In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 september 2015 uitspraak gedaan op een verzoek tot wraking van drie raadsheren in de strafsector. Het verzoeker, die in een strafzaak betrokken was, had zijn wrakingsverzoek mondeling ingediend na de behandeling van een klaagschrift op 10 augustus 2015. In een brief van 23 augustus 2015 heeft verzoeker zijn verzoek schriftelijk toegelicht. De gewraakte raadsheren hebben aangegeven niet in de wraking te berusten en zijn niet verschenen tijdens de behandeling van het verzoek. De advocaat-generaal heeft schriftelijk geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek, maar was ook niet aanwezig tijdens de behandeling.
De wrakingskamer heeft het verzoek op 27 augustus 2015 behandeld in aanwezigheid van verzoeker en zijn gemachtigde. Verzoeker heeft bezwaren geuit tegen de onpartijdigheid van de raadsheren, onder andere omdat hij vond dat zijn verzoek om nader onderzoek niet serieus was genomen. De wrakingskamer heeft echter geconcludeerd dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de raadsheren. De voorzitter van de beklagkamer had verzoeker medegedeeld dat het hof eerst zou nadenken over het verzoek tot nader onderzoek, wat niet als vooringenomenheid kon worden opgevat. De wrakingskamer heeft uiteindelijk geoordeeld dat de bezwaren van verzoeker niet voldoende waren om tot wraking over te gaan.
De beslissing van het hof was dat het verzoek tot wraking werd afgewezen en dat de behandeling van de klacht in de beklagkamer voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.