ECLI:NL:GHSHE:2015:5362

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 december 2015
Publicatiedatum
24 december 2015
Zaaknummer
F 200 171 812_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging erkenning en vaststelling vaderschap in hoger beroep

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om de vernietiging van een erkenning en de vaststelling van het vaderschap. De zaak is ontstaan uit een eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de erkenning van de verweerder door de heer [erkenner] werd vernietigd. De man, die in hoger beroep ging, was de biologische vader van de verweerder, maar de rechtbank had geoordeeld dat hij geen belanghebbende was in de procedure tot vernietiging van de erkenning. De man voerde aan dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat hij geen belanghebbende was en dat de erkenning door [erkenner] nietig moest worden verklaard. De verweerder, die in incidenteel appel ging, stelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de man geen belang had en dat de erkenning nietig was omdat [erkenner] niet de biologische vader was.

Tijdens de mondelinge behandeling op 19 november 2015 zijn beide partijen gehoord, bijgestaan door hun advocaten. Het hof heeft de argumenten van beide partijen overwogen en geconcludeerd dat de rechtbank op goede gronden het verzoek van de verweerder om de erkenning nietig te verklaren had afgewezen. Het hof oordeelde dat de man niet als belanghebbende kon worden aangemerkt, omdat de vernietiging van de erkenning niet rechtstreeks betrekking had op zijn rechten en verplichtingen. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en stelde vast dat de man de verwekker van de verweerder was, wat voldoende was voor de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap. De grieven van de man werden verworpen, en de beschikking van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 24 december 2015
Zaaknummer: 200.171.812/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/289717 FA RK 14-7288
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in principaal appel,
verweerder in incidenteel appel,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. P.P.J.L. Appelman,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
hierna te noemen: [verweerder] ,
advocaat: mr. P.J. de Bruin.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 24 maart 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 19 juni 2015, heeft de man verzocht bij beschikking zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad zijn beroep gegrond te verklaren, voormelde beschikking te vernietigen en [verweerder] alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken dan wel deze af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 21 juli 2015, heeft [verweerder] verzocht het hoger beroep van de man ongegrond te verklaren.
[verweerder] heeft hierbij tevens incidenteel appel ingesteld en verzocht de beschikking waarvan beroep te vernietigen voor zover het de verwerping van het verzoek tot nietigheid van de erkenning betreft en ter aanvulling van het verzoek met de in 6.2 van het verweerschrift genoemde grond.
2.2.1.
Bij verweerschrift in incidenteel appel, ingekomen ter griffie op 3 september 2015, heeft de man verzocht de incidentele grieven van [verweerder] te verwerpen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 november 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de man, bijgestaan door mr. Appelman;
  • [verweerder] , bijgestaan door mr. De Bruin.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 23 januari 2015;
  • de ter zitting door de advocaat van de man overgelegde pleitnota.

3.De beoordeling

3.1.
[verweerder] is op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats] geboren.
De moeder van [verweerder] is mevrouw [moeder van verweerder] .
3.2.
Bij beschikking van de rechtbank Alkmaar van 19 september 1996 is, op grond van de resultaten van verwantschapsonderzoek, overwogen dat in rechte is komen vast te staan dat de man de verwekker is van [verweerder] en is ten laste van de man een bijdrage vastgesteld in de kosten van verzorging en opvoeding van [verweerder] .
3.3.
[verweerder] is op 16 december 2002 erkend door de heer [erkenner] , die op 21 augustus 2013 te Goes overleden is.
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de erkenning van [verweerder] door de heer [erkenner] vernietigd, het vaderschap vastgesteld - vanaf het moment dat de beschikking in kracht van gewijsde gaat - van de man met betrekking tot [verweerder] en het meer of anders verzochte, waaronder het primaire verzoek van [verweerder] de erkenning door de heer [erkenner] nietig te verklaren, afgewezen.
3.5.
De man kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. [verweerder] kan zich met deze beslissing niet verenigen voor zover daarbij zijn verzoek de erkenning nietig te verklaren is afgewezen. Hij heeft daarbij tevens verzocht als grond aan het door hem ingediende verzoek tot vernietiging van de erkenning toe te voegen dat [erkenner] niet de biologische vader van [verweerder] is.
3.6.
De man voert - kort samengevat - het volgende aan. De rechtbank heeft ten onrechte ambtshalve het verzoek van [verweerder] tot vernietiging van de erkenning aangevuld met de grond dat de heer [erkenner] niet de biologische vader van verzoeker is (grief 1). De rechtbank heeft voorts ten onrechte overwogen dat de man bij dit verzoek geen belanghebbende is in de zin van artikel 798 Rv (grief 2).
De man voert voorts aan dat [verweerder] geen rechtens te respecteren belang heeft bij zijn verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de man (grief 3). Dat de man de biologische vader van [verweerder] is heeft de rechtbank Alkmaar immers al vastgesteld bij beschikking van 19 september 1996. Voor de toekomst was overeengekomen dat geen bijdrage tot levensonderhoud en studie ten behoeve van [verweerder] van de man gevorderd zou worden. Verder heeft [verweerder] geen erfrechtelijk argument aangevoerd, zodat het enige belang is gelegen in de procedure die de man tegen de moeder van [verweerder] was begonnen tot terugbetaling van de naar de mening van de man ten onrechte betaalde kinderalimentatie. Het feit dat dat het enige belang is, brengt mee dat er sprake is van misbruik van bevoegdheid (grief 4).
Indien het hof het verzoek van [verweerder] tot vernietiging van de erkenning alsnog afwijst, kan de vaststelling van het vaderschap niet geschieden op grond van artikel 207 BW lid 2 sub b.
3.7.
[verweerder] voert - kort samengevat - het volgende aan. De rechtbank heeft het verzoek terecht, te weten naar aanleiding van de behandeling op de zitting en gelet op de tekst van het verzoekschrift, aangevuld met de grond dat [erkenner] niet de biologische vader van hem is. Voorts heeft de rechtbank terecht de man niet aangemerkt als belanghebbende, nu de man geen rechtstreeks belang heeft aangevoerd en er geen sprake is van family life tussen de man en [verweerder] .
Verder is in deze zaak voldaan aan de juridische vereisten voor het vaststellen van het vaderschap en is er geen sprake van een weigeringsgrond. Het belang van het kind wordt verondersteld aanwezig te zijn en behoeft niet te worden aangetoond. Dat er sprake zou zijn van misbruik van recht is niet bewezen.
In incidenteel appel voert [verweerder] aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen grond is voor nietigheid van de erkenning door [erkenner] (grief 1). Vast stond door de beschikking van de rechtbank Alkmaar en het aansluitende handelen van alle betrokkenen dat de man de biologische vader van [verweerder] is. Daarnaast spreekt artikel 1:207 lid 2 BW over het hebben van twee ouders, niet van twee juridische ouders.
De erkenning door [erkenner] is op grond van het voorgaande nietig.
Verder wil [verweerder] als grond voor zijn verzoek tot vernietiging van de erkenning toevoegen dat ter zitting is aangevoerd dat [erkenner] niet de biologische vader van hem is (grief 2).
3.8.
De man brengt tegen het incidenteel appel in dat het vaderschap pas bij de bestreden beschikking gerechtelijk is vastgesteld en niet al bij de beschikking van de rechtbank Alkmaar. Verder betwist de man dat [verweerder] op de zitting van de rechtbank heeft aangevoerd dat [erkenner] niet de biologische vader van hem is.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ter zitting van het hof heeft de man grief 1 ingetrokken, zodat deze grief geen bespreking behoeft. Hiermee ontvalt ook het belang aan grief 2 van [verweerder] .
3.9.2.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden het verzoek van [verweerder] om de erkenning door [erkenner] nietig te verklaren heeft afgewezen. Het hof neemt die gronden hier over en maakt die tot de zijne. Grief 1 van [verweerder] faalt.
Het hof is voorts van oordeel dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de man bij het verzoek tot vernietiging van de door [erkenner] gedane erkenning niet als belanghebbende in de zin van artikel 798 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering dient te worden aangemerkt. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het verzoek tot vernietiging van de erkenning niet rechtstreeks betrekking heeft op de rechten en verplichtingen van de man. Dat de man een financieel (afgeleid) belang heeft bij de procedure tot vernietiging van de erkenning door [erkenner] - door de vernietiging van de erkenning wordt de man immers weer onderhoudsplichtig ten aanzien van [verweerder] - maakt hem nog niet tot een belanghebbende op wiens rechten en verplichtingen de zaak van de vernietiging van de erkenning rechtstreeks betrekking heeft. Anders dan de man in grief 2 verdedigt, kon de rechtbank derhalve oordelen over de vernietiging van de erkenning van [verweerder] , zonder hierbij de belangen van de man te betrekken.
Grief 2 van de man faalt.
Het hof is ten slotte van oordeel dat de rechtbank op goede gronden het verzoek van [verweerder] tot vaststelling van het vaderschap van de man heeft toegewezen. Het hof neemt die gronden hier over en maakt die tot de zijne. Voor gerechtelijke vaststelling van het vaderschap is in een geval als het onderhavige voldoende dat de man de verwekker van het kind is. De stelling van de man dat er sprake is van misbruik van bevoegdheid ingevolge artikel 3:13 van het Burgerlijk Wetboek zal het hof passeren, aangezien het hier geen bevoegdheid betreft, maar het recht van een kind om een vader te hebben. De grieven 3 en 4 van de man slagen derhalve niet.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de beschikking waarvan beroep dient te bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 24 maart 2015.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma - Beversluis, C.A.R.M. van Leuven en A.M.M. Hompus en in het openbaar uitgesproken op 24 december 2015
.