3.1.De feiten
Er is geen grief gericht tegen de door de kantonrechter vastgestelde feiten. Ook het hof gaat daarom van die feiten uit. Deze feiten luiden, voor zover nodig aangevuld door het hof, als volgt.
- [geïntimeerde] is op 1 januari 2012 bij RAP in dienst getreden in de functie van senior beleidsmedewerkster. Het laatstverdiende maandsalaris bedraagt € 3.986,-- bruto exclusief vakantiegeld en emolumenten.
- [geïntimeerde] heeft zich ziek gemeld op 24 mei 2013. Op 1 juni 2013 is [geïntimeerde] wegens ernstige zwangerschapsklachten (zeer hoge bloeddruk en zwangerschapsvergiftiging) in het ziekenhuis opgenomen, waarna haar tweeling - na een gecompliceerde bevalling - voortijdig ([geïntimeerde] was 30 weken zwanger) op 10 juni 2013 is geboren. De tweeling heeft na de geboorte nog 7 weken op de neonatale intensive care unit van het Radboudumc in [plaats] gelegen, terwijl de ouders in het aan dit ziekenhuis verbonden Ronald McDonald huis hebben verbleven. Daarna zijn de baby’s als gevolg van complicaties ook nog eens opgenomen geweest in het Orbis Medisch Centrum te [plaats] en het azM in [plaats].
- RAP had inmiddels op 27 mei 2013 een verzoekschrift ingediend bij de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, strekkende tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen.
- Bij beschikking van 4 september 2013 heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ontbonden
“met ingang van de eerste dag na 6 weken na afloop van (gedeeltelijke) ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid die haar oorzaak vindt in de bevalling en de daaraan voorafgaande zwangerschap”.De kantonrechter kende [geïntimeerde] een ontslagvergoeding van € 15.000,-- toe.
- Bij beslissing van het UWV van 7 oktober 2013 is aan [geïntimeerde] een ziektewetuitkering toegekend met ingang van 1 oktober 2013.
- Op 7 oktober 2013 heeft [geïntimeerde] de [bedrijfsarts 1] bezocht. In het werkhervattingsadvies van dezelfde datum staat vermeld onder ‘conclusie en prognose’:
“Zwangerschap is gecompliceerd verlopen. Post partum complicatie bij de tweeling. Al langer bestaande stress gerelateerd aan het werk. Door combinatie van factoren nu psychische klachten ontwikkeld. Behandeling is ingesteld. En is adequaat. Arbeidsongeschiktheid kan langer gaan duren.”
Onder ‘advies’ staat vermeld:
“Werknemer is momenteel arbeidsongeschikt voor eigen en passend werk.”
- Op 4 november 2013 heeft [geïntimeerde] de [bedrijfsarts 1] weer bezocht. Uit het werkhervattingsadvies van laatstgenoemde datum blijkt dat [geïntimeerde] nog steeds volledig arbeidsongeschikt is. Onder ‘conclusie en prognose’ van dat advies staat vermeld:
“Medische situatie is nog niet stabiel. Er is wel een geringe vooruitgang zichtbaar. Behandeling is ingezet en heeft effect. Werknemer heeft geen arbeidsmogelijkheden momenteel.”
- Op 25 november 2013 heeft [geïntimeerde] opnieuw de [bedrijfsarts 1] bezocht. In het werkhervattingsadvies staat vermeld onder ‘conclusie en prognose’:
“Behandeling is ingezet en wordt gecontinueerd. Medische situatie is nog niet stabiel. Er is een geringe vooruitgang. Werknemer heeft partiële arbeidsmogelijkheden momenteel. Er ligt een rechterlijke uitspraak over arbeidsontbinding. Normaliter zou mijn medische advies zijn partieel en boventallig op te starten, bijv. 3x per week 2 uur. En dit schematisch verder in uren op te bouwen (4x 2 uur, 5x 2 uur, 5x 3 uur, 5x 4 uur, etc.). In hoeverre dit mogelijk is, kan ik nu onvoldoende inschatten.” Bij ‘advies’ staat vermeld:
“Zie boven”.
- Op 2 december 2013 heeft [geïntimeerde] een gesprek gehad met de verzekeringsarts [verzekeringsarts]. In de Beslissing van arbeidsgeschiktheid Volgens de Ziektewet van dezelfde datum heeft de verzekeringsarts verklaard dat [geïntimeerde] per 1 oktober 2013 niet (langer) arbeidsongeschikt is door zwangerschap of bevalling. Bij ‘motivering’ heeft de verzekeringsarts ingevuld:
“Geen plausibiliteit, betreft m n effect meerdere life events + juridisch arbeidsconflict.”
- Bij beslissing van 10 december 2013 heeft het UWV aan [geïntimeerde] meegedeeld dat zij geen ziektewetuitkering krijgt vanaf 1 oktober 2013. [geïntimeerde] en RAP waren het niet eens met die beslissing. RAP heeft daartegen bezwaar aangetekend bij brief van 9 januari 2014 waarin zij onder andere heeft geschreven:
“Mevrouw [geïntimeerde] is ons inziens arbeidsongeschikt na zwangerschap. In het werkhervattingsadvies van de [bedrijfsarts 1] d.d. 7-10-2013 (..) concludeert de [bedrijfsarts 1] dat de reden van verzuim gelegen is in de gecompliceerd verlopen zwangerschap, de post partum complicatie bij de tweeling en al langer bestaande werkgerelateerde stress. De situatie op het werk, waar de [bedrijfsarts 1] op doelt, heeft betrekking op een ontwikkeling binnen onze organisatie, die speelt sinds begin 2012. Voorafgaand aan de zwangerschap werd de situatie door betrokkene niet als dusdanig stresserend ervaren dat zij daardoor arbeidsongeschikt zou zijn. Wij zijn derhalve van mening dat de arbeidsongeschiktheid van betrokkene zwangerschapgerelateerd is en er sprake is van rechte op Ziektewet-uitkering.”
- In het werkhervattingsadvies van 6 januari 2014 van [bedrijfsarts 2] staat vermeld bij ‘arbeidsmogelijkheden’:
“Nu nog geen arbeidsmogelijkheden. De ervaren werkproblemen moeten eerst besproken worden.”Bij ‘conclusie en prognose’ staat:
“De medische klachten zijn toegenomen door de stress en spanningen. Er is sprake van beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren. Re-integratie gaat op dit moment niet lukken. Werkgever en werknemer zullen eerst samen in gesprek moeten over de wederzijdse verwachtingen in de toekomst. (…)”
- Op 20 januari 2014 is een Bijstelling plan van aanpak WIA opgemaakt, waarin wordt voorgesteld [geïntimeerde] te laten re-integreren bij [bedrijf].
- Op 21 januari 2014 heeft de [bedrijfsarts 3] aan [bedrijf] geschreven:
“Op verzoek zag ik mevr. [geïntimeerde] op spreekuur.
Gezien de reeds lang bestaande complexe problematiek is het niet mogelijk om in 1 consult alle relevante informatie te verzamelen en op basis daarvan te komen tot een zorgvuldig advies. (..)
Voorlopige conclusie: Betrokkene is nu nog niet belastbaar voor werk. De reeds eerder geconstateerde beperkingen op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren en de energie zijn nog van toepassing.(..)”
- Op 17 maart 2014 heeft de [bedrijfsarts 3] aan [bedrijf] geschreven:
“Op 10-02-2014 zag ik betrokkene op het spreekuur.
Er is in ieder geval sprake van een verstoorde arbeidsrelatie met secundair hieraan het ontstaan van een emotionele disbalans.
Tevens is betrokkene herstellende van een ingrijpende privé gebeurtenis.
Conclusie: gezien de eindigheid van de arbeidsovereenkomst is het de vraag of re-integreren op een andere locatie voor betrokkene een adequaat alternatief is. (..)”
- Eveneens op 17 maart 2014 heeft [bedrijfsarts 3] als arts gemachtigde namens RAP aan UWV, afdeling bezwaar en beroep, in de bezwaarprocedure tegen de beslissing van het UWV van 10 december 2013 geschreven:
“Mevrouw [geïntimeerde] werd op
02-12-2013 gezien op het spreekuur door arts UWV, [verzekeringsarts].
Diagnose: Reactie op ernstige stress.
Vervolgens wordt in de medische overwegingen beargumenteerd dat cliente geen medische problemen heeft ontwikkeld ten gevolge van de vroeggeboorte, echter dat factoren rondom de bevalling (ver van huis), life event van het jonge ouderschap en een juridisch conflict met de werkgever, reden zijn voor psychische decompensatie. Bezwaar: Er bestaat mijns inziens twijfel aan de diagnose Reactie op ernstige stress ten gevolge van life events. Een Post traumatische stoornis is mijnsinziens niet uitgesloten. Dit is (evenals een Reactie op ernstige stress) een medisch probleem en mijnsinziens direct het gevolg van een traumatische bevalling/post partum periode. De gevolgen van de vroeggeboorte voor een van de tweeling zijn voor betrokkene dermate stresserend dat normaal dagdagelijks functioneren nog steeds niet mogelijk is. Angst overheerst en er is sprake van passiviteit. Betrokkene is nauwelijks in staat zelfstandig te functioneren, zelfstandig haar huishouden te runnen. Rondom de ernstig stresserende situatie van bevalling en postpartum (ernstige ademhalingsproblemen zoontje) speelt uiteraard een verstoorde arbeidsrelatie, echter betrokkene heeft tot aan begin verzuim (opname ziekenhuis ivm hypertensie bij gemelli), hiermee kunnen werken. Ik bestrijd dan ook dat betrokkene in de periode vanaf 1-10-2013 tot de beoordelingsdatum van 02-12-2013 niet arbeidsongeschikt is geweest als direct gevolg van zwangerschap en/of bevalling. Op dit moment is toekomstonzekerheid en een conflict met de werkgever zeker van invloed op het herstelgedrag. Mijnsinziens is het redelijk en billijk dat een ziektewetuitkering wordt toegekend vanaf 01-10-2013 tot aan de beoordelingsdatum, te weten 02-12-2013.”
- Bij brief van 24 maart 2014 heeft RAP aan [geïntimeerde] meegedeeld dat de arbeidsovereenkomst ingevolge de beschikking van 4 september 2013 is geëindigd per
6 januari 2014 en dat de arbeidsovereenkomst door middel van de onderhavige brief ook nog eens schriftelijk wordt opgezegd. RAP heeft verder geschreven:
“UWV is op 02-12-2013 tot de conclusie gekomen dat u met ingang van 1-10-2013 niet (langer) arbeidsongeschikt bent vanwege zwangerschap of bevalling. Op 25 november 2013 is er contact geweest tussen u en de bedrijfsarts [bedrijfsarts 1]. Naar aanleiding hiervan volgt een werkhervattingsadvies van de bedrijfsarts [bedrijfsarts 1]. Hieruit concluderen wij, dat uw arbeidsongeschiktheid in ieder geval per 25-11-2013 niet langer gerelateerd was aan de bevalling en de daaraan voorafgaande zwangerschap. Ondanks het feit dat UWV van mening is dat uw arbeidsongeschiktheid reeds per 01-10-2013 niet (meer) gerelateerd is aan zwangerschap of bevalling, en de arbeidsovereenkomst derhalve volgens de beschikking van de Rechtbank
6 weken na 01-10-2013 beëindigd had kunnen worden, hebben wij ervoor gekozen om het advies van de bedrijfsarts [bedrijfsarts 1] te volgen. Dit betekent dat de arbeidsovereenkomst 6 weken na 25-11-2014bedoeld is: 2013, hof]
en wel per 06-01-2014. Dit betekent, dat u ten onrechte salaris heeft ontvangen over de periode vanaf 06-01-2014 tot 01-04-2014. (…).”
- Bij brief van 9 april 2014 heeft UWV de beslissing, genomen naar aanleiding van het bezwaar van RAP, aan [geïntimeerde] gezonden. Het bezwaar van RAP is gegrond verklaard. De beslissing van 10 december 2013 om de ziektewetuitkering vanaf 1 oktober 2013 af te wijzen, wordt ingetrokken en de ziektewetuitkering wordt beëindigd per 2 december 2013 overeenkomstig het bezwaar van RAP (d.d. 17 maart 2014, hof).
- Bij brief van 16 mei 2014, gericht aan de gemachtigde van [geïntimeerde], heeft de huisarts van [geïntimeerde] geschreven:
“Naar aanleiding van uw vraag of de oorzaak van de huidige arbeidsongeschiktheid van mw. [geïntimeerde] ligt in de bevalling en de daaraan voorafgaande zwangerschap kunnen wij u de volgende informatie geven: Wij kunnen geen eenduidig antwoord geven op deze eenzijdige vraag. Er is sprake van een complexe situatie. Ons inziens is een deel van de oorzaak terug te vinden in de zwangerschap en de bevalling van patiënte. Echter, wij kunnen niet verklaren dat de arbeidsongeschiktheid hierdoor geheel veroorzaakt wordt. (…)”
- [geïntimeerde] heeft een deskundigenoordeel bij het UWV aangevraagd.