3.1.De eerste grief is gericht tegen de weergave van enkele feiten in het bestreden vonnis. Met inachtneming van deze grief zal het hof de feiten opnieuw vaststellen.
3.1.1.[appellant] , geboren op [geboortedatum] 1961, is op 1 april 2004 in dienst getreden van [geïntimeerde] , een internationale groothandel in personenautobanden. Hij was laatstelijk werkzaam als controller tegen een bruto-salaris (exclusief vakantiegeld en overige emolumenten) van € 6.661,-- per maand (€ 6.686,46 inclusief werkgeversbijdrage ZKV).
3.1.2.[geïntimeerde] schrijft op 19 december 2014 aan [appellant] dat het ontoelaatbaar is dat hij twee facturen voor bladen, bestemd voor de heer [voormalig eigenaar van groothandel] , voormalig eigenaar van [geïntimeerde] , voor rekening van [geïntimeerde] heeft voldaan. In dezelfde brief deelt [geïntimeerde] mee dat [appellant] zal worden benoemd tot statutair bestuurder.
3.1.3.[appellant] schrijft op 29 januari 2015 dat hij de benoeming als statutair bestuurder om hem moverende redenen niet aanvaardt. Daarnaast betwist hij het door [geïntimeerde] gestelde ontoelaatbare gedrag.
3.1.4.[geïntimeerde] heeft sinds 19 december 2014 nog een aantal incidenten geconstateerd. Op 5 februari 2015 vindt een gesprek plaats tussen [geïntimeerde] en [appellant] , waarbij [geïntimeerde] vanwege, kort gezegd, een ernstig gebrek aan vertrouwen voorstelt het dienstverband te beëindigen onder toekenning van een transitievergoeding. [appellant] is tevens vrijgesteld van werkzaamheden. Op 5 februari 2015 schrijft [geïntimeerde] in de persoon van haar directeur de heer [directeur van groothandel] aan [appellant] een brief met als onderwerp “bevestiging gesprek” (inl.dagv. prod. 9).
3.1.5.Bij brief van 13 februari 2015 (inl.dagv. prod. 10) accepteert [appellant] bij monde van zijn advocaat het aanbod van [geïntimeerde] , ondanks dat hij het niet eens is met de hem door [geïntimeerde] gemaakte verwijten en gaat hij akkoord met de voorwaarden voor beëindiging van het dienstverband zoals verwoord in de brief van 5 februari 2015, onder meer inhoudende beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 1 juni 2015.
3.1.6.In haar brief van 13 februari 2015 (inl.dagv. prod. 11) trekt [geïntimeerde] het beëindigingsvoorstel in dat zij op 5 februari 2015 per brief aan [appellant] had gedaan en wel “gezien de ernst van de onregelmatigheden”.
3.1.7.Op 17 februari 2015 ontslaat [geïntimeerde] [appellant] op staande voet. Dit ontslag wordt door [geïntimeerde] schriftelijk bevestigd in een brief van dezelfde datum (inl.dagv. prod. 13). In deze brief wordt ook de grond voor het ontslag op staande voet nader toegelicht. Als grond voor de opzegging vermeldt de brief het navolgende:
“Het hiervoor beschreven feitencomplex, uw doen en nalaten (het door [geïntimeerde] Vastgoed laten betalen van rekeningen die gericht zijn aan een derde, [holding] Holding, het jarenlang niet terugvorderen van aan een derde, [holding] Holding, onverschuldigd betaalde bedragen, het veroorzaken van een significant renteverlies, het tegenstrijdig en niet integer handelen), leveren naar onze overtuiging ieder afzonderlijk, maar in ieder geval tezamen, voldoende dringende redenen op om tot ontslag op staande voet over te gaan. Uw arbeidsovereenkomst wordt dan ook met onmiddellijke ingang opgezegd.”
Vanaf februari 2015 heeft [geïntimeerde] geen loon meer overgemaakt aan [appellant] .
3.1.8.Bij brief van 19 februari 2015 (inl.dagv. prod. 14) aan [geïntimeerde] heeft de advocaat van [appellant] het aan laatstgenoemde gegeven ontslag op staande voet vernietigd.
3.2.1.[appellant] heeft bij exploot van dagvaarding van 16 maart 2015 [geïntimeerde] in kort geding in rechte betrokken en gevorderd de veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling aan haar van het overeengekomen loon van € 6.686,46 bruto per maand en de overige uit de arbeidsovereenkomst voortvloeiende emolumenten en toeslagen tot de dag dat de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze zal zijn beëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente en met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten en nakosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.2.In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter, in kort geding oordelend, de vorderingen van [appellant] afgewezen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
3.2.3.Bij beschikking van dezelfde datum heeft de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 15 mei 2015 voorwaardelijk ontbonden, namelijk voor het geval in rechte onherroepelijk komt vast te staan dat deze niet eerder is geëindigd.