3.7.Ingevolge artikel 378 lid 1 BW kan de kantonrechter een meerderjarige onder curatele stellen, wanneer hij tijdelijk of duurzaam zijn belangen niet behoorlijk waarneemt of zijn veiligheid of die van anderen in gevaar brengt, als gevolg van
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
b. gewoonte van drank- of drugsmisbruik,
en een voldoende behartiging van die belangen niet met een meer passende en minder verstrekkende voorziening kan worden bewerkstelligd.
3.7.1.Op grond van het vorenstaande dient het hof te beoordelen of er bij [appellant] sprake is van een zodanige lichamelijke of geestelijke toestand dat die een ondercuratelestelling rechtvaardigt.
3.7.2.Tussen partijen is in geschil of bij [appellant] sprake is van een lichamelijke of geestelijke toestand als hiervoor bedoeld, zodat deze dient te worden aangetoond door middel van een medische verklaring. Van de zijde van verweersters zijn daartoe – voor zover hier thans het meest van belang – een brief van [klinisch geriater 2] d.d. 24 juni 2013 en een rapport van een neuropsychologisch onderzoek, uitgevoerd door VvG, in het geding gebracht. Uit voornoemde brief van [klinisch geriater 2] volgt dat bij [appellant] sprake is van vasculaire dementie (Fazekas 3). Uit het neuropsychologisch onderzoek van VvG volgt een voorlopige werkhypothese dat bij [appellant] mogelijk sprake is van een pervasieve ontwikkelingsstoornis zoals de stoornis van Asperger of mogelijk van een andere autistische stoornis. Verder zijn er door VvG vraagtekens gezet bij de intellectuele vaardigheden van [appellant], premorbide en mogelijke veranderingen hierin. Anderzijds zijn door [appellant] een tweetal brieven van mevrouw [klinisch geriater 1] d.dis 20 oktober 2014 en 26 november 2014 en een brief van mevrouw [GZ-psycholoog] d.d. 30 december 2014 in het geding gebracht.
Uit de brieven van mevrouw [klinisch geriater 1] blijkt dat er in de door deze deskundige uitgevoerde onderzoeken geen cognitieve stoornissen bij [appellant] zijn gebleken en er geen gedragsveranderingen bij hem zijn geobserveerd. Uit de brief van mevrouw [GZ-psycholoog] blijkt dat er door deze deskundige evenmin cognitieve stoornissen bij [appellant] zijn waargenomen, maar dat bij haar het vermoeden bestaat dat hij laaggeletterd is.
3.7.3.Nu het oordeel van de door partijen geraadpleegde deskundigen niet eensluidend is, acht het hof zich gelet op de inhoud van voornoemde overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep onvoldoende voorgelicht om te kunnen beoordelen of de ondercuratelestelling van [appellant] op goede gronden is uitgesproken of dat mogelijkerwijs gezien de geestelijke toestand van [appellant] met een minder verstrekkende voorziening kan worden volstaan, of in het geheel geen voorziening noodzakelijk is. Het hof heeft daarom behoefte aan een deskundigenonderzoek teneinde voorgelicht te worden over de geestelijke gesteldheid van [appellant]. [appellant] en verweersters hebben ter zitting van het hof hiermee ingestemd.
3.7.4.Het hof zal, alvorens te beslissen op het voorliggende hoger beroep, de zaak in verband met het in te stellen deskundigenonderzoek aanhouden tot na te melden pro forma datum en een deskundige benoemen.
Partijen hebben de benoeming van een deskundige alsmede de formulering van de aan de deskundige voor te leggen vragen overgelaten aan het hof. De na te melden deskundige heeft zich inmiddels bereid verklaard dit onderzoek te verrichten.
3.7.5.Het hof zal tot deskundige benoemen prof. dr. F.R.J. Verheij, verbonden aan MUMC+, Afdeling psychiatrie en psychologie te [plaats], die de opdracht krijgt te onderzoeken en te rapporteren over de volgende vragen:
Lijdt [appellant] aan dementie of een (aanverwante) stoornis of aandoening?
Is bij [appellant] al dan niet als gevolg daarvan sprake van een zodanige lichamelijke of geestelijke toestand waardoor hij tijdelijk of duurzaam niet in staat is om zijn belangen behoorlijk waar te nemen of waardoor hij zijn veiligheid of die van anderen in gevaar brengt?
Zo ja, in welke mate?
Kan een voldoende behartiging van die belangen met een meer passende en minder verstrekkende voorziening dan curatele worden bewerkstelligd?
Indien de deskundige nog andere informatie heeft verkregen die voor de beantwoording van de door het hof gestelde vragen van belang is, hoe luidt deze informatie en welke is de herkomst daarvan?
3.7.6.De deskundige dient eventuele nadere informatie die hij nodig heeft en die geen deel uitmaakt van de processtukken, bij de advocaten van partijen op te vragen. De advocaat die informatie verschaft dient een afschrift daarvan toe te zenden aan de advocaat van de wederpartij. De deskundige wordt verzocht de verkregen informatie als bijlage bij het deskundigenbericht te voegen.
3.7.7.Het hof gaat ervan uit dat [appellant] de deskundige desgewenst zal machtigen om alle relevante gegevens (al dan niet medisch) op te vragen bij artsen en/of instanties.
Indien de deskundige voor het onderzoek gebruik maakt van informatie van derden, dient hij daarvan melding te maken in het rapport.
3.7.8.Het hof wijst de deskundige op het in artikel 7:464 lid 2, aanhef en sub b BW, neergelegde inzage- en blokkeringsrecht van [appellant]. Dit recht houdt in dat de deskundige [appellant] in de gelegenheid moet stellen om mee te delen of [appellant] de uitslag en de gevolgtrekking van het onderzoek wenst te vernemen, en zo ja, of [appellant] daarvan als eerste wenst kennis te nemen, teneinde te kunnen beslissen of daarvan mededeling aan anderen wordt gedaan.
De deskundige wordt verzocht in zijn rapport te vermelden of en zo ja, op welke wijze, hij aan deze verplichting heeft voldaan.
3.7.9.Voor de goede orde wijst het hof erop dat krachtens het bepaalde in artikel 198 lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) partijen verplicht zijn mee te werken aan het onderzoek door de deskundige, bij gebreke waarvan de rechter daaruit de gevolgtrekking kan maken die hij geraden acht.
3.7.10.De kosten van het onderzoek heeft de te benoemen deskundige begroot op € 1.869,40 (inclusief 21% BTW). Partijen dienen ieder de helft van dit voorschot ad € 934,70 voor hun rekening te nemen en ter griffie te deponeren. Mocht tijdens het onderzoek aan de deskundige blijken dat dit bedrag dreigt te worden overschreden, dan gaat het hof ervan uit dat de deskundige tijdig hierover met het hof in overleg zal treden.
3.7.11.De deskundige dient het hof schriftelijk te rapporteren over het verloop en de resultaten van het onderzoek. Na binnenkomst van het rapport van de deskundige zal het hof een afschrift van dat rapport toezenden aan de (advocaten van) partijen en ieder van hen de gelegenheid bieden daarop te reageren.