ECLI:NL:GHSHE:2015:538

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 februari 2015
Publicatiedatum
17 februari 2015
Zaaknummer
HD 200.100.072_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mondelinge opzegging van huurovereenkomst en bewijswaardering

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, gaat het om de vraag of de appellante, een vrouw die in een huurwoning woonde, de huurovereenkomst mondeling heeft opgezegd. De zaak is een vervolg op een eerder tussenarrest van 2 september 2014, waarin de appellante was toegelaten tot bewijsvoering. De appellante heeft drie getuigen gehoord, waaronder haar dochter en zus, die bevestigden dat zij aanwezig waren bij de mondelinge opzegging. Echter, de verklaringen van de getuigen vertoonden aanzienlijke tegenstrijdigheden, wat de geloofwaardigheid van de getuigenissen ondermijnde. Het hof concludeert dat de appellante niet in haar bewijsopdracht is geslaagd, waardoor de opzegging niet rechtsgeldig is. De appellante had ook een grief ingediend over de ontbinding van de huurovereenkomst, maar het hof oordeelt dat er geen andere onderbouwing voor deze ontbinding is dan de niet bewezen geachte opzegging. De appellante wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, en het hof vernietigt een eerder verzetvonnis en doet opnieuw recht.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.100.072/01
arrest van 17 februari 2015
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante],
advocaat: mr. J. Wouters te Middelburg,
tegen
Woningbouwvereniging Schuddebeurs,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als Schuddebeurs,
advocaat: mr. J.M.G.A. Sengers te Best,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 2 september 2014 in het hoger beroep van het door de rechtbank Middelburg, sector kanton, locatie Terneuzen onder zaaknummer 222003/11-1229 gewezen vonnis van 5 oktober 2011.

1.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 2 september 2014;
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 5 november 2014;
  • de memorie na getuigenverhoor van [appellante].
Het hof merkt op dat uit de rolkaart niet blijkt dat Schuddebeurs de gelegenheid heeft gehad om een antwoordmemorie na enquête te nemen. Aangezien Schuddebeurs, gelet op de beslissing in dit arrest, daardoor niet wordt benadeeld, ziet het hof geen reden om de zaak alsnog naar de rol te verwijzen voor een dergelijke antwoordmemorie. Het hof zal recht doen op de stukken.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij genoemd tussenarrest is [appellante] toegelaten te bewijzen dat zij de huur van de woonruimte aan de [pand 1] te [plaats] medio november 2010 mondeling heeft opgezegd aan Schuddebeurs per 1 januari 2011.
2.2.
In dat kader heeft [appellante] drie getuigen doen horen. Voor zover relevant hebben de getuigen het volgende verklaard:
[appellante] zelf (partij-getuige) heeft verklaard:
“Ik heb mondeling opgezegd. Daar was mijn dochter en mijn zus bij. Mijn dochter heet [dochter van appellante] en mijn zus heet [zus van appellante].
De datum van de opzegging weet ik niet meer. Het is al lang geleden. Ik deed de opzegging in de woonkamer van de heer [eigenaar van Schuddebeurs], eigenaar van Schuddebeurs. Eigenlijk woonde ik bij hem in huis en ik heb opgezegd in het gedeelte van het huis waar [eigenaar van Schuddebeurs] woonde. Hij liet ons binnen in de woonkamer. Ik heb letterlijk gezegd dat ik diezelfde dag wegging met mijn zoon. [eigenaar van Schuddebeurs] gaf aan dat ik alleen maar kon opzeggen tegen de eerste van de maand en omdat het al 1 november was geweest heb ik in mijn briefje gezet dat ik per 1 januari opzegde. Ik heb niet de sleutels overhandigd. [eigenaar van Schuddebeurs] vroeg wat er met de heer [mede huurder] gebeurde. Ik heb toen gezegd dat [mede huurder] daar bleef wonen, maar dat dat niet mijn ‘pakkie an’ was.
Om die reden heb ik de sleutels niet overhandigd. U vraagt mij waarom in de memorie van grieven onder 10 staat dat ik wel de sleutels heb overhandigd. Dat weet ik niet. U deelt mee dat in de memorie van grieven onder 10 staat dat ook [zoon van appellante] aanwezig zou zijn geweest bij de mondelinge opzegging. Dat klopt; mijn zoon [zoon van appellante] was er ook bij.
U vraagt mij waarom ik met zoveel mensen erbij opzegde in het huis van [eigenaar van Schuddebeurs]. Dat deed ik omdat ik getuigen erbij wilde hebben. (…)
[eigenaar van Schuddebeurs] gaf ook aan dat hij de opzegging graag schriftelijk wilde. Op zijn verzoek heb ik toen de opzeggingsbrief (productie 8) geschreven. Ik heb de opzeggingsbrief persoonlijk bij hem afgegeven. Dat zal een paar dagen na de opzegging zijn geweest. Ik heb aangebeld en het briefje aan de deur afgegeven. Zijn reactie was: O ja, O ja dat is goed.
De dag van de mondelinge opzegging, waren mijn zus en dochter aanwezig om mij te helpen, omdat ik op die dag al verhuisde.
U vraagt mij nog wanneer op de dag ik heb opgezegd. Ik weet nog goed dat het in de loop van de middag was. Ik deed dat eigenlijk op aandringen van dhr. Postuma.”
[zus van appellante], zus van [appellante], heeft verklaard:
“Ik herinner me dat mijn zus [appellante] in november 2010 de huur opzegde. Ik weet niet meer op welke dag dat is geweest en of het ’s ochtends, ’s middags of ’s avonds is geweest. Het is alweer lang geleden. Ik herinner me dat [appellante] tegen [eigenaar van Schuddebeurs] zei dat ze de huur opzegde en dat ze ging verhuizen. U vraagt mij waar dat gebeurde. Ik was bij haar huis, want ik ging toen naar haar toe. U vraagt mij nogmaals waar de huur werd opgezegd, of dat bij [appellante] was of bij [eigenaar van Schuddebeurs] thuis. Ik dacht dat ze buiten de huur opzegde, ik weet het niet meer zeker, het is alweer lang geleden. U vraagt mij of er nog iemand bij was. [dochter van appellante] was er ook nog bij. U vraagt mij of er verder nog iemand bij was. Verder was er niemand meer bij.
(…)”
[dochter van appellante], dochter van [appellante], heeft verklaard:
“Ik herinner me nog dat mijn moeder ergens in november 2010 de huur opzegde bij [eigenaar van Schuddebeurs]. Ik herinner me nog goed dat [eigenaar van Schuddebeurs] toen begon over mijn oudste broer die nog een schuld bij hem zou hebben. Daar was ik een beetje gepikeerd over omdat die al 39 was. U vraagt mij waar mijn moeder de huur opzegde. Ik herinner me dat dat voor de deur was bij [eigenaar van Schuddebeurs]. U vraagt mij of dat buiten of binnen is geweest. Dat is buiten geweest want ik ben toen niet bij [eigenaar van Schuddebeurs] binnen geweest. Voor zover ik weet niet. Ik kan het me niet herinneren dat ik binnen ben geweest. Volgens mij ben ik daar nooit binnen geweest.
U vraagt mij of de opzegging ’s ochtends, ’s middags of ’s avonds is geweest. Dat herinner ik me echt niet meer. Ik herinner me dat mijn moeder heeft opgezegd. En dat ze ook op dat moment een briefje heeft overhandigd.. (...)
Ik weet wel nog dat mijn tante [zus van appellante] er bij was. Volgens mij was er verder niemand bij, misschien mijn kinderen omdat ik die meestal meeneem. (…)
Op vragen van mr. Sengers antwoord ik: (…)
U vraagt mij wat er op het briefje stond dat mijn moeder toen overhandigde. Ik meen dat op dat briefje stond dat mijn moeder per 1 januari zou opzeggen en dat [mede huurder] er zou blijven wonen. Dat heb ik toen gezien op het briefje.”
2.3.
Naar het oordeel van het hof is [appellante] niet geslaagd in het haar opgedragen bewijs. Daartoe overweegt het hof het volgende.
De partijgetuigenverklaring van [appellante] kan, nu op haar de bewijslast rust, alleen bewijs in haar voordeel opleveren als er aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de partijgetuigenverklaring van [appellante] voldoende geloofwaardig maken (art. 164 lid 2 Rv).
Zodanig sterk aanvullend bewijs is niet aanwezig. Weliswaar verklaren haar zus en haar dochter dat zij aanwezig waren bij de mondelinge opzegging, maar de drie getuigenverklaringen wijken op essentiële onderdelen zodanig van elkaar af dat zij naar het oordeel van het hof onvoldoende bijdragen tot het vereiste bewijs.
Zo verklaart [appellante] dat zij de huur in de woning van [eigenaar van Schuddebeurs] heeft opgezegd, terwijl haar zus en dochter verklaren dat de huur buiten werd opgezegd. [appellante] verklaart dat haar zoon ook aanwezig was bij die opzegging, terwijl haar zus verklaart dat enkel [appellante], [mede huurder] en zijzelf aanwezig waren. De dochter van [appellante] verklaart dat enkel [appellante], haar tante, zijzelf en mogelijk haar zoon (de zoon van de dochter) aanwezig waren.
Verder geeft [appellante] aan dat zij enkele dagen na de mondelinge opzegging een schriftelijke opzegging aan [eigenaar van Schuddebeurs] heeft gegeven, terwijl haar dochter gedetailleerd verklaart dat [appellante] de schriftelijke opzegging tegelijk met de mondelinge opzegging heeft afgegeven.
Deze essentiële afwijkingen en tegenstrijdigheden doen afbreuk aan de bewijskracht van de getuigenverklaringen, waardoor zij geen sterk aanvullend bewijs opleveren. Als gevolg daarvan blijft voor het hof onzeker of de gestelde mondelinge opzegging daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Dat voert tot de conclusie dat [appellante] niet in de bewijslevering geslaagd is.
2.4.
Nu [appellante] niet is geslaagd in het opgedragen bewijs, is niet gebleken van een rechtsgeldige opzegging tegen 1 januari 2011. Grief II wordt derhalve verworpen.
2.5.
[appellante] voert met grief IV nog aan dat de huurovereenkomst per 1 januari 2011 is ontbonden. Zij verwijst daartoe naar hetgeen zij eerder in de memorie van grieven heeft opgemerkt. Het hof heeft echter in de memorie van grieven geen andere onderbouwing voor de gestelde ontbinding/beëindiging per 1 januari 2011 kunnen ontwaren dan de hiervoor besproken en niet bewezen geachte opzegging.
Het feit dat [appellante] de woning in december 2010 heeft verlaten en netjes en bezemschoon heeft achtergelaten, ontslaat haar niet van de betalingsverplichting als medehuurder om de huur/vergoeding te betalen tot de datum van de ontbinding/ontruiming. Grief IV wordt derhalve verworpen.
2.6.
Grief III is in het tussenarrest reeds verworpen (rechtsoverwegingen 3.6.4. tot en met 3.6.7.).
2.7.
Nu grief I gedeeltelijk slaagt en leidt tot de aanpassingen die zijn aangegeven in rechtsoverwegingen 3.5.8 en 3.5.9. in het tussenarrest, zal het hof op dit onderdeel het verzetvonnis vernietigen en daarmee ook het daarop betrekking hebbende deel van de beslissing van het verstekvonnis. Het hof zal in zoverre opnieuw recht doen.
2.8.
[appellante] zal in hoger beroep als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van Schuddebeurs.

3.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het tussen partijen gewezen verzetvonnis van 5 oktober 2011, voor zover bij dat vonnis het verzet ten aanzien van het verstekvonnis van 27 april 2011 ongegrond is verklaard, ten aanzien van de volgende onderdelen van het dictum:
“veroordeelt [mede huurder] en [appellante] hoofdelijk - dat wil zeggen: ieder voor het gehele bedrag, waarbij als de een betaalt ook de ander zal zijn bevrijd – om tegen bewijs van kwijting aan Schuddebeurs te betalen wegens huurachterstand tot en met december 2010, rente en incassokosten, € 3.006,58 vermeerderd met de wettelijke rente over € 2.626,05 vanaf 10 december 2010 tot de dag der algehele voldoening;
Veroordeelt [mede huurder] en [appellante] wederom hoofdelijk om voorts bij wijze van huur, dan wel schadevergoeding wegens huurderving, aan Schuddebeurs te voldoen een bedrag van € 651,34, voor iedere maand of gedeelte van een maand vanaf 1 januari 2011 tot aan de dag van ontruiming en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vervaldatum tot de voldoening;”
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt [appellante] (tot na te noemen bedragen hoofdelijk met [mede huurder]) om aan Schuddebeurs te betalen:
- € 1.892,25 aan huurachterstand over de periode tot en met december 2010, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 10 december 2010 tot de dag van de voldoening;
- € 357,-- aan buitengerechtelijke kosten;
- € 626,34 aan huur of gebruiksvergoeding voor iedere maand of gedeelte van een maand vanaf 1 januari 2011 tot aan de dag van de ontruiming, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaldatum tot de dag van de voldoening;
bekrachtigt het verzetvonnis voor het overige;
veroordeelt [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van Schuddebeurs worden begroot op € 666,-- aan vast recht en op € 1.264,-- aan
salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.B.N. Keizer, P.P.M. Rousseau en Th.J.A. Kleijngeld en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 17 februari 2015.