ECLI:NL:GHSHE:2015:608

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 februari 2015
Publicatiedatum
26 februari 2015
Zaaknummer
F 200 151 760_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hoofdverblijfplaats en zorgregeling van minderjarige in echtscheidingsprocedure

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken en de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [zoon] bij de moeder is vastgesteld. De vader verzoekt het hof om de beschikking te vernietigen en te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [zoon] bij hem zal zijn, alsook om een zorgregeling vast te stellen. De moeder verzet zich tegen het hoger beroep en verzoekt de vader niet-ontvankelijk te verklaren. Tijdens de mondelinge behandeling zijn beide partijen gehoord, evenals vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant. Het hof overweegt dat de vader zijn verzoeken niet voldoende heeft onderbouwd en dat de huidige situatie, waarin [zoon] bij de moeder verblijft, in zijn belang is. Het hof wijst het hoger beroep van de vader af voor zover dit gericht is tegen de echtscheiding, maar vernietigt de beschikking met betrekking tot de voorlopige zorgregeling en stelt een nieuwe zorgregeling vast. De vader krijgt meer contactmomenten met [zoon], maar de hoofdverblijfplaats blijft bij de moeder. De beslissing is genomen op 26 februari 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 26 februari 2015
Zaaknummer: F 200.151.760/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/256160 / FA RK 12-5307
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna: de vader,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.S.F. de Nijs.
Als belanghebbende kan worden aangemerkt:
- Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant (hierna te noemen: de stichting).
Als betrokken in de zin van 810 Rv kan worden aangemerkt:
- de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, Breda, van 25 maart 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 25 juni 2014, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de echtscheiding tussen partijen nog niet wordt uitgesproken, de beslissing inzake de verdeling van de gemeenschappelijke goederen en afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden wordt aangehouden en te bepalen dat de hierna nader te noemen minderjarige [zoon] zijn hoofdverblijfplaats bij hem zal hebben en dat een zorgregeling tussen deze minderjarige en de moeder wordt vastgesteld.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 27 augustus 2014, heeft de moeder verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep, althans dit beroep af te wijzen.
2.3.
Het geschil met betrekking tot de verdeling van de gemeenschappelijke goederen en de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden is afgesplitst en ter griffie van het hof geadministreerd onder zaaknummer F 200.151.762/01.
Die zaak zal door het hof apart worden behandeld en beslist.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 januari 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • partijen, bijgestaan door hun advocaten;
  • de raad, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de raad];
  • de stichting, vertegenwoordigd door de beide gezinsvoogden, de heer [gezinsvoogd 1] en mevrouw [gezinsvoogd 2].
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de zittingsaantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 13 februari 2014;
  • de V-formulieren met bijlagen van de advocaat van de vader d.dis 17 juli 2014, 16 november 2014, 18 november 2014 en 16 december 2014;
  • de V-formulieren met bijlagen van de advocaat van de moeder d.dis 19 november 2014 en 23 december 2014;
  • de brief van de stichting d.d. 26 augustus 2014.
Volgens afspraak zijn na de mondelinge behandeling nog ingekomen:
  • de V-formulieren met bijlagen van advocaat van de vader d.dis 5 januari 2015 en 13 januari 2015;
  • de V-formulieren met bijlagen van advocaat van de moeder d.dis 12 januari 2015 en 15 januari 2015;
  • de brief met bijlagen van de stichting d.d. 19 januari 2015.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 7 juli 2007 met elkaar gehuwd. Uit dit huwelijk is geboren:
- [zoon] (hierna: [zoon]), op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats].
De moeder heeft in augustus 2012 met medeneming van [zoon] de echtelijke woning verlaten en is met hem elders gaan wonen.
[zoon] staat sinds 7 januari 2014 onder toezicht van de stichting.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. De rechtbank heeft voorts, voor zover thans van belang, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat [zoon] zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder zal hebben met vaststelling van de volgende
voorlopigezorgregeling tussen de vader en [zoon]:
  • in de even weken van zaterdag 10.00 uur tot zondag 17.00 uur, waarbij [zoon] op zondag bij de moeder zal eten;
  • in de oneven weken van woensdag na school tot donderdag voor aanvang school;
  • (kort gezegd:) gedurende de helft van de (school)vakanties.
De rechtbank heeft de definitieve beslissing over de zorgregeling aangehouden in afwachting van het rapport van de raad inzake het gezag en in afwachting van de onderzoeksresultaten van ondertoezichtstelling. Uit de inhoud van de stukken is gebleken dat de raad op 13 mei 2014 aan de rechtbank heeft gerapporteerd, waarna partijen beiden hebben ingestemd met het voorstel van de raad om de zaak negen maanden aan te houden in afwachting van de resultaten van de hulpverlening in het kader van de ondertoezichtstelling.
Voorts is gebleken dat de raad op 26 november 2014 het onderzoek ambtshalve heeft heropend en dat het advies van de raad in beginsel eind januari 2015 gereed zal zijn.
3.3.
De vader kan zich met de beslissingen aangaande de vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [zoon] en de voorlopige zorgregeling die tussen hem en [zoon] is vastgesteld, niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
In zijn appelschrift voert hij aan dat [zoon] eigener beweging heeft aangegeven zijn hoofdverblijfplaats bij de vader te willen hebben, omdat de moeder zich jegens de vader in het bijzijn van [zoon] negatief blijft uitlaten. Daarnaast houdt de moeder zich niet aan de gemaakte afspraken ten aanzien van de zorgregeling. De vader benadrukt dat hij meer dan voldoende heeft gemotiveerd waarom [zoon] zijn hoofdverblijfplaats bij de vader moet hebben. Immers, dit is in het belang van [zoon].
De vader verzoekt het hof een deskundige te benoemen, nu het advies van de raad geen recht doet aan de huidige situatie.
3.4.
In haar verweerschrift stelt de moeder dat de vader geen grieven heeft gericht tegen de eindbeslissing van de rechtbank betreffende de vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [zoon]. De negatieve zijde van het devolutieve stelsel ziet op de beperking van het appel door het grievenstelsel. De appelrechter dient zich te houden aan de grenzen van de rechtsstrijd, zoals aangegeven in de grieven. De vader dient daarom in zijn verzoeken niet-ontvankelijk te worden verklaard, althans zijn verzoeken dienen te worden afgewezen.
Enkel en alleen voor het geval dat het hof hier anders over denkt, voert de moeder inhoudelijk het volgende aan.
De moeder betwist de stellingen van de vader. Het is juist de vader die de strijd tussen partijen blijft opvoeren. Verder wijst de moeder erop dat binnen het kader van de ondertoezichtstelling de module ‘Expeditie Scheiden’ is ingezet. Het verzoek van de vader wordt niet ondersteund door de reeds bij partijen betrokken hulpverleningsinstanties. De raad heeft geconstateerd dat de moeder het zakelijke deel en de zaken aangaande [zoon] redelijk kan scheiden, maar dat deze voor de vader onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. De raad geeft aan zich zorgen te maken over de houding en de rol van de vader. De vader wordt door de raad ervaren als iemand die volledig ergens voor gaat, daarin grenzeloos is en niet in staat is tot zelfreflectie. De vader voelt zich in de echtscheidingsprocedure slachtoffer en projecteert zich in die rol van slachtoffer op [zoon], waarmee hij [zoon] belast.
3.5.
De stichting stelt in de brief van 26 augustus 2014 dat toewijzing van de verzoeken van de vader niet aansluit bij de huidige ontwikkelingen binnen de ondertoezichtstelling. Er wordt – vanuit de situatie waarin [zoon] zijn hoofdverblijf bij de moeder heeft en een zorgregeling met de vader – ingezet op herstel van de onderlinge communicatie om zo een ontspannen contact tussen [zoon] en zijn beide ouders mogelijk te maken.
Ter zitting heeft de stichting hieraan toegevoegd dat [zoon] met beide ouders een goede band heeft waarin voldoende wederkerigheid is gesignaleerd tussen [zoon] en zowel zijn moeder als zijn vader. De stichting is voornemens toe te werken naar een verruiming van de zorgregeling tussen [zoon] en de vader.
3.6.
De raad heeft ter zitting zijn zorgen geuit over de situatie waarin [zoon] thans verkeert en heeft de ouders met klem geadviseerd om hun verantwoordelijkheden jegens hun zoon te nemen en te stoppen met de onderlinge strijd die zij met elkaar voeren.
Het hof overweegt als volgt.
Verzoek tot echtscheiding
3.7.
Nu de vader op 18 november 2014 zijn appel tegen de echtscheiding heeft ingetrokken en het hof gebleken is dat inmiddels een akte van berusting is ondertekend, zal het hof het hoger beroep van de vader afwijzen voor zover gericht tegen de echtscheiding.
Inmiddels, zo is gebleken, is de echtscheidingsbeschikking op 8 december 2014 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Ontvankelijkheid
3.8.
Anders dan de moeder stelt, is het hof van oordeel dat het de vader is toegestaan – op grond van hetgeen is bepaald in artikel 1: 253a lid 1 BW – om in hoger beroep de onderhavige verzoeken te doen. Door op deze verzoeken te beslissen, treedt het hof dan ook niet buiten de grenzen van de rechtsstrijd.
De vader is derhalve ontvankelijk in zijn verzoeken in hoger beroep.
Deskundigenonderzoek
3.9.
Het hof acht zich op grond van de stukken en de mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen, zodat er geen aanleiding is voor aanvullend deskundigenonderzoek, zoals door de vader is verzocht.
Hoofdverblijf
3.10.
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep toegelicht dat zijn verzoek tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [zoon] is ingegeven door zijn wens om een gelijkwaardige zorgregeling na te streven waarin hij in plaats van de moeder in de ‘uitdelende’ stoel komt te zitten en hij voortaan de regie krijgt over de uitvoering van de zorgregeling. Volgens de vader is zijn appelschrift in zoverre verkeerd begrepen. Op vragen van het hof heeft de vader bevestigd dat hij in deze procedure feitelijk vooral uitbreiding van de voorlopige zorgregeling nastreeft.
Gelet op het voorgaande en nu het hof niet is gebleken dat de moeder niet in staat zou zijn om [zoon] adequaat te verzorgen en op te voeden, ziet het hof geen aanleiding om een wijziging aan te brengen in de huidige hoofdverblijfplaats van [zoon], waarbij het hof tevens in aanmerking neemt dat deze situatie feitelijk al sinds augustus 2012 bestaat.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat [zoon] zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder dient te behouden, zodat de bestreden beschikking op dit onderdeel dient te worden bekrachtigd.
Zorgregeling
3.11.1.
Het hof constateert dat partijen, hoewel zij daartoe – gedurende de mondelinge behandeling in hoger beroep en na afloop van de zitting – ruimte hebben gekregen, er niet in zijn geslaagd hun geschil omtrent de invulling van de omgangscontacten tussen de vader en [zoon] tenminste voorlopig in onderling overleg te beslechten.
Op grond van het hierna volgende is het hof, bij afweging van alle belangen, van oordeel dat de huidige, voorlopige zorgregeling geen recht doet aan de belangen van [zoon]. Zeker in de oneven weken (waarin [zoon] van woensdagmiddag tot donderdagochtend bij de vader verblijft) is het contact zo beperkt en onrustig voor [zoon], dat het in zijn belang de voorkeur verdient dat hierin verandering en uitbreiding plaatsvinden, zoals ook door de stichting wordt geadviseerd.
3.11.2.
Nu gebleken is dat de standpunten van partijen over de invulling van de zorgregeling uiteen blijven lopen, is het hof van oordeel dat de belangen van [zoon] er het meest mee zijn gediend indien uitvoering wordt gegeven aan het nadere advies van de stichting zoals neergelegd in de brief van 19 januari 2015. Het hof acht de stichting, nu zij sinds de aanvang van de ondertoezichtstelling sinds 7 januari 2014 als professionele instantie betrokken is bij [zoon] en de ouders, in staat om ter zake een advies te geven waarin het belang van [zoon] leidend is.
Het advies tot vaststelling van een voorlopige zorgregeling tussen de vader en [zoon], dat door het hof als zodanig in deze beschikking zal worden overgenomen, luidt als volgt:
  • [zoon] verblijft van vrijdagmiddag 6 maart 2015 na schooltijd bij de vader tot zondagmiddag (8 maart 2015) om 17.00 uur en dit wordt herhaald in het weekend van 20, 21 en 22 maart 2015;
  • [zoon] verblijft bij de vader van woensdag 11 maart 2015 na school tot donderdagochtend 12 maart 2015 voor school en dit wordt herhaald op 25 en 26 maart 2015;
  • met ingang van 1 april 2015, totdat de zomervakantie van het schooljaar 2015/2016 aanvangt, verblijft [zoon] eenmaal per veertien dagen van woensdagmiddag na school tot zondagmiddag 17.00 uur bij de vader.
3.11.3.
Tot slot wijst het hof de ouders erop dat deze uitbreiding van de contactregeling een voorlopig karakter heeft en dat het aan de rechtbank is voorbehouden om een definitieve contactregeling tussen de vader en [zoon] vast te stellen.
3.11.4.
Beslist dient te worden als volgt.

4.De beslissing

Het hof:
wijst af het hoger beroep voor zover dit is gericht tegen de echtscheiding;
vernietigt de bestreden beschikking met ingang van 6 maart 2015 voor zover het de voorlopige zorgregeling tussen de vader en de minderjarige [zoon] betreft;
en, in zoverre, opnieuw rechtdoende:
stelt met ingang van 6 maart 2015 omtrent de
voorlopigeverdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder met betrekking tot [zoon], geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats], vast dat de minderjarige bij de vader verblijft:
  • van vrijdagmiddag 6 maart 2015 (na schooltijd) tot zondagmiddag 8 maart 2015 om 17.00 uur;
  • van woensdagmiddag 11 maart 2015 (na schooltijd) tot donderdagochtend 12 maart 2015 (voor schooltijd);
  • van vrijdagmiddag 20 maart 2015 (na schooltijd) tot zondagmiddag 22 maart 2015 om 17.00 uur.
  • van woensdagmiddag 25 maart 2015 (na schooltijd) tot donderdagochtend 26 maart 2015 (voor schooltijd);
- met ingang van 1 april 2015, totdat de zomervakantie van het schooljaar 2015/2016 aanvangt, eenmaal per veertien dagen van woensdagmiddag na school tot zondagmiddag 17.00 uur;
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover daarbij de hoofdverblijfplaats van [zoon] bij de moeder is bepaald;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.C. Bijleveld-van der Slikke, O.G.H Milar en C.A.R.M. van Leuven en in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2015.