3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
[appellant] is op 13 juni 2006 bij Elmefa, dat een spuitgietbedrijf drijft, in dienst getreden in de functie van productieleider/algemeen manager tegen een salaris van laatstelijk € 3.532,48 bruto per vier weken, exclusief vakantiegeld en overige emolumenten.
In de door beide partijen ondertekende arbeidsovereenkomst staat onder 10 onder meer dat het salaris tijdens ziekte door de werkgever wordt doorbetaald op basis van de wettelijke regeling waarbij sprake is van een wachtdagenregeling bij ziekte.
Op 11 februari 2014 heeft [appellant] zich ziek gemeld wegens buikgriep. Bij e-mail-bericht van 12 februari 2014 is namens Elmefa aan [appellant] bericht dat hij niet zijn juiste verblijfsadres had doorgegeven en dat daarom het loon over de ziektedagen niet wordt uitbetaald.
[appellant] is weer gaan werken (volgens hem op 13 februari 2014, volgens Elmefa op 14 februari 2014).
Uit de loonstrook van februari 2014 blijkt dat inhoudingen op het salaris van [appellant] hebben plaatsgevonden.
Op 6 maart 2014 heeft [appellant] zich weer ziek gemeld. De bedrijfsarts rapporteerde op 17 maart 2014 dat de klachten van [appellant] niet op ziekte of gebrek berusten. Volgens de bedrijfsarts is sprake van een normale spannings- en emotionele reactie op een vervelende situatie als verstoorde arbeidsverhoudingen. De bedrijfsarts adviseerde (conform de STECR-richtlijn) onder meer een periode van twee weken voor gesprekken.
Op 13 maart 2014 heeft een medewerker van Elmefa de aan [appellant] voor zijn werk ter beschikking gestelde simkaart en auto opgehaald.
Op 24 maart 2014 vond een gesprek plaats tussen [appellant] en zijn gemachtigde mr. [gemachtigde appellant] enerzijds en [vertegenwoordiger Elmefa] namens Elmefa en haar gemachtigde [gemachtigde Elmefa] anderzijds.
In maart 2014 heeft Elmefa € 2.098,05 bruto aan salaris aan [appellant] betaald in plaats van € 3.532,48 bruto.
Bij e-mailbericht van 1 april 2014 heeft mr. [gemachtigde appellant] een beëindigingsvoorstel aan Elmefa gedaan.
Bij e-mailbericht van 2 april 2014 is door de gemachtigde van Elmefa aan de raadsvrouwe van [appellant] onder meer het volgende bericht:
“(...) Zoals aangegeven zijn er mondeling afspraken gemaakt met uw collega mr. [gemachtigde appellant] en cliënt [appellant] . Deze behelsden dat dhr. [appellant] vrij gesteld zou zijn tot nader bericht zonder loon.
Of dit t.z.t met vakantiedagen kan worden gecompenseerd zal blijken a.d.h.v. de vakantiedagen registratie (...).”
Op 7 april heeft Elmefa mondeling laten weten het beëindigingsvoorstel niet te accepteren.
Op 8 april 2014 heeft Elmefa een ontslagaanvraag voor [appellant] ingediend bij het UWV wegens bedrijfseconomische redenen. Volgens Elmefa was een reorganisatie noodzakelijk waardoor de functie van [appellant] zou komen te vervallen.
Op 12 april 2014 heeft [appellant] een second opinion aangevraagd bij het UWV. Bij brief van 2 mei 2014 heeft het UWV laten weten geen deskundigenoordeel te kunnen geven omdat er geen sprake was van een geschil tussen partijen over de arbeidsongeschiktheid.
Op 20 mei 2014 heeft het UWV aan Elmefa toestemming verleend om de arbeidsover-eenkomst met [appellant] op te zeggen.
Op 22 mei 2014 heeft [appellant] een deskundigenoordeel bij het UWV aangevraagd. Onder
“Omschrijf de situatie waarover u van UWV een oordeel wilt”heeft [appellant] ingevuld:
“of ik mijn werkzaamheden heden nog wel kan uitvoeren sinds die dag”. Bij de vraag
“Welk werk stelt u zelf voor te gaan doen?”Heeft [appellant] ingevuld:
“Mijn eigen werk in het bedrijf waar ik dienst ben.”. Bij de vraag
“Vanaf welke datum wilt u dit werk gaan doen?”heeft [appellant] ingevuld:
“06-03-2014.”.
Bij brief van 23 mei 2014 heeft Elmefa de arbeidsovereenkomst met [appellant] opgezegd per 1 juli 2014.
Bij brief van 17 juni 2014 heeft het UWV onder meer het volgende geschreven:
“U vindt dat u uw eigen werk op 17 maart 2014 niet meer kon doen. Uw werkgever vindt echter dat u uw eigen werk wel kon doen. Ons oordeel is dat u op 17 maart 2014 niet meer arbeidsongeschikt was ten gevolge van ziekte.”
In een door [appellant] tegen Elmefa aanhangig gemaakt gemaakte bodemprocedure, waarin hij uiteindelijk doorbetaling van salaris met ingang van 2 april 2014 tot 1 juli 2014 vorderde en een vordering instelde uit hoofde van kennelijk onredelijk ontslag, heeft de kantonrechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond op
19 november 2014 vonnis gewezen. In 2.13 is overwogen dat [appellant] berust in de opzegging per 1 juli 2014. In het vonnis is Elmefa veroordeeld tot betaling van het loon over de periode van 29 mei 2014 tot en met 30 juni 2014 (uitvoerbaar bij voorraad) en tot betaling van € 7.500,- aan schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag, onder compensatie van de proceskosten en met afwijzing van het meer of anders gevorderde.