Uitspraak
Onderzoek ter zitting
Beslissing
bevestigtde uitspraak van de Rechtbank.
Beoordeling van het geschil
cassatie is gericht.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, staat de vraag centraal of de tweejaarstermijn, zoals opgenomen in artikel 3.111, lid 2, van de Wet inkomstenbelasting 2001, in strijd is met het Unierecht. De belanghebbende, wonende in Australië, heeft in hoger beroep de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant aangevochten, die op 25 april 2014 het beroep van de belanghebbende ongegrond had verklaard. De Rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een verboden belemmering in de zin van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VEU). De belanghebbende stelde dat de regeling voor de eigen woning in Nederland niet meer van toepassing is na twee jaar, wat volgens hem in strijd zou zijn met de vrijheden van vestiging, kapitaalverkeer en personenverkeer zoals vastgelegd in het VEU.
Tijdens de zitting op 3 december 2015 heeft de belanghebbende zijn grief dat zijn woning in Nederland kwalificeert als eigen woning prijsgegeven, waardoor deze niet meer aan de orde kon komen. Het Hof heeft de argumenten van de belanghebbende herhaald en de overwegingen van de Rechtbank in zijn beoordeling meegenomen. Het Hof concludeert dat de Rechtbank op goede gronden tot de juiste beslissing is gekomen en bevestigt de uitspraak van de Rechtbank. Het Hof oordeelt dat er geen redenen zijn om het griffierecht te vergoeden of om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 17 december 2015.