ECLI:NL:GHSHE:2015:575

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 februari 2015
Publicatiedatum
19 februari 2015
Zaaknummer
F 200 151 583_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ouderlijk gezag over kinderen na beëindiging van gezamenlijke gezagsuitoefening

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin is bepaald dat het ouderlijk gezag over hun kind [kind 1] voortaan alleen aan de moeder toekomt. De vader, die in eerste aanleg niet is verschenen, heeft in hoger beroep verzocht deze beschikking te vernietigen en het gezag weer gezamenlijk te belasten. De moeder heeft verweer gevoerd en verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep. Tijdens de mondelinge behandeling is de vader niet verschenen, maar zijn advocaat heeft de vader vertegenwoordigd. De moeder heeft gesteld dat de vader psychische problemen heeft en geen contact onderhoudt met de kinderen. Het hof heeft overwogen dat de vader in staat moet zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat er geen onaanvaardbaar risico mag zijn dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders. Het hof heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft bepaald dat het gezag over [kind 1] alleen aan de moeder toekomt, en heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 19 februari 2015
Zaaknummer: F 200.151.583/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/270379 / FA RK 13-5750
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.A. Schenk,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. M. Koppelmans-de Goeij.
Als betrokkene in de zin van artikel 810 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt aangemerkt:
- de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 18 maart 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 juni 2014, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de moeder en de vader weer gezamenlijk te belasten met het ouderlijk gezag over de hierna te noemen [kind 1].
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 26 augustus 2014, heeft de moeder verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep dan wel het hoger beroep ongegrond te verklaren onder bekrachtiging van de bestreden beschikking.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 januari 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- mr. Schenk namens de vader;
-de moeder, bijgestaan door mr. Koppelmans-de Goeij;
-de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad].
2.3.1.
De vader is
,met bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief van de raad d.d. 18 juli 2014, waarin de raad mededeelt niet te beschikken over rapporten met betrekking tot de onderhavige zaak;
- de brief met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 12 november 2014.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen zijn geboren:
- [kind 1] (hierna: [kind 1]), op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats],
- [kind 2] (hierna: [kind 2]), op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats].
De vader heeft de kinderen erkend.
Partijen oefenden gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [kind 1], de moeder oefent van rechtswege alleen het gezag uit over [kind 2].
De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de moeder
.
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank bepaald dat het gezag over [kind 1] voortaan aan de moeder alleen toekomt.
3.3.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De vader stelt wel degelijk in staat te zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en om beslissingen in het belang van [kind 1] in gezamenlijk overleg te kunnen nemen en voert daartoe - kort samengevat - het volgende aan.
De door de moeder gestelde psychische klachten en het drankgebruik - indien relevant - speelden ook al tijdens de relatie tussen partijen. De vader heeft zich in het najaar van 2013 enige tijd vrijwillig op laten nemen in een instelling van GGZ en het gaat beter met hem. Niet is vast komen staan dat hij zich gewelddadig of agressief jegens de moeder heeft gedragen. Dat er al geruime tijde geen contact meer is tussen partijen is niet alleen aan de vader te wijten.
De vader heeft de uitdrukkelijke wens om betrokken te zijn bij de opvoeding en verzorging van [kind 1]. Het is geenszins zijn intentie om zich op zodanig intensieve wijze te gaan bemoeien met de dagelijkse opvoeding van [kind 1] dat de moeder daaraan niet op effectieve wijze vorm en invulling kan geven. Belangrijke beslissingen wil de vader in beginsel aan de moeder overlaten. Indien zij de toestemming of handtekening van de vader behoeft in aangelegenheden die [kind 1] betreffen, is de vader bereid daaraan zijn medewerking te verlenen. De vader heeft de beslissingen van de moeder met betrekking tot [kind 1] nooit gefrustreerd of anderszins gedwarsboomd.
3.5.
De moeder stelt zich primair op het standpunt dat de vader niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep nu hij voorafgaande aan de mondelinge behandeling in eerste aanleg uitdrukkelijk heeft ingestemd met haar verzoek tot beëindiging van het gezamenlijk gezag over [kind 1], reden waarom hij in eerste aanleg ook niet is verschenen.
Subsidiair voert de moeder - kort samengevat - het volgende aan.
Er is sedert 11 september 2012 geen enkel contact tussen de vader en [kind 1] en de vader toont in dat opzicht ook geen enkel initiatief. Bij de vader is sprake van reële psychische en verslavingsproblematiek, ten behoeve waarvan hij diverse behandelingstrajecten heeft doorlopen, doch geen enkele daarvan heeft afgemaakt. Genoemde problematieken spelen nog steeds en leiden tot extreem gevaarlijk en gewelddadig gedrag van de vader. Dat de vader zich reeds gewelddadig of agressief heeft gedragen tegenover de moeder staat vast.
De vader heeft geen vaste woon- of verblijfplaats en gaat van kliniek naar kliniek, waardoor hij voor de moeder onvindbaar en onbereikbaar is. De door de vader voorgestelde medewerking aan gezagskwesties door middel van een toestemming of handtekening is in de praktijk dan ook niet uitvoerbaar.
Gelet op het gedrag van de vader kan niet van de moeder worden verlangd dat zij op enigerlei wijze contact met de vader onderhoudt. De moeder is zeer bang voor de vader en lijdt aan een post traumatische stressstoornis, waarvoor zij ook onder behandeling is geweest. Contact met de vader zou onmiskenbaar zijn weerslag hebben op [kind 1].
Voor zover de man met het gezag beoogt geïnformeerd te worden door derden die beroepshalve beschikken over informatie inzake belangrijke feiten en omstandigheden die [kind 1] betreffen, biedt de wet mogelijkheden, ook indien de vader niet mede met het gezag is belast.
3.6.
Het hof overweegt het volgende.
Ontvankelijkheid
3.7.
Met betrekking tot de ontvankelijkheid van de vader overweegt het hof dat in zaken als de onderhavige waar het belang van het kind centraal staat, berusting (vooraf) niet zonder meer tot niet ontvankelijkheid behoort te leiden, indien een ouder op een aanvankelijke berusting terug komt. De stelling van de advocaat van de vader ter zitting dat hij op een in een emotioneel moment ingenomen standpunt is teruggekomen, rechtvaardigt, in het belang van de minderjarige, een inhoudelijke beoordeling van de aangevoerde gronden. De vader kan derhalve in zijn verzoek worden ontvangen.
Inhoudelijke beoordeling
3.8.1.
Het hof stelt vast dat de moeder en de vader sinds 4 november 2011 gezamenlijk het ouderlijk gezag over [kind 1] uitoefenden.
3.8.2.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.8.3.
Het hof stelt voorop dat voor gezamenlijk ouderlijk gezag vereist is dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over de kinderen in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans ten minste in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond de kinderen kunnen voordoen, zodanig dat de kinderen niet klem of verloren raken tussen de ouders. Het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders brengt niet zonder meer mee dat in het belang van de kinderen het ouderlijk gezag aan één van de ouders moet worden toegekend.
3.8.4.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden – die het hof overneemt en tot de zijne maakt, behoudens de overweging dat de vader heeft ingestemd met het verzoek van de moeder – heeft bepaald dat het gezag over [kind 1] voortaan alleen aan de moeder toekomt. In hoger beroep zijn zijdens de vader geen feiten en/of omstandigheden gesteld op grond waarvan het hof tot een ander oordeel komt. Wat ook moge zijn van de redenen die de advocaat heeft aangevoerd voor het (wederom) niet ter zitting verschijnen van de vader, te weten botbreuken en tanden uit de mond als gevolg van een ongeluk, deze zijn in lijn met hetgeen uit de overgelegde stukken ten aanzien van de vader als patroon van zijn wijze van leven naar voren is gekomen. Het is met name ook deze onberekenbaarheid in handelen en al dan niet beschikbaar zijn van de vader die de noodzaak doet ontstaan de moeder alleen met het gezag te belasten.
3.9.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 18 maart 2014;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie en jeugdrecht, ter attentie van het gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, C.D.M. Lamers en
P. Vlaardingerbroek en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2015.