7.2.Het gaat in deze zaak om het volgende.
Op 19 januari 2010 heeft [appellant] een aannemingsovereenkomst gesloten met [geïntimeerde] . Ingevolge die overeenkomst heeft [geïntimeerde] , die een loodgietersbedrijf heeft, zich verbonden tot het leveren en aanleggen van vloerverwarming in de nieuw te bouwen werkplaats en showroom van het garagebedrijf van [appellant] . De aanneemsom bedroeg € 15.577,10 inclusief BTW, te betalen in de drie volgende termijnen: 45% “na vloerverwarming”, 45% “na levering ketel” en 10% “na gereed werkzaamheden”.
Op 17 juni 2010 hebben partijen een tweede aannemingsovereenkomst met elkaar gesloten, ingevolge waarvan [geïntimeerde] diverse andere loodgieterswerkzaamheden ten behoeve van de nieuwbouw diende uit te voeren tegen een aanneemsom van € 11.926,18 inclusief BTW. In verband met dit werk zijn partijen meerwerkopdrachten overeengekomen voor een bedrag van € 4.788,21.
Op 8 en 9 november 2010 heeft [geïntimeerde] de slangen van de vloerverwarming voor de werkplaats aangelegd. Enige tijd later heeft hij de slangen gevuld met water en onder druk gezet (“afgeperst”) om deze op lekkages te testen. Na het uitvoeren van de test, waaruit geen lekkages naar voren zijn gekomen, heeft [geïntimeerde] het water in de slangen laten zitten en heeft hij het werk verlaten. De plaats waar de vloerverwarming is aangelegd was toen nog ‘open’, in die zin dat, naar het hof begrijpt, er nog geen deuren en ramen in de gevels van de nieuwbouw waren aangebracht en er nog een aluminium pui moest worden geplaatst.
Vervolgens is beton gestort op het slangenstelsel van de vloerverwarming, welke beton een aantal weken moest uitharden. Kort nadat het beton is gestort, is het gaan vriezen. Tijdens de vorstperiode, die enige weken heeft geduurd, is het water dat zich in de slangen van de vloerverwarming in de werkplaats bevond bevroren, als gevolg waarvan deze op meerdere plaatsen gescheurd zijn en lekkages zijn opgetreden.
Begin februari 2011 heeft [geïntimeerde] de vloerverwarming in bedrijf gesteld. Daarbij is gebleken dat de vloerverwarming van de werkplaats op verschillende plaatsen lekte.
Bij brief van 10 februari 2011 heeft [appellant] [geïntimeerde] gesommeerd om de lekkages van de vloerverwarming binnen veertien dagen te herstellen. [geïntimeerde] heeft aan die sommatie geen gevolg gegeven.
[appellant] heeft 45% van de aanneemsom van de overeenkomst van 19 januari 2010 betaald en een bedrag van € 8.567,44 onbetaald gelaten. Voor de loodgieterswerkzaamheden die ingevolge de overeenkomst van 17 juni 2010 zijn verricht, heeft [appellant] een bedrag van € 5.366,78 betaald en een bedrag van € 6.559,40 onbetaald gelaten (het hof gaat ervan uit dat de stelling onder 22 conclusie van antwoord dat [geïntimeerde] € 6.559,40 heeft betaald op een vergissing berust). Ook het meerwerk dat in het kader van de overeenkomst van 17 juni 2010 is overeengekomen en uitgevoerd, is door [appellant] niet betaald.
Ter verzekering van verhaal van hun vorderingen hebben beide partijen conservatoir beslag gelegd.