ECLI:NL:GHSHE:2015:5664

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 november 2015
Publicatiedatum
3 mei 2016
Zaaknummer
20-001642-13
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van bedrijf wegens gebrek aan bewijs voor gevaarlijke situatie bij incident met chemische stoffen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Het bedrijf, aangeduid als [bedrijf] B.V., was eerder veroordeeld tot een geldboete van € 5000 voor het niet treffen van voldoende maatregelen om zware ongevallen te voorkomen, in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet. Het incident vond plaats op 5 december 2011, toen een medewerker per ongeluk een verkeerde stof toevoegde aan een tank, wat leidde tot een ongewenste chemische reactie. Deze reactie resulteerde in een temperatuur- en drukverhoging, waardoor een deel van de inhoud van de tank vrijkwam en 11 medewerkers ter observatie naar het ziekenhuis moesten worden gebracht. Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de specifieke omstandigheden van het incident onduidelijk zijn gebleven en dat er geen bewijs was dat er een reële kans op een zwaar ongeval was geweest. De deskundigen van het NFI concludeerden dat, hoewel er gevaarlijke stoffen waren vrijgekomen, er geen direct gevaar voor de gezondheid of het milieu kon worden aangetoond. Het hof oordeelde dat het eerdere vonnis niet te verenigen was met de feiten en sprak het bedrijf vrij van het tenlastegelegde. De beslissing van het hof benadrukt het belang van voldoende bewijs bij het vaststellen van aansprakelijkheid in gevallen van mogelijke zware ongevallen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-001642-13
Uitspraak : 25 november 2015
TEGENSPRAAK

Arrest van de economische kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de meervoudige economische kamer van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 8 mei 2013 in de strafzaak met parketnummer 12-994510-12 tegen:

[bedrijf] B.V.,

statutair gevestigd te [vestigingsadres] .
Hoger beroep
Bij vonnis, waarvan beroep, is de verdachte ter zake van ‘overtreding van een voorschrift, gesteld bij of krachtens artikel 6 van de Arbeidsomstandighedenwet, begaan door een rechtspersoon’ veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 5000,--.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de eerste rechter zal bevestigen.
De verdediging heeft bepleit dat verdachte van het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 5 december 2011 te [plaats] als degene die een inrichting aan de [vestigingsadres] aldaar dreef waarop het Besluit risico's zware ongevallen 1999 van toepassing was, al dan niet opzettelijk als werkgever niet alle maatregelen heeft getroffen die nodig zijn om zware ongevallen te voorkomen en/of de gevolgen daarvan voor mens en milieu te beperken, immers heeft er tijdens het mengen van stoffen een onbedoelde en ongewenste reactie plaatsgevonden, die heeft geleid tot een temperatuur- en/of drukverhoging in de meng- en doseertank [kenteken] met als gevolg het falen van het mangat-deksel op deze tank en/of het vrijkomen van een deel van de inhoud van deze tank zulks terwijl
  • er geen veiligheidsbeheerssysteem was waarin het door haar gevoerde beleid ter voorkoming van zware ongevallen, rekening houdend met de aanwezigheid en de omvang van risico's, was vastgelegd, en/of geen veiligheidsbeheerssysteem was ingevoerd als bedoeld in het Besluit zware ongevallen 1999, Bijlage II en/of
  • de risico's van mogelijke inter-reactiviteit van de stoffen, aanwezig binnen het bedrijf niet was onderzocht en wat de eventuele gevolgen hiervan konden zijn op mens en milieu (art. 5 lid 3, bijlage II onder c van het Besluit risico's zware ongevallen 1999),
  • op die arbeidsplaats de werkwijze ten aanzien van het werken met gevaarlijke stoffen niet schriftelijk in procedures en werkinstructies was vastgelegd, (art. 5 lid 3, bijlage II onder d van het Besluit risico's zware ongevallen 1999)
  • de werkwijze, risico's, maatregelen, werkinstructies en procedures niet of onvoldoende waren gecommuniceerd met de betrokkenen (art. 5 lid 3, bijlage II onder b van het Besluit risico's zware ongevallen 1999)
  • niet op regelmatige basis de betrokkenen werden getoetst op hun specifiek benodigde kennis in deze (art. 5 lid 3, bijlage II onder b van het Besluit risico's zware ongevallen 1999)
  • niet op regelmatige basis werd gecontroleerd of de betrokkenen volgens de werkinstructies en procedures werkten en of de procedures en/of werkinstructies nog up to date waren en/of indien noodzakelijk, zoals afwijkende omstandigheden, de procedures en werkinstructies waren aangepast (art. 5 lid 3, bijlage II onder d van het Besluit risico's zware ongevallen 1999).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkwamen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Op 5 december 2011 heeft bij [bedrijf] B.V. een bedrijfsongeval plaatsgevonden, waarbij door een medewerker van het bedrijf in een tank met n-propylbromide abusievelijk de stof CeTePox TFA is toegevoegd, terwijl dit de stof Ecepox had moeten zijn. Tijdens het mengen van deze stoffen heeft er vervolgens een onbedoelde en ongewenste reactie plaatsgevonden tussen de stoffen n-propylbromide en CeTePox TFA.
Deze reactie heeft geleid tot een temperatuur- en drukverhoging in de meng- en doseertank [kenteken] met als gevolg het falen van het mangat-deksel op deze tank en het vrijkomen van een deel van de inhoud van deze tank. Uit voorzorg zijn er 11 medewerkers ter observatie naar het ziekenhuis gebracht. Uit onderzoek is gebleken dat deze personen geen letsel of nadelige gevolgen aan het incident hebben overgehouden.
[bedrijf] B.V. is een inrichting waarin krachtens de vergunning Wet milieubeheer gevaarlijke stoffen aanwezig mogen zijn. Door de krachtens deze vergunning toegestane hoeveelheden gevaarlijke stoffen, valt [bedrijf] B.V. onder de werkingssfeer van het Besluit risico’s zware ongevallen 1999 (hierna: Brzo). De vennootschap erkent dit ook.
Op grond van artikel 5, eerste lid, van het Brzo is degene die een inrichting drijft gehouden alle maatregelen te treffen die nodig zijn om zware ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor mens en milieu te beperken. Op grond van artikel 1, aanhef, sub f, van het Brzo is sprake van een zwaar ongeval indien het gaat om een "gebeurtenis als gevolg van onbeheersbare ontwikkelingen tijdens de bedrijfsuitoefening in een inrichting, waardoor hetzij onmiddellijk, hetzij na verloop van tijd ernstig gevaar voor de gezondheid van de mens binnen of buiten de inrichting of voor het milieu ontstaat en waarbij een of meer gevaarlijke stoffen zijn betrokken".
Aan verdachte is ten laste gelegd – kort gezegd – dat zij als werkgever niet alle maatregelen heeft getroffen die nodig zijn om zware ongevallen te voorkomen en/of de gevolgen daarvan voor mens en milieu te beperken.
Naar het oordeel van het hof dient voorafgaand aan de vraag of verdachte redelijkerwijs alle maatregelen heeft getroffen ter voorkoming van een zwaar ongeval, de vraag te worden beantwoord of dit specifieke incident had kunnen uitgroeien tot een zwaar ongeval.
Ter beantwoording van die vraag heeft het hof op 10 december 2013 een tussenarrest gewezen en zijn de stukken in handen gesteld van een deskundige van het NFI. Het NFI werd verzocht om nader te rapporteren omtrent de vraag of bij het ten laste gelegde incident, waarbij de niet-bedoelde reactie tussen de chemische stoffen n-propylbromide en CeTePox TFA heeft plaatsgevonden, door de interreactiviteit van stoffen een reële kans op een zwaar ongeval is geweest, waardoor ernstig gevaar voor de gezondheid van de mens of voor het milieu had kunnen ontstaan.
In het rapport van 11 februari 2015 is door drs. M.A. Stelling, NFI-deskundige Eco- en humane toxicologie en ir. G.G.C. Verstappen, NFI-deskundige procestechnologie en emissies, het volgende geconcludeerd:
“Door de ontstane overdruk in het vat waarbij het deksel is losgeschoten, zijn gevaarlijke stoffen vrijgekomen waarbij een ongecontroleerde blootstelling aan stoffen met gevaarlijke eigenschappen mogelijk was. Door gebrek aan gegevens als blootstellings-concentratie en- duur, zijn de daadwerkelijke gezondheidsrisico’s niet in te schatten. Er is een reële kans geweest op blootstelling van werknemers aan gevaarlijke stoffen. Hoewel een direct gevaar voor de gezondheid niet aantoonbaar is, was er geen sprake van een veilige situatie. Er zijn geen aanwijzingen dat het incident een gevaar voor het milieu heeft gevormd of had kunnen vormen.”
Voorts heeft NFI-deskundige G.G.C. Verstappen bij brief van 26 augustus 2015 nader toegelicht dat de door het hof gestelde vraag niet is te beantwoorden wegens het ontbreken van informatie over de hoeveelheid vrijgekomen n-propylbromide en de mogelijke blootstelling van werknemers. Deze informatie is volgens de deskundige noodzakelijk om te schatten of toxische effecten hadden kunnen optreden. Daarnaast is geen eenduidige informatie over het vlampunt van n-propylbromide, hetgeen noodzakelijk is om de kans op brand in te schatten, aldus de deskundige Verstappen.
Ter terechtzitting in hoger beroep is door de advocaat-generaal nog aangevoerd dat, los van de toxische effecten of het brandgevaar, door de stijging van de druk in de tank het mangatdeksel van de tank los had kunnen komen en daarbij iemand had kunnen raken.
Het hof leidt uit de stukken af dat door de reactie tussen de chemische stoffen n-propylbromide en CeTePox TFA warmte is vrijgekomen. Vervolgens is de inhoud van de tank opgewarmd waardoor de vloeistof lokaal is gaan koken en de druk in de tank is toegenomen. Het hof is echter van oordeel dat bij het ontbreken van nadere gegevens over de ontstane drukopbouw, niet kan worden gesteld dat als gevolg van de ontstane overdruk het mangatdeksel los had kunnen komen. Uit de stukken blijkt dat het in ieder geval niet is losgekomen. Evenmin is van andere omstandigheden gebleken die hadden kunnen uitmonden in een zwaar ongeval. Voorts is het hof niet gebleken dat tijdens het productieproces werknemers in de buurt van de installatie waren.
Bij de onderhavige stand van zaken is het hof van oordeel dat de specifieke omstandigheden rondom het onderhavige incident, dusdanig onduidelijk zijn gebleven, dat op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep derhalve niet kan worden bewezen dat bij onderhavig incident, waarbij de niet-bedoelde reactie tussen de chemische stoffen n-propylbromide en CeTePox TFA heeft plaatsgevonden, door de inter-reactiviteit van de stoffen een reële kans op een zwaar ongeval is geweest, waardoor ernstig gevaar voor de gezondheid van de mens of voor het milieu had kunnen ontstaan.
Dit maakt dat de verdachte van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. F.C.J.E. Meeuwis, voorzitter,
mr. Y.G.M. Baaijens- van Geloven en mr. A.R. Hartmann, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.W. van der Linden, griffier,
en op 25 november 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.