Uitspraak
6.Het verdere verloop van het geding
7.De verdere beoordeling
primairveroordeling van [appellant] tot betaling van de sponsorfactuur ten bedrag van € 5.950,= met de wettelijke rente en (buitengerechtelijke) kosten en
subsidiairvernietiging wegens dwaling van de overeenkomst die ten grondslag ligt aan de nota van [appellant] van 26 maart 2010 met veroordeling van [appellant] om wegens onverschuldigde betaling aan SDP terug te betalen het bedrag van € 5.950,95 met de wettelijke rente en de proceskosten.
primairevordering baseert, is volgens [appellant] voorts in strijd met de beroepsregels voor accountants waaraan hij gebonden is. Die regeling wordt volgens hem in de branche als frauduleus aangemerkt en is in strijd met de subsidieregeling. De overeenkomst waarop SDP zich beroept, is volgens [appellant] op grond van artikel 3:40 BW nietig. Van dwaling is volgens [appellant] geen sprake. De nota is door de eenmanszaak van zijn echtgenote ingediend en aan haar betaald zodat terugbetaling door hemzelf niet aan de orde is. SDP betwist dat de sponsorregeling in strijd is met de subsidieregeling. Dit blijkt volgens haar uit adviezen van een accountant en van een medewerker van de gemeente Schouwen-Duiveland. Ook de instantie die de subsidieregeling "Pieken in de Delta" uitvoerde, zag volgens laatstgenoemde geen bezwaar tegen de sponsorregeling. Het beroep van [appellant] op artikel 3:40 BW gaat daarom volgens SDP niet op. De nota is op verzoek van [appellant] wel op naam van de eenmanszaak van zijn echtgenote gezet, maar betreft de door [appellant] zelf bestede uren.
primairevordering van SDP, met uitzondering van de gevorderde buitengerechtelijke kosten, toegewezen. [appellant] is veroordeeld in de proceskosten.
primairevordering van SDP berust op het bestaan van een sponsorovereenkomst tussen haar en [appellant] die erop neerkomt dat hij zijn bestede uren kon declareren indien hij het door hem te ontvangen bedrag als sponsorgeld aan SDP zou betalen; dit wordt aangeduid als terugsponsoren. [appellant] betwist het bestaan van die overeenkomst en beroept zich in het geval ervan uitgegaan moet worden dat hij die is aangegaan op de nietigheid van een dergelijke sponsorovereenkomst. Wanneer er veronderstellenderwijs van wordt uitgegaan dat het bestaan van een sponsorovereenkomst tussen SDP en [appellant] komt vast te staan, komt het verweer van [appellant] aan de orde dat die overeenkomst nietig is. Anders dan de kantonrechter is het hof van oordeel dat het beroep van [appellant] op artikel 3:40 BW opgaat. Het hof overweegt daartoe het volgende.
primairevordering van SDP, ook indien het bestaan van de gestelde afspraak zou komen vast te staan, niet voor toewijzing in aanmerking komt. Hetgeen SDP over het bestaan van de gestelde afspraak heeft aangevoerd, behoeft daarom geen bespreking. Hetzelfde geldt voor het beroep van SDP op gewekt vertrouwen als bedoeld in art. 3:35 BW.
subsidiairevordering van SDP betreft de terugbetaling van hetgeen SDP naar aanleiding van de nota van (de echtgenote van) [appellant] aan hem heeft betaald. Volgens SDP is hierbij sprake van dwaling in de zin van artikel 6:228 lid 1 sub b BW doordat [appellant] tot na de ontvangst van dat bedrag SDP in de waan heeft gelaten dat zij van hem een gelijk bedrag teruggesponsord zou krijgen. Daardoor is de overeenkomst die impliciet aan die betaling ten grondslag ligt vernietigbaar, hetgeen meebrengt dat de betaling zonder grond is geschied en als onverschuldigd betaald door SDP van [appellant] kan worden teruggevorderd. [appellant] heeft een en ander gemotiveerd betwist.
subsidiairevordering van SDP niet voor toewijzing in aanmerking komt.