In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de alimentatieverplichting van de vader jegens zijn zoon, [appellant], in het kader van een echtscheidingsconvenant. De zaak is ontstaan na een beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 11 februari 2014, waarin de vader verzocht had om wijziging van de alimentatieverplichting. De vader stelde dat zijn verplichting tot het betalen van alimentatie aan [appellant] per [geboortedatum] 2011 op nihil moest worden gesteld. De rechtbank had dit verzoek afgewezen, omdat er geen onderhoudsverplichting van de vader jegens [appellant] was ontstaan.
[Appellant] ging in hoger beroep tegen deze beslissing, waarbij hij verzocht om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en de alimentatieverplichting te handhaven. De vader stelde incidenteel appel in en vroeg om terugbetaling van eerder betaalde alimentatie. Tijdens de mondelinge behandeling op 15 januari 2015 zijn beide partijen gehoord, bijgestaan door hun advocaten.
Het hof heeft de inhoud van het echtscheidingsconvenant en de omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Het hof concludeert dat de alimentatieverplichting van de vader jegens [appellant] voortvloeit uit het echtscheidingsconvenant, dat is opgenomen in de beschikking van 18 mei 2011. Het hof oordeelt dat [appellant] recht heeft op alimentatie, maar dat deze aanspraak niet automatisch kan worden geëffectueerd zonder rekening te houden met de omstandigheden van de zaak. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en stelt vast dat de vader met ingang van 1 januari 2013 gehouden is om de in het convenant overeengekomen alimentatie van € 257,56 per maand te voldoen.