In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, ging het om een hoger beroep met betrekking tot een concurrentiebeding in de taxibranche. De appellant, vertegenwoordigd door mr. M. Jaspars-Stroes, had in eerste aanleg een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, aangevochten. Dit vonnis, gewezen op 3 april 2013, had onder andere betrekking op de vernietiging van een concurrentiebeding en de vordering tot schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst. Het hof oordeelde dat het concurrentiebeding gedeeltelijk vernietigd moest worden, omdat het een werkingsduur van zes maanden te boven ging. Tevens werd de boete die de appellant aan de geïntimeerde verschuldigd was wegens overtreding van het concurrentiebeding gematigd tot € 7.500,--. Het hof oordeelde verder dat de appellant erin geslaagd was te bewijzen dat de arbeidsovereenkomst per 14 oktober 2010 met wederzijds goedvinden was beëindigd, waardoor de vordering van de geïntimeerde tot gefixeerde schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging niet toewijsbaar was. Het hof bevestigde het vonnis van de kantonrechter voor het overige, waarbij de vordering tot achterstallig salaris en vakantietoeslag was toegewezen. De kosten van het geding werden gecompenseerd, en het hof verklaarde het arrest uitvoerbaar bij voorraad.