In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een tussenvonnis in verzet. De zaak betreft een geschil tussen Stichting Woonbedrijf SWS.HHVL, handelende onder de naam Woonbedrijf (hierna: SWS), en een geïntimeerde, die in verzet is gegaan tegen een eerder verstekvonnis van de kantonrechter. Het verstekvonnis had de huurovereenkomst tussen partijen ontbonden en de geïntimeerde veroordeeld tot betaling van huurachterstand en ontruiming van de woning. De kantonrechter had in de verzetprocedure het verstekvonnis vernietigd om te voorkomen dat het ten uitvoer zou worden gelegd, maar had de zaak verder aangehouden.
SWS heeft hoger beroep ingesteld tegen het tussenvonnis in verzet, maar het hof oordeelt dat SWS niet-ontvankelijk is in het hoger beroep. Het hof stelt vast dat het bestreden tussenvonnis geen einde heeft gemaakt aan enig deel van de vordering van SWS, waardoor er geen grond is voor hoger beroep. Het hof verwijst naar artikel 337 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat bepaalt dat hoger beroep tegen een tussenvonnis alleen mogelijk is als de kantonrechter verlof heeft gegeven. Aangezien dit niet het geval was, verklaart het hof SWS niet-ontvankelijk in het hoger beroep en veroordeelt SWS in de proceskosten van het hoger beroep, die aan de zijde van de geïntimeerde worden begroot op € 311,- aan griffierecht en € 447,- aan salaris advocaat.