3.1.1.[oprichter PW] heeft eind 2006/begin 2007 een mondelinge overeenkomst gesloten met [vertegenwoordiger Daxxa] van Daxxa. [oprichter PW] , op dat moment bezig met de oprichting van PW, heeft op basis van deze mondelinge overeenkomst vanaf begin 2007 (week 7) diensten voor Daxxa verricht, bestaande uit het aanbrengen van nieuwe klanten en personeel voor en ten behoeve van Daxxa. Daartoe behoorde ook het opleiden van nieuw personeel, het trainen en begeleiden en het opzetten van een branche in de metaal. Daarnaast is er in 2007 ook enige tijd sprake geweest van een dienstverband tussen [oprichter PW] en Daxxa (zie prod. 7 inl. dagv.).
3.1.2.Op enig moment is er een schriftelijke agentuurovereenkomst opgesteld, maar deze is nooit ondertekend. In deze concept-agentuurovereenkomst is in artikel 2 bepaald dat PW
recht heeft op een provisie van 30% van de door Daxxa gerealiseerde brutomarge op de uitzendovereenkomsten met uitzendkrachten uit het aangewezen gebied die door tussenkomst van PW zijn gesloten. Volgens artikel 2 moet onder brutomarge worden verstaan:
“…de per uur aan de klant berekende prijs, exclusief BTW, verminderd met de kostprijs van het desbetreffende uur, in welke kostprijs wel directe kosten (waaronder uitdrukkelijk begrepen werkgeverslasten maar ook kosten van persoonlijke beschermingsmiddelen, schoppen en handgereedschap, reisuren, kilometervergoedingen, tunnel-, veer- en brugkosten, maaltijdvergoedingen etc. etc.) maar niet de indirecte kosten worden meegerekend.”
3.1.3.Op 23 november 2007 is er tussen mevrouw [vertegenwoordiger Daxxa] namens Daxxa, en [oprichter PW] namens P.W. Aluminium b.v. i.o. een schriftelijke overeenkomst gesloten. Daarin staat:
in aanmerking nemende dat:
DAXXA in gebreke is gebleven met het tijdig uitrekenen en afrekenen van provisie conform de agenturenovereenkomst en dat P.W. Aluminium daardoor gebrek krijgt aan financiële middelen en zijn wettelijke verplichtingen dreigt niet na te kunnen komen
komen het volgende overeen:
Daxxa betaalt € 18.000,00 per heden als voorschot op achterstallige en mogelijk toekomstige provisieafrekeningen.
Tekorten zullen na bekend worden van de provisieafrekeningen terstond worden aangevuld.
Overschotten mits niet groter dan € 5.000,00 zullen worden verrekend met toekomstige provisies. (…)”
3.2.1.Bij inleidende dagvaarding van 17 december 2010 heeft PW de onderhavige procedure jegens Daxxa aanhangig gemaakt. PW heeft, na eiswijziging en voor zover in hoger beroep van belang, gevorderd dat Daxxa wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 30.027,92, € 1.785,00 vanwege incassokosten en € 7.810,27 inzake wettelijke (handels)rente tot en met 23 november 2010.
De gevorderde hoofdsom van € 30.027,92 is als volgt opgebouwd (zie CvR nr. 45):
a. a) totaal facturen over 2007 € 117.158,47
b) totaal verrekeningen over 2007 -/- € 19.673,99
c) minus totaal betalingen over facturen PW 2007 -/- € 80.558,05
Subtotaal: € 16.926,43
Voor het jaar 2008
a)totaal facturen over 2008 € 133.430,20
b)minus totaal betalingen over facturen PW 2008 € 123.530,45
Subtotaal: € 9.899,75
Nagekomen posten
door PW aan Daxxa verschuldigd wegens belkosten -/- € 2.752,14
door Daxxa verschuldigd aan PW wegens
voorgeschoten nota’s € 5.953,88
Subtotaal € 3.201,74
3.2.3.Daxxa heeft in het verlengde van haar verweer, na eiswijziging en voor zover in hoger beroep van belang, in reconventie gevorderd, dat PW wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 42.015,39, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119a BW vanaf 5 oktober 2009 en te vermeerderen met de buitengerechtelijke kosten ad € 730,00.
Het bedrag van € 42.015,39 is als volgt opgebouwd (prod. 20 Daxxa):
nog te ontvangen over 2007 € 1.716,50
nog te ontvangen over 2008 € 27.724,75
nog te ontvangen over 2009 € 12.574,14.
Van laatstgenoemd bedrag maakt deel uit een bedrag van € 6.990,60, betreffende door Daxxa aan PW gezonden facturen betreffende belkosten (prod. 17 Daxxa).
3.3.2.In het tussenvonnis van 25 april 2012 heeft de rechtbank, kort samengevat, PW opgedragen te bewijzen dat:
a. a) PW over het jaar 2008 aanspraak kan maken op een provisie van € 133.430,20, althans dat de provisie € 795,81 meer bedraagt dan Daxxa heeft erkend;
b) tussen partijen is overeengekomen dat huurkosten in verband met de huisvesting van werknemers niet in mindering mag strekken op de brutowinst;
en is Daxxa te bewijzen opgedragen, dat:
c) de door haar gestelde vaststellingsovereenkomst is overeengekomen;
d) de in de productie 4 van de conclusie van repliek in conventie door PW betwiste contante betalingen zijn verricht;
e) de in genoemde productie door PW erkende betalingen zijn verricht als voorschot op of afbetaling van de door Daxxa verschuldigde provisie;
f) de betaling van € 7.000,00 aan de [oprichter PW] op grond van een afspraak tussen partijen heeft te gelden als een betaling aan PW in het kader van de provisieafspraak;
g) tot een bedrag van € 3.124,89 in natura is betaald door Daxxa door de levering conform overeenkomst met PW aan PW van door PW bestelde goederen, te weten printers, laptops, autobanden en scanners alsmede dat deze levering in natura in mindering zou strekken op de provisievordering van Daxxa;
h) zij aan PW een businesskaartscanner, Laptop Acer, Wireless Kaart voor PC, harde schijf en 2 laptopladers heeft geleverd na overeenkomst daartoe ten bedrage van € 1.338,95.
Voorts heeft de rechtbank in r.o. 3.17 ten aanzien van de nagekomen vorderingen over het jaar 2009 geoordeeld dat PW erkent tot een bedrag van € 2.752,14 ten behoeve van [oprichter PW] gemaakte telefoonkosten verschuldigd te zijn, maar dat ten aanzien van de overige telefoonkosten (hof: bedrag van € 6.990,60 -/- € 2.752,14 = € 4.238,46) Daxxa niet heeft voldaan aan haar stelplicht, zodat de vordering op dit punt wordt afgewezen.
3.3.3.Nadat getuigen zijn gehoord, heeft de rechtbank in het eindvonnis PW niet in de bewijslevering geslaagd geacht. De rechtbank heeft Daxxa niet geslaagd geacht in het bewijs van de vaststellingsovereenkomst en evenmin in de bewijsopdrachten sub g en h.
Daarentegen acht de rechtbank Daxxa wel geslaagd in het bewijs van de door haar gestelde contante betalingen, met uitzondering van twee betalingen van € 800,00 op 13 april 2007 respectievelijk 31 augustus 2007. Ook heeft Daxxa volgens de rechtbank bewezen dat de door PW erkende contante betaling van € 10.484,00 is verricht als voorschot op de aan PW verschuldigde provisie alsook dat de betaling aan [oprichter PW] van € 7.000,00 heeft te gelden als een provisiebetaling aan PW.
Op grond daarvan heeft de rechtbank in conventie de vorderingen van PW afgewezen en de vordering in reconventie gedeeltelijk toegewezen, in die zin dat PW is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 33.052,04, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente van artikel 6:119a BW vanaf 5 oktober 2009 tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van PW in de proceskosten van de conventie en reconventie alsmede in de nakosten. De vordering van Daxxa inzake de buitengerechtelijke kosten is afgewezen.