ECLI:NL:GHSHE:2015:5347

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 december 2015
Publicatiedatum
22 december 2015
Zaaknummer
HD 200.178.253_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen tussenvonnis in verzet inzake ontbinding huurovereenkomst en huurachterstand

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een tussenvonnis in verzet. De zaak betreft een geschil tussen Stichting Woonbedrijf SWS.HHVL, handelende onder de naam Woonbedrijf (hierna: SWS), en een geïntimeerde, die in verzet is gegaan tegen een eerder verstekvonnis van de kantonrechter. Het verstekvonnis had de huurovereenkomst tussen partijen ontbonden en de geïntimeerde veroordeeld tot betaling van huurachterstand en ontruiming van de woning. De kantonrechter had in de verzetprocedure het verstekvonnis vernietigd om te voorkomen dat het ten uitvoer zou worden gelegd, maar had de zaak verder aangehouden.

SWS heeft hoger beroep ingesteld tegen het tussenvonnis in verzet, maar het hof oordeelt dat SWS niet-ontvankelijk is in het hoger beroep. Het hof stelt vast dat het bestreden tussenvonnis geen einde heeft gemaakt aan enig deel van de vordering van SWS, waardoor er geen grond is voor hoger beroep. Het hof verwijst naar artikel 337 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat bepaalt dat hoger beroep tegen een tussenvonnis alleen mogelijk is als de kantonrechter verlof heeft gegeven. Aangezien dit niet het geval was, verklaart het hof SWS niet-ontvankelijk in het hoger beroep en veroordeelt SWS in de proceskosten van het hoger beroep, die aan de zijde van de geïntimeerde worden begroot op € 311,- aan griffierecht en € 447,- aan salaris advocaat.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.178.253/01
arrest van 22 december 2015
in de zaak van
Stichting Woonbedrijf SWS.HHVL,
handelende onder de naam Woonbedrijf,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als: SWS,
advocaat: mr. A. Overmars te 's-Hertogenbosch,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. H.J.M. Smelt te Eindhoven,
op het bij exploot van dagvaarding van 1 oktober 2015 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 2 juli 2015, door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, gewezen tussen SWS als gedaagde in verzet en [geïntimeerde] als eiseres in verzet.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 3547917 HAZA 14/12591)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis, alsmede naar het daaraan voorafgegane tussenvonnis van 26 maart 2015.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de rolbeslissing van 20 oktober 2015;
  • de akte van SWS van 3 november 2015;
  • de antwoordakte van [geïntimeerde] van 17 november 2015.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

3.De motivering

3.1.
Bij verstekvonnis van 2 oktober 2014 (zaaknummer 3432484, rolnummer 14-10943) heeft de kantonrechter te Eindhoven op vordering van SWS de huurovereenkomst tussen partijen met betrekking tot de woning aan de [perceel] te [plaats] ontbonden en [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling van de ontstane huurachterstand, buitengerechtelijke incassokosten en verschuldigde rente, tot ontruiming van de gehuurde woning en tot betaling van een bedrag van € 647,74 per maand vanaf oktober 2014 tot de daadwerkelijke ontruiming, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten. SWS heeft [geïntimeerde] bij exploot aangezegd dat ontruiming van de woning zal plaatsvinden op 30 oktober 2014.
3.2.
[geïntimeerde] heeft verzet ingesteld tegen het verstekvonnis. Bij tussenvonnis in de verzetprocedure van 26 maart 2015 heeft de kantonrechter SWS opgedragen bij akte een actueel betalingsoverzicht in het geding te brengen. Nadat partijen ingevolge dat vonnis aktes hadden genomen, heeft de kantonrechter bij het in dit hoger beroep bestreden vonnis in verzet van 2 juli 2015 overwogen:
"3.1. Bij de beoordeling van tekortkomingen in de betaling van de huurpenningen bij de huur van woningen, mag het in het algemeen meetellen als een huurder op het moment waarop het vonnis gewezen wordt, bij is met de betalingen.
3.2.
Als een huurder echter in het recente verleden zo'n slecht betalingsgedrag getoond heeft, dat zij door de rechter tot betaling veroordeeld is moeten worden, dient ook dat in de beoordeling te worden betrokken. In dit geval staat vast, dat [geïntimeerde] eerder tot betaling veroordeeld is.
3.3.
Zowel voortgezet betalingsgedrag als vroeger betalingsgedrag mag dus in aanmerking genomen worden.
4. Om zich een oordeel over het voortgezet betalingsgedrag te vormen, zal de kantonrechter de beslissing zes maanden aanhouden, onder aantekening dat SWS de zaak eerder weer op de rol kan plaatsen als zij daar reden toe ziet.
5. Het verstekvonnis zal vernietigd worden; het komt de kantonrechter voorshands niet geraden voor dat het ten uitvoer gelegd zou kunnen worden. (…)".
De kantonrechter heeft bij het bestreden vonnis in verzet vervolgens het verstekvonnis vernietigd en de zaak naar de rol van 7 januari 2016 verwezen voor uitlating partijen. Iedere verdere beslissing is aangehouden. Van dit vonnis in verzet is SWS thans in hoger beroep gekomen.
3.3.
Bij rolbeslissing van 20 oktober 2015 heeft de rolraadsheer SWS in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de ontvankelijkheid in hoger beroep, zulks in het licht van artikel 337 lid 2 Rv en ervan uitgaande dat de kantonrechter geen verlof heeft gegeven om tegen het vonnis tussentijds hoger beroep in te stellen.
SWS heeft zich bij akte op het standpunt gesteld dat bij het bestreden vonnis het verstekvonnis is vernietigd en dat daarmee in zoverre een einde is gemaakt aan het door SWS gevorderde. Het bestreden vonnis is volgens SWS daarom een deelvonnis (gedeeltelijk eindvonnis), zodat daartegen nu reeds hoger beroep openstaat.
[geïntimeerde] heeft zich bij antwoordakte op het standpunt gesteld dat sprake is van een louter tussenvonnis, ter instructie van de zaak, zodat daartegen niet dan tegelijk met het eindvonnis hoger beroep kan worden ingesteld.
Het hof overweegt als volgt.
3.4.
Volgens vaste rechtspraak is een (gedeeltelijk) eindvonnis een vonnis waarbij de rechter in het dictum - de weergave van de daadwerkelijke beslissing aan het slot van het vonnis, bedoeld in artikel 230 lid 1 sub f Rv - aan het geding voor wat betreft de desbetreffende aanleg een einde maakt met betrekking tot (enig deel van) het gevorderde.
3.5.
Het gevorderde betreft in het onderhavige geval de vordering van SWS tot ontbinding van de huurovereenkomst en tot veroordeling van [geïntimeerde] tot ontruiming van het gehuurde, tot betaling van de huurachterstand, buitengerechtelijke incassokosten, rente en een bedrag ter hoogte van de huur per maand gelegen tussen de ontbinding en de daadwerkelijke ontruiming, en tot vergoeding van de proceskosten. Omtrent geen van deze onderdelen van de vordering van SWS heeft de kantonrechter in de beslissing van het vonnis van 2 juli 2015 een einde gemaakt voor wat betreft de eerste aanleg. Als gevolg van het instellen van verzet moet op al deze onderdelen van de vordering van SWS immers nog door de kantonrechter worden beslist. Daaraan doet niet af dat de kantonrechter het verstekvonnis heeft vernietigd teneinde te voorkomen dat het reeds ten uitvoer zou worden gelegd. Het standpunt van SWS dat door de vernietiging van het verstekvonnis een einde is gemaakt aan de hoofdvorderingen van SWS (punt 4 van haar akte) deelt het hof niet.
3.6.
Gezien het voorgaande is het vonnis van 2 juli 2015 naar het oordeel van het hof een (louter) tussenvonnis, zodat daartegen, nu de kantonrechter niet anders heeft bepaald, niet eerder dan tegelijk met het eindvonnis (of met een later tussenvonnis ten aanzien waarvan de kantonrechter wel tussentijds appel heeft toegestaan) hoger beroep kan worden ingesteld. SWS moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep.
3.7.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal SWS in de proceskosten van het hoger beroep worden veroordeeld.

4.De uitspraak

Het hof:
verklaart SWS niet-ontvankelijk in het hoger beroep;
veroordeelt SWS in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] worden begroot op € 311,- aan griffierecht en op € 447,- aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, C.N.M. Antens en M.G.W.M.
Stienissen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 22 december 2015.
griffier rolraadsheer