerder al een machtiging verleend voor uithuisplaatsing, die in de bestreden beschikking werd gehandhaafd.

De vader voerde aan dat de zorgen van de stichting over de veiligheid van de minderjarige niet voldoende onderbouwd waren en dat hij in staat was om voor haar te zorgen. De stichting daarentegen stelde dat er ernstige bedreigingen waren voor de ontwikkeling van de minderjarige, onder andere door de persoonlijke problematiek van beide ouders. Het hof concludeerde dat de uithuisplaatsing noodzakelijk was voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige, en dat de situatie bij de vader op dat moment niet in haar belang was. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank, waarmee de uithuisplaatsing werd gehandhaafd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 26 februari 2015
Zaaknummer : F 200.159.524/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/285861 JE RK 14-1541
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.J.M. van der Borst,
tegen
de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats],
verweerster,
hierna te noemen: de stichting.
Als belanghebbende kan worden aangemerkt:
- mevrouw [belanghebbende] (hierna te noemen: de moeder).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie],
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 27 augustus 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 13 november 2014, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de machtiging tot uithuisplaatsing van de hierna nader te noemen minderjarige [minderjarige] in een pleeggezin, althans bij anderen dan de vader of de moeder en die machtiging in te trekken (het hof begrijpt: af te wijzen).
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 januari 2015. Van deze behandeling is een verkort proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt. Bij die mondelinge behandeling zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Van der Borst. Voor de vader is de heer A.P. Shantan opgetreden als tolk in de Sri Lankaanse taal;
- de stichting, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger 1 van de stichting] en de heer [vertegenwoordiger 2 van de stichting];
- de moeder.
De raad en de advocaat van de moeder mr. I.F.J. Beugelsdijk, zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief van mr. D.W.G. Roebroek, een kantoorgenoot van de advocaat van de moeder d.d. 18 november 2014;
  • de brief met bijlagen van de stichting d.d. 29 december 2014;
  • de door de advocaat van de vader ter zitting overgelegde pleitnota.
2.4.1.
Volgens afspraak is na de mondelinge behandeling nog ingekomen:
- de brief van de stichting d.d. 9 januari 2015, met als bijlage het rapport van de raad van
31 maart 2014;
- de brief van de advocaat van de vader d.d. 20 januari 2015.

3.De beoordeling

3.1.
Met ingang van 1 januari 2015 is de Wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen in werking getreden. Op grond van artikel 28 van de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek geldt dat gedingen inzake een ondertoezichtstelling waarbij het inleidende verzoekschrift is ingediend vóór 1 januari 2015 volgens het oude recht worden afgedaan. Nu het inleidende verzoekschrift is ingediend op 22 augustus 2014, is derhalve artikel 1:261 van het Burgerlijk Wetboek, zoals dat gold tot 1 januari 2015, in de onderhavige zaak van toepassing.
3.2.
Uit de relatie van de moeder en de vader is op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige]) geboren.
3.3.
[minderjarige] staat sinds 9 mei 2014 onder toezicht van de stichting. De ondertoezichtstelling loopt tot 9 mei 2015.
3.4.
Bij beschikking van 1 augustus 2014 heeft de rechtbank de stichting gemachtigd om [minderjarige] met ingang van 1 augustus 2014 tot uiterlijk 29 augustus 2014 uit huis te plaatsen in een verblijf pleegouder 24-uurs.
3.5.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de onder 3.3. vermelde beschikking gehandhaafd en machtiging verleend aan de stichting om [minderjarige] met ingang van 29 augustus 2014 tot uiterlijk 1 februari 2015 uit huis te plaatsen in een verblijf pleegouder 24-uurs.
3.6.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting en bij de hiervoor onder 2.4.1 vermelde brief van zijn advocaat - kort samengevat - het volgende aan. Van het wettelijk vereiste voor een uithuisplaatsing is onvoldoende gebleken. Ook het na de zitting overgelegde raadsrapport biedt daarvoor geen enkel aanknopingspunt.
In de thuissituatie van [minderjarige] bij de moeder hebben zich slechts twee incidenten tussen de ouders voorgedaan, waarbij er bij het ene incident sprake is geweest van verbale agressie. In het andere geval heeft de vader de moeder een duw gegeven. De stelling dat er sprake is van vele AMK-meldingen vindt geen ondersteuning in het raadsrapport.
De zorgen van de stichting over de veiligheid van [minderjarige] en de houding van de ouders worden onvoldoende onderbouwd. De ouders zijn - ook blijkens het inleidende verzoek van de stichting - bereid hulp toe te laten en te aanvaarden. Zij wonen inmiddels niet meer samen. Uit mailberichten van Novadic Kentron en uit het rapport van de raad blijkt dat de vader al vanaf februari 2014 niet meer drinkt en er bij hem geen agressie wordt waargenomen.
De vader stelt verder dat de uithuisplaatsing van [minderjarige] bij pleegouders in strijd is met haar belang. Haar hechting met de ouders wordt aldus onnodig in gevaar gebracht. De vader is in staat om [minderjarige] te verzorgen en op te voeden. Ook haar veiligheid is bij de vader niet in het geding. De vader is, indien noodzakelijk, bereid om de aanwijzingen van de stichting op te volgen. Dat, zoals wordt gesteld in het rapport van Juzt d.d. 11 december 2014, [minderjarige] bij de pleegouders een grote ontwikkelingssprong heeft gemaakt, staat volgens de vader los van de uithuisplaatsing.
3.8.
De stichting voert ter zitting - kort samengevat - het volgende aan. [minderjarige] wordt ernstig in haar ontwikkeling bedreigd, zo blijkt uit het rapport van de raad. Verder is er bij beide ouders sprake van persoonlijke problematiek. De moeder wordt behandeld bij de GGZ. De vader heeft een traumatisch verleden. Bij hem is sprake van agressie- en alcoholproblematiek. Hij wordt begeleid door Novadic-Kentron. In de thuissituatie van [minderjarige] bij de moeder is sprake geweest van verbaal huiselijk geweld tussen de ouders. Er zijn meerdere meldingen bij het AMK gedaan.
Volgens de stichting is de vader onvoldoende in staat om voor [minderjarige] te zorgen en haar in haar ontwikkeling te stimuleren. Het is niet gelukt om [minderjarige] in het gezin van de grootouders van moederszijde te plaatsen.
Thans dient te worden onderzocht wat het perspectief is van [minderjarige]. Gebleken is dat Valkenhorst geen passend aanbod kon doen voor (uiteindelijk) een moeder-kind opname. Er wordt nu ingezet op een opname van moeder en kind bij Yulius, waarbij de vader zal worden betrokken in de therapie. Een intakegesprek van de moeder staat gepland in januari 2015.
De stichting heeft inmiddels een verzoek tot verlenging van de uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de rechtbank ingediend.
3.9.
De moeder heeft ter zitting verklaard dat er geen sprake is geweest van fysiek geweld tussen de ouders. Er is alleen maar tegen elkaar geschreeuwd.
De moeder is in afwachting van het intakegesprek bij Yulius.
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
3.10.1.
Op grond van artikel 1:261 lid 1 (oud) van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een machtiging verlenen om een onder toezicht gestelde minderjarige uit huis te plaatsen, indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.10.2.
Het hof is van oordeel dat hier sprake van is en overweegt daartoe het volgende.
Uit het rapport van de raad blijkt dat er bij [minderjarige] sprake is van een ernstige bedreiging van haar ontwikkeling. Dit is ook niet in geschil. De vader heeft ter zitting van het hof aangegeven dat hij instemt met de ondertoezichtstelling van [minderjarige].
Het hof is verder van oordeel dat er voor de rechtbank voldoende grond bestond om de stichting te machtigen om [minderjarige] uit huis te plaatsen in een pleeggezin gedurende een beperkte periode om meer duidelijkheid te verkrijgen over het toekomstperspectief van [minderjarige]. Aannemelijk is dat er sprake is geweest van veelvuldige verbale escalaties tussen de ouders waarvan [minderjarige] getuige is geweest, hetgeen zeer schadelijk is voor de ontwikkeling van een jong kind. De ouders zijn niet in staat gebleken de veiligheid van [minderjarige] in voldoende mate te waarborgen. Daarnaast blijkt uit het rapport van de raad van persoonlijke problematiek bij beide ouders.
Anders dan de vader is het hof van oordeel dat plaatsing van [minderjarige] bij hem thans niet in haar belang is. Immers de gewenste duidelijkheid is er nog niet. De situatie dat de vader zijn alcoholgebruik redelijk onder controle heeft is nog betrekkelijk pril. De vader heeft ter zitting van het hof ook aangegeven dat hij nog steeds onder behandeling is van Novadic-Kentron voor zijn alcoholproblematiek. Het hof is verder van oordeel dat het op dit moment in het belang van [minderjarige] is dat zij in een neutrale opvoedingssituatie verblijft, zodat zij in ieder geval niet meer geconfronteerd wordt met verbaal geweld tussen de ouders en haar emotionele veiligheid meer gewaarborgd is. Blijkens het rapport van Juzt ontwikkelt [minderjarige] zich goed in het pleeggezin. Het hof is met de stichting en de rechtbank van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] is dat haar toekomstperspectief zo spoedig mogelijk duidelijk wordt waarbij gekeken dient te worden naar de pedagogische vaardigheden en mogelijkheden van beide ouders. Nu het traject bij Yulius nog niet is gestart, acht het hof het in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] noodzakelijk dat de uithuisplaatsing gehandhaafd wordt.
3.11.
Het voorgaande leidt ertoe dat de beschikking waarvan beroep dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 27 augustus 2014.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, M.J. van Laarhoven en M.L.F.J. Schyns en in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2015.