In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, waarin een regeling voor de zorg- en opvoedingstaken van de kinderen na de echtscheiding tussen de vrouw en de man was vastgesteld. De vrouw, appellante in principaal hoger beroep, en de man, appellant in incidenteel hoger beroep, zijn op 23 februari 2007 met elkaar gehuwd en hebben samen twee kinderen. Na de echtscheiding, uitgesproken op 4 november 2011, zijn er afspraken gemaakt over de zorg- en opvoedingstaken, maar deze zijn in een later vonnis door de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant op 29 november 2012 verder uitgewerkt.
De vrouw was in eerste aanleg als eiseres in conventie en verweerster in reconventie opgetreden, terwijl de man als verweerder in conventie en eiser in reconventie fungeerde. Het hof heeft de procedure in hoger beroep voortgezet op basis van de stukken van de eerste aanleg en de ingediende grieven. Tijdens de procedure hebben beide partijen overeenstemming bereikt over de zorgregeling, die onder andere inhoudt dat de man recht heeft op contact met de kinderen gedurende specifieke weekenden en vakanties.
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de nieuwe regeling voor de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld, zoals overeengekomen door partijen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit arrest is op 17 februari 2015 in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.