6.2.Na de wijziging van hun eis in reconventie bij memorie van grieven vorderen BGO en haar vennoten in reconventie veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van:
primair € 81.053,39 althans subsidiair € 32.170,70;
€ 12.248,12;
€ 6.268,69;
telkens vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 31 augustus 2012. Met hun eerste twee grieven willen BGO en haar vennoten bereiken dat deze gewijzigde vorderingen worden toegewezen. Het hof zal de vorderingen in het onderstaande bespreken.
Met betrekking tot het onder A primair en subsidiair gevorderde
6.3.1.Aan het onder A primair en subsidiair gevorderde hebben BGO en haar vennoten, kort weergegeven, het volgende ten grondslag gelegd.
BGO heeft bij brief van 11 mei 2012 aan [geïntimeerde] meegedeeld dat hij tot tweemaal toe voor problemen op de bouw heeft gezorgd, dat daardoor de relatie tussen BGO en haar opdrachtgever ter discussie is komen te staan, dat BGO daarom de samenwerking met [geïntimeerde] beëindigt en dat [geïntimeerde] niet meer op de bouw in [plaats 1] mag komen.
Desondanks is [geïntimeerde] op maandag 14 mei 2012 weer op de bouw in [plaats 1] verschenen. [geïntimeerde] heeft toen ophef gemaakt over facturen van hem die door [stukadoorsbedrijf] stukadoorsbedrijf, de eenmanszaak van dhr. [bestuurder/leidinggevende van stukadoorsbedrijf], onbetaald waren gelaten. [geïntimeerde] heeft daarbij de in- en uitgang van de bouwplaats geblokkeerd. Dusdoende heeft [geïntimeerde] commotie op de bouwplaats veroorzaakt, als gevolg waarvan het werk stagneerde. Door deze handelwijze is [geïntimeerde] tekort geschoten in de nakoming van:
de uit artikel 11 lid 1 sub a van de mantelovereenkomst voortvloeiende verplichting om het werk goed en deugdelijk uit te voeren;
de uit artikel 14 lid 3 van de mantelovereenkomst voortvloeiende verplichting om zijn werkzaamheden zodanig uit te voeren dat daarbij in de werkzaamheden van BGO en derden geen stagnatie ontstaat of kan ontstaan.
Het handelen van [geïntimeerde] heeft ertoe geleid dat R&S Projects NV de aanneemovereenkomst met BGO bij brief van 15 mei 2012 heeft beëindigd. Als gevolg daarvan heeft BGO geen enkele betaling van R&S Projects NV ontvangen, zodat BGO de volledige aanneemsom van € 81.053,39 is misgelopen.
6.3.2.[geïntimeerde] heeft bij conclusie van antwoord in reconventie allereerst betwist dat hij tekort geschoten is in de nakoming van zijn verplichtingen. Hij heeft daartoe, samengevat, het volgende aangevoerd.
[geïntimeerde] heeft werkzaamheden verricht voor Stucadoorsbedrijf [stukadoorsbedrijf], waarvan [vennoot 1 van appellante 1] (appellant sub 2, vennoot van BGO) en [bestuurder/leidinggevende van stukadoorsbedrijf] bestuurders/leidinggevenden waren. Bepaalde werkzaamheden die [geïntimeerde] voor Stucadoorsbedrijf [stukadoorsbedrijf] heeft verricht, zijn onbetaald gebleven en er is onenigheid ontstaan tussen Smits en [bestuurder/leidinggevende van stukadoorsbedrijf]. [geïntimeerde] is vervolgens voor BGO werkzaamheden gaan verrichten. [bestuurder/leidinggevende van stukadoorsbedrijf] is inmiddels failliet verklaard. Omdat sprake was van een achterstand in de aan [geïntimeerde] te verrichten betalingen, stond het [geïntimeerde] vrij om daar op het project te [plaats 1] over te spreken.
6.3.3.BGO heeft als reactie op dat verweer bij memorie van grieven gemotiveerd en onder verwijzing naar uittreksels uit het handelsregister het volgende gesteld:
“ “[stukadoorsbedrijf] Stucadoorsbedrijf” is tot 30 december 2011 gedreven in de vorm van een vof waarvan [vennoot 1 van appellante 1] en [bestuurder/leidinggevende van stukadoorsbedrijf] de vennoten waren.
“ Met ingang van 30 december 2011 is de vof ontbonden en is “[stukadoorsbedrijf] Stucadoorsbedrijf” door [bestuurder/leidinggevende van stukadoorsbedrijf] voortgezet als eenmanszaak.
“ [vennoot 1 van appellante 1] heeft met zijn echtgenote per 1 januari 2012 [bouwgroep] Bouwgroep vof opgericht, waarvan de naam daarna is gewijzigd in BGO.
“ Er was begin mei 2012 geen sprake van dat BGO een achterstand had in het betalen van de door [geïntimeerde] voor BGO verrichte werkzaamheden. BGO had [geïntimeerde] zelfs een voorschot betaald.
“ BGO had zelfs facturen van [geïntimeerde], die door de eenmanszaak van [bestuurder/leidinggevende van stukadoorsbedrijf] onbetaald waren gelaten, onverplicht voldaan.
“ [geïntimeerde] heeft dus op maandag 14 mei 2012 volstrekt ten onrechte op het project te [plaats 1] als onderaannemer van BGO ophef gemaakt over onbetaalde facturen en daarbij de in- en uitgang van de bouwplaats geblokkeerd.
6.3.4.[geïntimeerde] heeft dit gemotiveerde betoog van BGO onweersproken gelaten. Daarom dient voor het hof tot uitgangspunt dat [geïntimeerde] op 14 mei 2012 geen opeisbare vordering had op BGO. Verder staat als onweersproken vast dat [geïntimeerde] op maandag 14 mei 2012 op het project in [plaats 1] ten onrechte ophef heeft gemaakt over facturen die een andere partij dan BGO onbetaald had gelaten. [geïntimeerde] heeft niet gemotiveerd betwist dat hij daarbij de in- en uitgang van de bouwplaats enige tijd heeft geblokkeerd. [geïntimeerde] heeft bovendien bij brief van 12 mei 2012 aan BGO ([bouwgroep] Bouwgroep) meegedeeld dat hij, als de door hem gestelde vordering niet onmiddellijk betaald zou worden, de bouw niet zou vrijgeven, “zodat de spuiter zijn werkzaamheden niet kan starten”. Naar het oordeel van het hof is [geïntimeerde], door in de gegeven omstandigheden op die wijze te handelen, tekort geschoten in de nakoming van de uit artikel 14 lid 3 van de mantelovereenkomst voortvloeiende verplichting om zijn werkzaamheden zodanig uit te voeren dat daarbij in de werkzaamheden van BGO en derden geen stagnatie ontstaat of kan ontstaan. Daarnaast kan het ten onrechte beschuldigen van BGO van, kort gezegd, wanbetaling, in de gegeven omstandigheden onrechtmatig worden geacht jegens BGO. [geïntimeerde] heeft naar het oordeel van het hof redelijkerwijs kunnen inzien dat hij door deze handelwijze de relatie tussen BGO en haar opdrachtgever R&S Projects NV zou kunnen schaden. Volledigheidshalve merkt het hof op dat een tekortkoming in de nakoming van artikel 11 lid 1 sub a van de mantelovereenkomst niet is komen vast te staan. BGO en haar vennoten hebben niet betwist dat de werkzaamheden die [geïntimeerde] heeft verricht, kwalitatief goed waren.
6.4.1.Het hof komt daarmee toe aan de stelling van BGO dat het bovenomschreven handelen van [geïntimeerde] tot gevolg heeft gehad dat R&S Projects NV de overeenkomst die zij met BGO had, op 15 mei 2012 heeft beëindigd. [geïntimeerde] heeft dat betwist en daartoe verwezen naar de brief van R&S Projects NV aan BGO ([bouwgroep] Bouwgroep) van 15 mei 2015. Volgens [geïntimeerde] blijkt uit die brief:
dat meerdere onderaannemers (dus niet alleen [geïntimeerde]) het werk wilden staken omdat BGO in gebreke bleef die onderaannemers te betalen;
dat dit vaker is gebeurd, hetgeen [geïntimeerde] niet aan te rekenen is;
dat BGO kenbaar zou hebben gemaakt dat ze niet bereid of niet bij machte was om de onderaannemers te betalen;
dat BGO heeft ingestemd met de beëindiging van de overeenkomst tussen R&S Projects NV en BGO.
De kantonrechter heeft dit verweer van [geïntimeerde] gehonoreerd in rov. 3.7 van het vonnis. Volgens de kantonrechter is niet komen vast te staan dat de overeenkomst tussen R&S Projects NV en BGO door R&S Projects NV is beëindigd als gevolg van het handelen van [geïntimeerde].
6.4.2.BGO en haar vennoten zijn tegen dat oordeel opgekomen met grief I. In de toelichting op de grief voeren zij aan dat BGO geen onderaannemers onbetaald heeft gelaten en dat [geïntimeerde] ophef maakte over de facturen die [bestuurder/leidinggevende van stukadoorsbedrijf] onbetaald had gelaten. BGO en haar vennoten hebben in dit verband ook verwezen naar de brief die BGO op 17 mei 2012 aan R&S Projects NV heeft verstuurd. In die brief staat onder meer, kort gezegd, dat [geïntimeerde] ten onrechte de andere stucadoors heeft meegenomen in zijn verhaal en dat die andere stucadoors daardoor op dat moment ook niet meer wisten wat de stand van zaken was zodat zij bij het gesprek zijn gebleven.
6.4.3.Ook dit gemotiveerde betoog van BGO is door [geïntimeerde] onweersproken gelaten. [geïntimeerde] heeft geen enkel voorbeeld genoemd van een onderaannemer van BGO ten aanzien van wie BGO daadwerkelijk een betalingsachterstand had laten ontstaan. [geïntimeerde] heeft ook niet gemotiveerd gesteld dat het op enigerlei wijze voor rekening van BGO kwam dat [bestuurder/leidinggevende van stukadoorsbedrijf] een of meer betalingsachterstanden heeft laten ontstaan. [geïntimeerde] heeft verder niet bestreden dat hij bij de gang van zaken op maandag 14 mei 2012 een doorslaggevende rol heeft vervuld en daarbij andere stucadoors op sleeptouw heeft genomen. Het hof concludeert daarom dat het handelen van [geïntimeerde] tot gevolg heeft gehad dat de overeenkomst tussen R&S Projects NV en BGO door R&S Projects NV is beëindigd. [geïntimeerde] heeft naar het oordeel van het hof ook redelijkerwijs moeten kunnen voorzien dat de beëindiging van die overeenkomst een gevolg van zijn handelen zou kunnen zijn. BGO had [geïntimeerde] immers al bij brief van 11 mei 2012 meegedeeld dat de relatie tussen R&S Projects NV en BGO ter discussie was komen te staan door het herhaalde handelen van [geïntimeerde]. [geïntimeerde] was dus een gewaarschuwd mens maar heeft zich desondanks op 14 mei 2012 wederom op de bouwplaats vertoond om daar de genoemde problemen te veroorzaken.
6.5.1.Het hof moet nu de vraag beantwoorden of BGO en haar vennoten, zoals zij primair hebben gesteld, door de beëindiging van de overeenkomst met R&S Projects NV een schade hebben geleden ter hoogte van de volledige aanneemsom van € 81.053,39.
6.5.2.[geïntimeerde] heeft dienaangaande in eerste aanleg bij conclusie van antwoord in reconventie (toen BGO nog slechts een percentage van deze aanneemsom als gederfde winst vorderde) al gemotiveerd verweer gevoerd.
6.5.3.Dat verweer slaagt. De schade kan niet gesteld worden op het bedrag van de volledige aanneemsom. BGO heeft immers niet betwist dat zij, als de overeenkomst niet zou zijn beëindigd, kosten had moeten maken om de overeengekomen werkzaamheden te voltooien. BGO heeft evenmin betwist dat zij ter zake de werkzaamheden die op het moment van beëindiging van de werkzaamheden al waren voltooid, een vordering had op R&S Projects NV. R&S Projects NV heeft dienaangaande bij brief van 15 mei 2012 ook toegezegd dat zij een correcte afrekening zou laten maken van de geleverde werken en dat zij een deurwaarder een inventaris daarvan heeft laten opmaken. Uit een en ander volgt dat de schade die BGO door de beëindiging van de opdracht heeft geleden, niet gesteld kan worden op het bedrag van de volledige aanneemsom. Het hof zal de primaire vordering onder A daarom afwijzen.
6.6.1.BGO en haar vennoten maken onder A subsidiair aanspraak op een schadevergoeding van € 32.170,70. Bij de randnummers 47 en 48 van de memorie van grieven hebben zij uiteen gezet dat BGO tot dit totaalbedrag betalingen heeft verricht aan onderaannemers en leveranciers ten behoeve van het project te [plaats 1]. Het gevorderde bedrag bestaat uit:
betalingen tot in totaal € 17.316,21 die BGO in de periode van 14 februari 2012 tot 18 april 2012 heeft voldaan aan onderaannemer MEC Bouw;
betalingen tot in totaal € 5.500,-- die BGO in de periode van 16 april 2012 tot 14 mei 2012 heeft verricht aan onderaannemer [stucwerken] Stucwerken;
betalingen tot in totaal € 9.354,49 (door een rekenfout staat in de memorie van grieven € 9.353,49) die BGO in februari en maart 2012 heeft gedaan aan twee leveranciers van bouwmaterialen.
BGO stelt in de memorie van grieven dat zij al deze kosten niet vergoed heeft gekregen, omdat zij als gevolg van de toerekenbare tekortkomingen van [geïntimeerde] door R&S Projects NV van het werk is gezet.
6.6.2.In het verweer dat [geïntimeerde] in eerste aanleg heeft gevoerd, ligt besloten dat hij ook deze schadepost niet erkent. Volgens [geïntimeerde] komt hooguit een beperkte gederfde winstmarge van slechts enkele procenten voor vergoeding in aanmerking terwijl volgens [geïntimeerde] sinds 2008 ook vaak onder de kostprijs wordt gewerkt door (hoofd)aannemers. In dit verweer ligt besloten dat BGO haar vordering ter zake de door haar voltooide werkzaamheden gewoon bij R&S Projects NV te gelde moet maken en dat de schade ter zake het niet kunnen voltooien van het project hooguit een (gering) percentage van de gemiste omzet bedraagt.
6.6.3.Het door [geïntimeerde] gevoerde verweer slaagt. De door BGO geleden schade kan niet gesteld worden op het bedrag dat zij met betrekking tot het project te [plaats 1] aan onderaannemers of leveranciers heeft betaald. Het hof volgt BGO niet in haar stelling dat zij deze kosten niet vergoed heeft gekregen omdat de opdracht door R&S Projects NV is beëindigd. Die beëindiging laat zonder nadere toelichting, die door BGO niet is gegeven, immers onverlet dat R&S Projects NV aan BGO een vergoeding verschuldigd is voor de door (de onderaannemers van) BGO voltooide werkzaamheden. Uit de brief van R&S Projects NV van 15 mei 2012 blijkt ook dat R&S Projects NV niet betwist dat zij een dergelijke vergoeding verschuldigd is aan BGO. Dit brengt mee dat de schade die BGO door de beëindiging van de opdracht heeft geleden, niet gesteld kan worden op het bedrag dat zij in verband met het project heeft betaald aan onderaannemers (voor verrichte werkzaamheden) en aan leveranciers (voor in het project verwerkte materialen). Het onder A subsidiair gevorderde is daarom niet toewijsbaar.
6.7.1.In eerste aanleg vorderde BGO als schadevergoeding voor de beëindiging van het project te [plaats 1] een bedrag aan gederfde winst, bestaande uit een percentage van de aanneemsom die zij met R&S Projects NV was overeengekomen. Die vordering is na de eiswijzigingen die bij de memorie van grieven hebben plaatsgevonden echter niet meer aan de orde.
6.7.2.BGO en haar vennoten hebben nog gesteld dat [geïntimeerde] in strijd heeft gehandeld met artikel 11 lid 1 sub f van de mantelovereenkomst. Ook dat gestelde handelen kan om bovenstaande redenen niet tot toewijzing van het in reconventie onder A gevorderde leiden.
Met betrekking tot het onder B gevorderde
6.8.1.De onder B weergegeven vordering van BGO en haar vennoten strekt tot veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van € 12.248,12. Aan deze vordering hebben BGO en haar vennoten ten grondslag gelegd dat BGO bij het project te [plaats 1] aan hun opdrachtgever R&S Projects NV een commerciële korting hebben toegekend van € 12.248,12. Volgens BGO en haar vennoten heeft BGO deze korting gegeven omdat zij van R&S Projects NV tevens opdracht zou krijgen voor een project te [plaats 2] (België). Volgens BGO en haar vennoten heeft de tekortkoming van [geïntimeerde] op het project de [plaats 1] tot gevolg gehad dat R&S Projects NV geen overeenkomst met BGO meer wilde aangaan ter zake het project te [plaats 2]. BGO verbindt daar de gevolgtrekking aan dat de verleende korting van € 12.248,12 als door haar geleden schade moet worden beschouwd.
6.8.2.Deze vordering is om de navolgende reden niet toewijsbaar. Bij de beantwoording van de vraag of BGO door de tekortkoming van [geïntimeerde] schade geleden heeft, moet een vergelijking worden gemaakt tussen de hypothetische situatie waarin die tekortkoming niet zou hebben plaatsgevonden, en de situatie zoals die na de tekortkoming is opgetreden. Ook in de hypothetische situatie zonder tekortkoming, zou BGO de door haar gestelde korting hebben verleend. Daarom kan het bedrag van de korting niet als schade voor vergoeding in aanmerking komen.
6.8.3.Het is in theorie voorstelbaar dat de tekortkoming van [geïntimeerde] tot gevolg heeft gehad dat R&S Projects NV de opdracht voor het project te [plaats 2] niet aan BGO heeft gegund en dat BGO daardoor winst heeft gederfd. Op die grondslag heeft BGO in het geding in eerste aanleg een schadebedrag van [geïntimeerde] gevorderd. De kantonrechter heeft die schadepost echter afgewezen in rov. 3.12 van het vonnis. De kantonrechter heeft daartoe onder meer het volgende overwogen:
“Door BGO is op geen enkele wijze naar voren gebracht welk oorzakelijk verband zij aanwezig acht tussen het handelen of eventueel nalaten, van [geïntimeerde] en het feit dat haar, kennelijk, niet de opdracht tot de uitvoering van aannemingswerkzaamheden op genoemd project is gegund. BGO heeft weliswaar een door haar opgestelde offerte voor het betreffende werk in het geding gebracht maar heeft verder niets naar voren gebracht omtrent haar daadwerkelijke kans op de opdracht en de reden waarom dit project haar niet is gegund. Ook dit deel van de vordering zal worden afgewezen.”
BGO en haar vennoten en haar vennoten hebben tegen deze overweging en tegen de daarop gebaseerde afwijzing van hun vordering ter zake het mislopen van het project in [plaats 2] geen grief gericht. Om die reden kan die vordering op die grondslag ook in hoger beroep niet worden toegewezen.
Met betrekking tot het onder C gevorderde
6.9.1.De onder C weergegeven vordering van BGO en haar vennoten strekt tot veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van € 6.268,69 aan BGO en haar vennoten. Aan die vordering hebben BGO en haar vennoten ten grondslag gelegd dat BGO aan [geïntimeerde] de volgende betalingen heeft gedaan:
€ 1.608,96 € 1.608,96 op 20 maart 2012;
€ 1.608,96 € 1.550,-- op 30 maart 2012;
€ 1.608,96 € 1.550,-- op 5 april 2012;
€ 1.608,96 € 1.550,-- op 13 april 2012.
Volgens BGO hadden deze betalingen betrekking op facturen met nummers 1205, 1206, 1207, 1208 en 1215 van [geïntimeerde] aan [stukadoorsbedrijf] Stucadoorsbedrijf (de eenmanszaak van [bestuurder/leidinggevende van stukadoorsbedrijf]) in verband met werkzaamheden in Hasselt. BGO en haar vennoten stellen:
dat [bestuurder/leidinggevende van stukadoorsbedrijf] in financiële nood verkeerde en de facturen niet kon betalen;
dat BGO de facturen vervolgens heeft betaald omdat zij wilde voorkomen dat [geïntimeerde] ook in financiële nood zou komen te verkeren;
dat BGO bij het verrichten van deze betalingen in de veronderstelling verkeerde dat ze deze betalingen later zou kunnen verrekenen met de werkzaamheden van [geïntimeerde] op het werk te [plaats 1].
BGO en haar vennoten concluderen dat BGO de betalingen onverschuldigd, namelijk zonder rechtsgrond, aan [geïntimeerde] hebben gedaan en dat zij de betalingen dus als onverschuldigd betaald kunnen terugvorderen.
6.9.2.Het hof overweegt met betrekking tot deze vordering het volgende. Ingevolge artikel 6:203 BW is degene die een ander zonder rechtsgrond een goed heeft gegeven, gerechtigd dit van de ontvanger als onverschuldigd betaald terug te vorderen. Dat BGO willens en wetens de bestaande vordering van [geïntimeerde] op [bestuurder/leidinggevende van stukadoorsbedrijf] heeft voldaan, maakt echter dat de betaling niet zonder rechtsgrond is gedaan. Welke motieven BGO daar precies bij had en op welke wijze zij meende genoegdoening voor die betalingen te kunnen krijgen (door verrekening met vorderingen van [geïntimeerde] op BGO, door verhaal of verrekening in de rechtsverhouding tussen BGO en [bestuurder/leidinggevende van stukadoorsbedrijf] of op andere wijze) doet daarbij niet ter zake. Uit de eigen stellingen van BGO volgt in elk geval dat sprake is geweest van een welbewuste betaling door haar van de facturen die [geïntimeerde] aan [bestuurder/leidinggevende van stukadoorsbedrijf] had gezonden. Dit brengt mee dat de betreffende betaling niet als onverschuldigd in de zin van artikel 6:203 BW kan worden gekwalificeerd. De stellingen van BGO en haar vennoten kunnen het onder C gevorderde dus niet dragen. Het hof zal het onder C gevorderde daarom afwijzen.
Conclusie met betrekking tot de grieven I en II