ECLI:NL:GHSHE:2015:582

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 februari 2015
Publicatiedatum
20 februari 2015
Zaaknummer
F 200.151.397_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deskundigenonderzoek naar ondercuratelestelling en geestelijke toestand van appellant

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondercuratelestelling van [appellant]. De rechtbank Limburg had eerder op 13 maart 2014 besloten om [appellant] onder curatele te stellen vanwege een geestelijke stoornis. [appellant] was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. In het beroepschrift heeft hij verzocht de beschikking van de rechtbank te vernietigen en een andere curator te benoemen. De verweersters, bestaande uit de echtgenote en dochters van [appellant], hebben in hun verweerschrift verzocht de beschikking in stand te laten.

Tijdens de mondelinge behandeling op 13 januari 2015 zijn beide partijen gehoord. [appellant] heeft aangevoerd dat er geen sprake is van een geestelijke stoornis en dat de benoeming van zijn echtgenote en dochter [dochter 1] tot curatoren niet terecht is. Hij heeft ook aangegeven dat hij de voorkeur geeft aan een curator buiten het gezin. De verweersters hebben echter gesteld dat [appellant] niet in staat is zijn belangen te behartigen en dat de benoeming van een curator uit de familie onaanvaardbaar is.

Het hof heeft geconcludeerd dat er onvoldoende duidelijkheid is over de geestelijke toestand van [appellant] en heeft besloten een deskundigenonderzoek te gelasten. Dit onderzoek moet uitwijzen of [appellant] daadwerkelijk lijdt aan een geestelijke stoornis en of hij in staat is zijn belangen te behartigen. Het hof heeft prof. dr. F.R.J. Verheij benoemd als deskundige en heeft de kosten van het onderzoek vastgesteld. De zaak is aangehouden tot de resultaten van het deskundigenonderzoek bekend zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 19 februari 2015
Zaaknummer: F 200.151.397/01
Zaaknummer eerste aanleg: 2591374 CU VERZ 13-58
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te
[woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. M.M. van Kralingen-Haanstra,
tegen
[de echtgenote],
wonende te [woonplaats],
en
[dochter 1],
wonende te
[woonplaats],
[dochter 2],
wonende te [woonplaats],
[dochter 3],
wonende te [woonplaats],
verweersters,
hierna tezamen te noemen verweersters, dan wel afzonderlijk te noemen de echtgenote en de dochter(s),
advocaat: mr. S. Smeets.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 13 maart 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 13 juni 2014, heeft [appellant] verzocht voormelde beschikking te vernietigen maar (naar het hof begrijpt:) alleen voor wat betreft de daarbij benoemde curatoren en, opnieuw rechtdoende, de heer [de neef] (hierna te noemen: de neef) te benoemen tot curator.
2.1.1.
Bij aanvullend beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 december 2014, heeft [appellant] zijn verzoek gewijzigd, in die zin dat hij thans verzoekt:
primair:voormelde beschikking te vernietigen;
subsidiair:voormelde beschikking te vernietigen en de neef te benoemen tot mentor en bewindvoerder;
meer subsidiair:voormelde beschikking te vernietigen en de neef te benoemen tot curator;
uiterst subsidiair:voormelde beschikking te vernietigen en een onafhankelijke derde te benoemen tot mentor en bewindvoerder of curator.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 8 september 2014, hebben verweersters verzocht:
primair: de bestreden beschikking in stand te laten;
subsidiair:de bestreden beschikking te vernietigen en de dochters [dochter 1] (hierna: dochter [dochter 1]) en [dochter 2] (hierna: dochter [dochter 2]) te benoemen tot curator;
meer subsidiair:de bestreden beschikking te vernietigen en de dochters [dochter 1] en [dochter 2] te benoemen tot curator;
meer meer subsidiair:de bestreden beschikking te vernietigen en een onafhankelijke derde te benoemen tot curator.
2.2.1.
Bij verweerschrift naar aanleiding van het aanvullend beroepschrift, ingekomen ter griffie op 7 januari 2015, hebben verweersters hun verweer gewijzigd, in die zin dat zij thans verzoeken:
primair:de bestreden beschikking te vernietigen en een onafhankelijke curator te benoemen in de persoon van mevrouw A.J.H. Zinsmeyer;
subsidiair:de bestreden beschikking te vernietigen en de dochters [dochter 1] en [dochter 2] te benoemen tot curator;
meer subsidiair:de bestreden beschikking te vernietigen en de dochters [dochter 1] en [dochter 2] te benoemen tot curator. Het hof constateert dat het meer subsidiaire verzoek gelijk is aan het subsidiaire verzoek.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 januari 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • [appellant], bijgestaan door mr. van Kralingen-Haanstra;
  • verweersters, bijgestaan door mr. Smeets.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de processen-verbaal van de mondelinge behandelingen in eerste aanleg op 13 februari 2014 en 25 februari 2014;
  • het V2-formulier d.d. 8 september 2014;
  • het procesdossier van de eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 14 juli 2014;
  • het V6-formulier met productie 11 ingediend door de advocaat van verweersters op 26 september 2014;
  • het V6-formulier met producties 12 t/m 15 ingediend door de advocaat van verweersters op 10 oktober 2014;
  • het V6-formulier met producties 16 en 17 ingediend door de advocaat van verweersters op 23 december 2014;
  • het V6-formulier met als productie 18 ingediend door de advocaat van verweersters op 24 december 2014;
  • het V6-formulier met productie 12 ingediend door de advocaat van [appellant] op 6 januari 2015;
  • het V6-formulier met productie 19 ingediend door de advocaat van verweersters op 9 januari 2015.
3. De beoordeling
3.1.
De echtgenote en dochter [dochter 1] hebben op 29 oktober 2013 bij voornoemde rechtbank een verzoek tot ondercuratelestelling van [appellant] ingediend.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank [appellant] vanwege een geestelijke stoornis onder curatele gesteld en de echtgenote en dochter [dochter 1] tezamen tot curatoren benoemd.
3.3.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
[appellant] voert in het beroepschrift – kort samengevat – het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat de kantonrechter de voorgestelde curatoren zal benoemen nu van bezwaren tegen deze benoeming niet is gebleken. De rechtbank heeft op geen enkele wijze onderzocht of [appellant] bezwaren had tegen het benoemen van zijn echtgenote en dochter [dochter 1] tot curatoren. [appellant] heeft tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg verklaard dat verweersters maar iets roepen. Hieruit had de kantonrechter – naar de mening van [appellant] – kunnen en ook moeten opmaken dat [appellant] bezwaren had tegen de benoeming van de voorgestelde curatoren. Ingevolge artikel 1:383 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is de kantonrechter verplicht om bij de benoeming van een curator de uitdrukkelijke voorkeur van de rechthebbende te volgen, tenzij gegronde redenen zich tegen een zodanige benoeming verzetten. Tijdens de mondelinge behandeling op 25 februari 2014 heeft de kantonrechter geen enkel moment alleen met [appellant] gesproken, zodat [appellant] niet in staat is geweest om zijn uitdrukkelijke wens aan de kantonrechter kenbaar te maken. [appellant] stelt dat een open oorlog tussen hem en verweersters gaande is. Daarbij komt dat hij wordt mishandeld. [appellant] is daarom van mening dat een geschikte curator niet binnen het gezin kan worden gevonden. [appellant] heeft dan ook de voorkeur voor benoeming van een curator buiten het gezin, maar wel in de familie. [appellant] wenst dat zijn neef tot curator wordt benoemd.
3.4.1.
[appellant] voert in het aanvullend beroepschrift – kort samengevat – het volgende aan.
Partijen blijven sterk van mening verschillen over de vraag of bij [appellant] daadwerkelijk sprake is van een geestelijke stoornis (dementie). [appellant] is van mening dat er bij hem geen sprake is van een geestelijke stoornis en dat verweersters een verkeerd beeld van hem hebben geschetst bij de diverse instanties. Verweersters zijn van mening dat wel degelijk sprake is van een geestelijke stoornis. Uit een second opinion, op 29 oktober 2014 uitgevoerd door mevrouw [klinisch geriater 1], klinisch geriater werkzaam in het Maasziekenhuis Pantein te [plaats] (hierna te noemen: mevrouw [klinisch geriater 1]) volgt dat geen sprake is van dementie. Het gedrag van [appellant] is passend bij zijn leeftijd en opleidingsniveau. In de door [appellant] overgelegde brief van mevrouw [GZ-psycholoog], GZ-psycholoog, werkzaam bij de Vakgroep Medische Psychologie van voornoemd ziekenhuis d.d. 30 december 2014, concludeert deze dat zij bij het neurospychologisch onderzoek van [appellant] geen cognitieve stoornissen heeft gezien, maar dat het vermoeden bestaat dat hij laaggeletterd is.
Primair stelt [appellant] dat geen sprake is van een geestelijke stoornis. Subsidiair stelt [appellant] dat – gelet op het verschil van inzicht tussen de twee deskundigen – geen duidelijkheid bestaat over het al dan niet aanwezig zijn van een geestelijke stoornis.
3.4.2.
[appellant] heeft hieraan ter zitting in hoger beroep – samengevat – het volgende toegevoegd.
Gelet op de uitslag van het onderzoek dat is uitgevoerd door klinisch geriater, de heer [klinisch geriater 2], werkzaam bij Viecuri Medisch Centrum te [plaats] (hierna te noemen: [klinisch geriater 2]), zag [appellant] wel in dat hij hulp nodig had, zodat hij aanvankelijk niet heeft geappelleerd tegen de ondercuratelestelling. De advocaat van [appellant] heeft verklaard dat er op het moment van de indiening van het beroepschrift onvoldoende medische gegevens aanwezig waren om in eerste instantie een grief tegen de ondercuratelestelling van [appellant] te kunnen richten en die te onderbouwen. [appellant] stelt dat het onderzoek dat is uitgevoerd door [klinisch geriater 2] hoofdzakelijk is gebaseerd op een MRI-scan en de verklaringen van verweersters. [appellant] is vervolgens ook nog tijdens zijn opname bij het Vincent van Gogh Instituut (hierna: VvG) onderzocht. Naar aanleiding van het onderzoek door VvG zijn een aantal werkdiagnoses gesteld, die nog nader dienen te worden onderzocht. [appellant] stelt overigens dat hij vooral is opgenomen bij VvG om zijn echtgenote te ontlasten. In onderling overleg tussen partijen alsmede in het kader van het acceptatieproces voor [appellant] van de door [klinisch geriater 2] gestelde diagnose, is ervoor gekozen om een second opinion te laten uitvoeren. De uitslag van de second opinion vormde voor [appellant] echter aanleiding om zijn verzoek in hoger beroep te wijzigen. Op basis van dit onderzoek is er namelijk geen grond voor een ondercuratelestelling aanwezig. [appellant] stelt dat de second opinion zorgvuldig en buiten de aanwezigheid van verweersters is uitgevoerd. [appellant] heeft – desgevraagd – verklaard dat hij bereid is om aan een nieuw, door het hof te gelasten deskundigenonderzoek zijn medewerking te verlenen en de helft van de kosten van dit onderzoek te dragen. [appellant] heeft ter zitting opnieuw zijn verzoek gewijzigd, inhoudende dat indien het hof niet besluit tot het gelasten van een nieuw deskundigenonderzoek maar een beschermingsmaatregel oplegt, door het hof een onafhankelijk persoon als curator of bewindvoerder en mentor dient te worden benoemd. [appellant] heeft tot slot ter zitting verklaard dat in de thuissituatie inmiddels ook het nodige is veranderd. Zijn echtgenote heeft namelijk een verzoek tot echtscheiding ingediend en heeft zicht op andere woonruimte.
3.5.
Verweersters voeren in het verweerschrift – samengevat – het volgende aan.
Uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 25 februari 2014 volgt – naar de mening van verweersters – dat [appellant] tegen de personen van de curatoren geen bezwaren heeft geuit. [appellant] was vertegenwoordigd door een gemachtigde en heeft louter gesteld dat een ondercuratelestelling niet nodig was. Verweersters voeren verder aan dat gegronde redenen zich verzetten tegen de benoeming van een curator die de uitdrukkelijke voorkeur van [appellant] heeft. Voor verweersters is de mogelijkheid dat een curator uit de familie van [appellant] wordt benoemd onaanvaardbaar. De curator zou dan eveneens beslissen over het vermogen en het inkomen van de echtgenote, terwijl de band met de familie van [appellant] zeer te wensen overlaat. Anderzijds zou dit betekenen dat de familie zou gaan beslissen over de zorg en behandeling van [appellant], terwijl de echtgenote en de dochters de dagelijkse zorg voor [appellant] hebben. De neef is niet op de hoogte van de dagelijkse problematiek van [appellant]. Hij hoort louter en alleen hetgeen [appellant] hem vertelt. Daarbij houdt de neef geen rekening met het ziektebeeld van [appellant]. De neef heeft bovendien een goede band met zijn ouders, welke in conflict zijn met de echtgenote en de dochters. Verweersters stellen zich daarom primair op het standpunt dat een lid uit het gezin van [appellant] en de echtgenote tot curatoren dienen te worden benoemd. Tenslotte stellen verweersters dat benoeming van een curator buiten het gezin van [appellant] een zwaardere ingreep is in het gezinsleven dan noodzakelijk is en dus in strijd is met artikel 8 EVRM. Subsidiair dient een neutrale derde tot curator te worden benoemd.
3.5.1.
Verweersters voeren in het aanvullend verweerschrift – samengevat – het volgende aan.
Primair zijn verweersters van mening dat het aanvullend beroepschrift niet binnen de daarvoor gestelde termijn is ingediend, zodat het aanvullend beroepschrift niet dient te worden meegenomen bij de behandeling van het hoger beroep; zij worden hierdoor in hun procesbelang geschaad. Subsidiair verzoeken zij kennis te nemen van het aanvullend verweerschrift.
Verweersters zijn van mening dat bij [appellant] sprake is van een afwijkende geestelijke toestand, welke maakt dat [appellant] zijn belangen niet duurzaam kan behartigen. Uit de onderzoeksverslagen van de door mevrouw [klinisch geriater 1] uitgevoerde second opinion blijkt dat [appellant] ten onrechte een beeld van zichzelf heeft neergezet van iemand die volledig zelfstandig kan functioneren. Doordat mevrouw [klinisch geriater 1] het gezin van [appellant] niet bij haar onderzoek heeft betrokken, heeft zij onvoldoende zicht gehad op het dagelijks functioneren van [appellant]. Hierdoor is – naar de mening van verweersters – een te positief beeld van [appellant] ontstaan. Verweersters merken hierbij op dat [appellant] zich in situaties met derden totaal anders kan opstellen dan in de normale thuissituatie. Bovendien is de diagnose van de second opinion vastgesteld op basis van één gesprek en één geheugenonderzoek. Verweersters merken verder op dat mevrouw [klinisch geriater 1] bij de MRI-scan eveneens vaststelt dat sprake is van Fazekas 2-3, doch dat zij hieraan niet dezelfde conclusie als [klinisch geriater 2] verbindt. Mevrouw [klinisch geriater 1] heeft wel verklaard dat [appellant] altijd psychische begeleiding nodig zal hebben. Verweersters voeren verder aan dat ook psychiater [psychiater], werkzaam bij het van VvG heeft verklaard dat bij [appellant] sprake is van gevorderde dementie. Uit het dossier van de huisarts blijkt tevens dat sprake is van forse geestelijke problematiek. Door [appellant] wordt daarom geheel ten onrechte het beeld geschetst dat verweersters er alles aan doen om een onjuiste diagnose te stellen. [appellant] en de echtgenote zijn vermogend. Verweersters vrezen dat zonder een ondercuratelestelling door derden financieel misbruik van [appellant] zal worden gemaakt. Verweersters kunnen ermee instemmen dat een onafhankelijke derde geriater en psychiater worden benoemd met de opdracht te adviseren over de ondercuratelestelling van [appellant].
3.5.2.
Verweersters hebben hieraan ter zitting in hoger beroep – samengevat – het volgende toegevoegd.
[appellant] had meteen in het beroepschrift een grief tegen de ondercuratelestelling kunnen indienen en deze grief later met onderliggende stukken kunnen onderbouwen. Door het korte tijdsbestek tussen de aanvullende grief en de mondelinge behandeling in hoger beroep waren verweersters niet in staat om aanvullende stukken bij [klinisch geriater 2] op te vragen, waardoor zij in hun procesbelang zijn geschaad. Verweersters verzoeken daarom om van het aanvullend beroepschrift van [appellant] geen kennis te nemen.
Verweersters stellen dat [appellant] een second opinion wenste en zij daarmee hebben ingestemd om hem rust te gunnen. Verweersters verwijzen – naast het onderzoek van [klinisch geriater 2] – naar alle overige in het dossier aanwezige medische stukken van onder meer de crisisdienst en de huisarts. Verweersters stellen dat mag worden aangenomen dat medici uitgaan van hun eigen kritische beoordeling en bij het vaststellen van hun diagnose niet afgaan op wat verweersters over [appellant] aan hen hebben verteld. Verweersters erkennen dat na de opname van [appellant] bij VvG een aantal werkdiagnoses zijn gesteld. VvG heeft geen definitieve diagnose(s) kunnen stellen omdat [appellant] geen medewerking wilde verlenen aan nader onderzoek en geen behandeling wilde ondergaan. Gelet op het feit dat de situatie binnen het gezin [appellant] thans dusdanig is geëscaleerd, wil de echtgenote niet langer tot curator worden benoemd; de dochters willen dat nog wel. Verweersters kunnen ook instemmen met de benoeming van een onafhankelijke derde tot curator. Verweersters stellen dat de grond voor ondercuratelestelling aanwezig is. Zij vrezen dat wanneer de ondercuratelestelling van [appellant] door het hof wordt vernietigd, hij niet de hulp krijgt die hij nodig heeft. De echtgenote heeft ter zitting verklaard dat [appellant] stemmingswisselingen heeft en geregeld dwingend, drammerig en agressief gedrag vertoont. [appellant] heeft ook begeleiding bij zijn persoonlijke verzorging nodig. Verweersters hebben – desgevraagd – ingestemd met een door het hof te gelasten deskundigenonderzoek en zij zijn bereid de helft van de daaraan verbonden kosten te dragen.
3.6.
Het hof overweegt het volgende.
Aanvullend beroep- en verweerschrift
3.6.1.
Het hof dient vooreerst te beoordelen of het hof het aanvullend beroepschrift en het aanvullend verweerschrift, die beide buiten de beroepstermijn respectievelijk verweertermijn zijn ingekomen ter griffie van het hof, zal toelaten.
Bij deze beoordeling neemt het hof in aanmerking dat het aanvullend beroepschrift zich richt tegen de beslissing van de kantonrechter dat bij [appellant] sprake is van een geestelijke stoornis (dementie). Deze beslissing heeft voor [appellant] en zijn familie grote gevolgen. Gegeven de processtukken en het verhandelde ter zitting zal het hof in de onderhavige zaak ambtshalve dienen te beoordelen of de gronden voor ondercuratelestelling van [appellant] al dan niet aanwezig zijn door, en zoals hieronder nader zal worden toegelicht, een deskundigenonderzoek gelasten omdat het zich onvoldoende voorgelicht acht door hetgeen in de processtukken en ter zitting naar voren is gekomen.
Desgevraagd hebben partijen ter zitting van het hof hiermee ingestemd en aangezien uit de aard der zaak bij het deskundigenonderzoek de vraag zal dienen te worden beoordeeld of er grond voor ondercuratelestelling aanwezig is, zullen verweerders zich over deze vraag en de bevindingen van de deskundige in het vervolg van deze procedure kunnen uitlaten. Het hof zal om deze reden het aanvullend beroep- en verweerschrift toelaten.
Deskundigenonderzoek
3.7.
Ingevolge artikel 378 lid 1 BW kan de kantonrechter een meerderjarige onder curatele stellen, wanneer hij tijdelijk of duurzaam zijn belangen niet behoorlijk waarneemt of zijn veiligheid of die van anderen in gevaar brengt, als gevolg van
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
b. gewoonte van drank- of drugsmisbruik,
en een voldoende behartiging van die belangen niet met een meer passende en minder verstrekkende voorziening kan worden bewerkstelligd.
3.7.1.
Op grond van het vorenstaande dient het hof te beoordelen of er bij [appellant] sprake is van een zodanige lichamelijke of geestelijke toestand dat die een ondercuratelestelling rechtvaardigt.
3.7.2.
Tussen partijen is in geschil of bij [appellant] sprake is van een lichamelijke of geestelijke toestand als hiervoor bedoeld, zodat deze dient te worden aangetoond door middel van een medische verklaring. Van de zijde van verweersters zijn daartoe – voor zover hier thans het meest van belang – een brief van [klinisch geriater 2] d.d. 24 juni 2013 en een rapport van een neuropsychologisch onderzoek, uitgevoerd door VvG, in het geding gebracht. Uit voornoemde brief van [klinisch geriater 2] volgt dat bij [appellant] sprake is van vasculaire dementie (Fazekas 3). Uit het neuropsychologisch onderzoek van VvG volgt een voorlopige werkhypothese dat bij [appellant] mogelijk sprake is van een pervasieve ontwikkelingsstoornis zoals de stoornis van Asperger of mogelijk van een andere autistische stoornis. Verder zijn er door VvG vraagtekens gezet bij de intellectuele vaardigheden van [appellant], premorbide en mogelijke veranderingen hierin. Anderzijds zijn door [appellant] een tweetal brieven van mevrouw [klinisch geriater 1] d.dis 20 oktober 2014 en 26 november 2014 en een brief van mevrouw [GZ-psycholoog] d.d. 30 december 2014 in het geding gebracht.
Uit de brieven van mevrouw [klinisch geriater 1] blijkt dat er in de door deze deskundige uitgevoerde onderzoeken geen cognitieve stoornissen bij [appellant] zijn gebleken en er geen gedragsveranderingen bij hem zijn geobserveerd. Uit de brief van mevrouw [GZ-psycholoog] blijkt dat er door deze deskundige evenmin cognitieve stoornissen bij [appellant] zijn waargenomen, maar dat bij haar het vermoeden bestaat dat hij laaggeletterd is.
3.7.3.
Nu het oordeel van de door partijen geraadpleegde deskundigen niet eensluidend is, acht het hof zich gelet op de inhoud van voornoemde overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep onvoldoende voorgelicht om te kunnen beoordelen of de ondercuratelestelling van [appellant] op goede gronden is uitgesproken of dat mogelijkerwijs gezien de geestelijke toestand van [appellant] met een minder verstrekkende voorziening kan worden volstaan, of in het geheel geen voorziening noodzakelijk is. Het hof heeft daarom behoefte aan een deskundigenonderzoek teneinde voorgelicht te worden over de geestelijke gesteldheid van [appellant]. [appellant] en verweersters hebben ter zitting van het hof hiermee ingestemd.
3.7.4.
Het hof zal, alvorens te beslissen op het voorliggende hoger beroep, de zaak in verband met het in te stellen deskundigenonderzoek aanhouden tot na te melden pro forma datum en een deskundige benoemen.
Partijen hebben de benoeming van een deskundige alsmede de formulering van de aan de deskundige voor te leggen vragen overgelaten aan het hof. De na te melden deskundige heeft zich inmiddels bereid verklaard dit onderzoek te verrichten.
3.7.5.
Het hof zal tot deskundige benoemen prof. dr. F.R.J. Verheij, verbonden aan MUMC+, Afdeling psychiatrie en psychologie te [plaats], die de opdracht krijgt te onderzoeken en te rapporteren over de volgende vragen:
Lijdt [appellant] aan dementie of een (aanverwante) stoornis of aandoening?
Is bij [appellant] al dan niet als gevolg daarvan sprake van een zodanige lichamelijke of geestelijke toestand waardoor hij tijdelijk of duurzaam niet in staat is om zijn belangen behoorlijk waar te nemen of waardoor hij zijn veiligheid of die van anderen in gevaar brengt?
Zo ja, in welke mate?
Kan een voldoende behartiging van die belangen met een meer passende en minder verstrekkende voorziening dan curatele worden bewerkstelligd?
Indien de deskundige nog andere informatie heeft verkregen die voor de beantwoording van de door het hof gestelde vragen van belang is, hoe luidt deze informatie en welke is de herkomst daarvan?
3.7.6.
De deskundige dient eventuele nadere informatie die hij nodig heeft en die geen deel uitmaakt van de processtukken, bij de advocaten van partijen op te vragen. De advocaat die informatie verschaft dient een afschrift daarvan toe te zenden aan de advocaat van de wederpartij. De deskundige wordt verzocht de verkregen informatie als bijlage bij het deskundigenbericht te voegen.
3.7.7.
Het hof gaat ervan uit dat [appellant] de deskundige desgewenst zal machtigen om alle relevante gegevens (al dan niet medisch) op te vragen bij artsen en/of instanties.
Indien de deskundige voor het onderzoek gebruik maakt van informatie van derden, dient hij daarvan melding te maken in het rapport.
3.7.8.
Het hof wijst de deskundige op het in artikel 7:464 lid 2, aanhef en sub b BW, neergelegde inzage- en blokkeringsrecht van [appellant]. Dit recht houdt in dat de deskundige [appellant] in de gelegenheid moet stellen om mee te delen of [appellant] de uitslag en de gevolgtrekking van het onderzoek wenst te vernemen, en zo ja, of [appellant] daarvan als eerste wenst kennis te nemen, teneinde te kunnen beslissen of daarvan mededeling aan anderen wordt gedaan.
De deskundige wordt verzocht in zijn rapport te vermelden of en zo ja, op welke wijze, hij aan deze verplichting heeft voldaan.
3.7.9.
Voor de goede orde wijst het hof erop dat krachtens het bepaalde in artikel 198 lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) partijen verplicht zijn mee te werken aan het onderzoek door de deskundige, bij gebreke waarvan de rechter daaruit de gevolgtrekking kan maken die hij geraden acht.
3.7.10.
De kosten van het onderzoek heeft de te benoemen deskundige begroot op € 1.869,40 (inclusief 21% BTW). Partijen dienen ieder de helft van dit voorschot ad € 934,70 voor hun rekening te nemen en ter griffie te deponeren. Mocht tijdens het onderzoek aan de deskundige blijken dat dit bedrag dreigt te worden overschreden, dan gaat het hof ervan uit dat de deskundige tijdig hierover met het hof in overleg zal treden.
3.7.11.
De deskundige dient het hof schriftelijk te rapporteren over het verloop en de resultaten van het onderzoek. Na binnenkomst van het rapport van de deskundige zal het hof een afschrift van dat rapport toezenden aan de (advocaten van) partijen en ieder van hen de gelegenheid bieden daarop te reageren.
3.8.
Gelet op het vorenstaande wordt thans als volgt beslist.

4.De beslissing

Het hof:
gelast een deskundigenonderzoek ter beantwoording van de hiervoor onder rechtsoverweging 3.7.5. geformuleerde vragen;
benoemt tot deskundige prof. dr. F.R.J. Verheij, verbonden aan MUMC+, Afdeling psychiatrie en psychologie te [plaats], [adres], [postcode][plaats], telefoonnummer [telefoonnummer];
bepaalt dat de deskundige het hof schriftelijk zal rapporteren over de resultaten van het onderzoek vóór 5 mei 2015;
bepaalt het voorschot op de kosten van de deskundige op het door de deskundige begrote bedrag van € 1.869,40 (inclusief 21% BTW);
bepaalt dat ieder van partijen de helft van genoemd voorschot van € 1.869,40, derhalve € 934,70, zal voldoen na ontvangst van de nota met betaalinstructies die door het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak zal worden verzonden;
verzoekt de deskundige, indien zijn kosten het voorschot te boven mochten gaan, het hof daarover tijdig in te lichten;
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van deze beschikking aan de benoemde deskundige zal zenden;
bepaalt dat [appellant] - door tussenkomst van zijn advocaat - binnen één week na de datum van deze beschikking een afschrift van de processtukken ter beschikking van de deskundige zal stellen;
bepaalt dat de deskundige bij het onderzoek partijen in de gelegenheid moet stellen om eventuele opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat uit het schriftelijk bericht van de deskundige moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan, terwijl in het bericht tevens melding dient te worden gemaakt van de inhoud van zodanige opmerkingen en verzoeken;
benoemt mr. M.C. Bijleveld-van der Slikke tot raadsheer-commissaris, tot wie de deskundige zich, door tussenkomst van de griffie, dient te wenden met (procedurele) vragen en verzoeken indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft;
houdt iedere verdere beslissing aan PRO FORMA tot 19 mei 2015.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.C. Bijleveld-van der Slikke, E.L. Schaafsma-Beversluis en O.G.H. Milar en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2015.