ECLI:NL:GHSHE:2015:5601

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 september 2015
Publicatiedatum
17 februari 2016
Zaaknummer
Wr 232-08-2015
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek in een strafzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 september 2015 uitspraak gedaan op een verzoek tot wraking van drie raadsheren in de strafsector. Het verzoeker, die in een strafzaak betrokken was, had zijn wrakingsverzoek mondeling ingediend na de behandeling van een klaagschrift op 10 augustus 2015. In een brief van 23 augustus 2015 heeft verzoeker zijn verzoek schriftelijk toegelicht. De gewraakte raadsheren hebben aangegeven niet in de wraking te berusten en zijn niet verschenen tijdens de behandeling van het verzoek. De advocaat-generaal heeft schriftelijk geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek, maar was ook niet aanwezig tijdens de behandeling.

De wrakingskamer heeft het verzoek op 27 augustus 2015 behandeld in aanwezigheid van verzoeker en zijn gemachtigde. Verzoeker heeft bezwaren geuit tegen de onpartijdigheid van de raadsheren, onder andere omdat hij vond dat zijn verzoek om nader onderzoek niet serieus was genomen. De wrakingskamer heeft echter geconcludeerd dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de raadsheren. De voorzitter van de beklagkamer had verzoeker medegedeeld dat het hof eerst zou nadenken over het verzoek tot nader onderzoek, wat niet als vooringenomenheid kon worden opgevat. De wrakingskamer heeft uiteindelijk geoordeeld dat de bezwaren van verzoeker niet voldoende waren om tot wraking over te gaan.

De beslissing van het hof was dat het verzoek tot wraking werd afgewezen en dat de behandeling van de klacht in de beklagkamer voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE ’s-HERTOGENBOSCH

meervoudige kamer voor de behandeling van een wrakingsverzoek
Registratienummer: wraking 232 / 08 - 2015
Datum uitspraak: 3 september 2015
BESLISSING
op het verzoek als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, in de zaak met klachtnummer K15/0107 van:
[verzoeker] ,
wonende te [adres] , [woonplaats] ,
hierna te noemen: “verzoeker”,
strekkende tot wraking van mrs. A.M.G. Smit, J.W. de Ruijter en H.D. Bergkotte, raadsheren in de strafsector van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch.

1.Het procesverloop

Het wrakingsverzoek is mondeling gedaan nadat na de behandeling van het klaagschrift ex artikel 12 Wetboek van Strafvordering op 10 augustus 2015 het onderzoek is gesloten.
Bij brief van 23 augustus 2015 heeft de verzoeker het wrakingsverzoek schriftelijk toegelicht.
De gewraakte raadsheren, deel uitmakend van de beklagkamer, hebben te kennen gegeven niet in de wraking te berusten. Zij zijn tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek niet verschenen.
Advocaat-generaal mr. G.P.N. Robben heeft schriftelijk geconcludeerd tot afwijzing van het wrakingsverzoek. De advocaat-generaal is tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek niet verschenen.
De wrakingskamer heeft het wrakingsverzoek behandeld op 27 augustus 2015 in aanwezigheid van de verzoeker en diens gemachtigde, de heer [gemachtigde] .
Bij die gelegenheid hebben [gemachtigde] en verzoeker het wrakingsverzoek nader toegelicht.

2.Het standpunt van verzoeker

Voor de gronden van het wrakingsverzoek verwijst de wrakingskamer naar de schriftelijke onderbouwing van het verzoek d.d. 23 augustus 2015, zoals toegelicht tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek op 27 augustus 2015.

3.De beoordeling

3.1.
Ingevolge artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering kan wraking van een bepaalde rechter worden verzocht op grond van feiten of omstandigheden waardoor diens onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
Bij de beoordeling van het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.3.
Verzoeker heeft (samengevat) de volgende bezwaren aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd:
a. a) verzoeker heeft tijdens de behandeling van zijn klaagschrift ex artikel 12 Sv de beklagkamer verzocht nader onderzoek te gelasten naar (onder meer) de authenticiteit van het zich in het dossier bevindende logboek en heeft tevens verzocht een onafhankelijke deskundige de geestesgesteldheid van beklaagde Wouters te laten onderzoeken. De beklagkamer heeft tijdens de behandeling van het klaagschrift geen beslissing genomen op dit verzoek tot nader onderzoek dan wel verzoeker enige tegemoetkomende reactie op dit punt gegeven;
b) de laconieke houding van de beklagkamer ten aanzien van het door verzoeker naar voren gebrachte standpunt met betrekking tot de totstandkoming van het dossier en de rol van het openbaar ministerie in het ontmantelen van de kwestieuze website;
c) de ergernis bij verzoeker en zijn gemachtigde omtrent de gang van zaken tijdens de behandeling van het klaagschrift is niet in het proces-verbaal van het onderzoek in raadkamer opgenomen, hetgeen het vermoeden van verzoeker heeft bevestigd dat hij door de beklagkamer niet serieus werd genomen.
3.4.
De wrakingskamer overweegt als volgt.
3.4.1.
De voorzitter van de beklagkamer heeft, na het sluiten van het onderzoek in raadkamer op
10 augustus 2015, naar aanleiding van de vraag van verzoeker of het hof geen opdracht tot onderzoek geeft, aan verzoeker medegedeeld dat het hof eerst over de zaak zal nadenken en, wanneer het hof nader onderzoek aangewezen acht, dit in de beschikking van het hof van 7 september 2015 zal opnemen.
Uit de omstandigheid dat door de beklagkamer niet onmiddellijk op het verzoek tot nader onderzoek is beslist kan in redelijkheid niet worden afgeleid dat er sprake was van vooringenomenheid jegens verzoeker dan wel dat de bij verzoeker bestaande vrees hiervoor objectief gerechtvaardigd is. Dat in voorkomend geval reeds op de zitting beslist wordt op een verzoek tot nader onderzoek doet daar niet aan af. De vraag of nader onderzoek, zoals verzocht, dient plaats te vinden is overigens niet aan de wrakingskamer om te beantwoorden.
3.4.2.
De omstandigheid dat het openbaar ministerie eventueel steken heeft laten vallen, zoals verzoeker stelt, is geen grond voor het wraken van de leden van de beklagkamer. Dat het hof geen nadere vragen heeft gesteld aan het openbaar ministerie, zoals verzoeker had gewenst, maakt nog niet dat hetgeen door verzoeker naar voren werd gebracht door de beklagkamer niet serieus werd genomen, dan wel dat de leden van de beklagkamer vooringenomen waren ten aanzien van verzoeker. Het proces-verbaal van het onderzoek in raadkamer van 10 augustus 2015 bevat ook geen aanwijzingen dat hiervan sprake is.
3.4.3.
Uit het betreffende proces-verbaal, dat overigens een zakelijke weergave - en geen woordelijke weergave - vormt van hetgeen bij het onderzoek in raadkamer voorvalt, blijkt, anders dan verzoeker stelt, wel van irritatie bij verzoeker en zijn gemachtigde over de gang van zaken.
3.5.
De conclusie is dat geen van de door verzoeker genoemde feiten en omstandigheden, ook niet in onderling verband en samenhang bezien, leidt tot de conclusie dat in de onderhavige beklagzaak sprake is van vooringenomenheid van (leden van) de beklagkamer jegens verzoeker, dan wel dat de vrees van verzoeker voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is.
3.6.
Het voorgaande betekent dat het wrakingsverzoek dient te worden afgewezen.
B E S L I S S I N G
Het hof:
wijsthet verzoek tot wraking af;
bepaaltdat de behandeling van de klacht in de beklagkamer wordt voortgezet in de stand waarin die zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek;
beveeltde onverwijlde mededeling van deze beslissing aan de verzoeker, de advocaat-generaal en de raadsheren mrs. A.M.G. Smit, J.W. de Ruijter en H.D. Bergkotte.
Aldus gedaan in raadkamer door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mr. J. Swinkels en mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans, in tegenwoordigheid van mr. M.R.G.H. van Outheusden als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 september 2015.