ECLI:NL:GHSHE:2015:533

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 februari 2015
Publicatiedatum
17 februari 2015
Zaaknummer
HV 200.162.561-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de schuldsaneringsregeling na gebreken in nakoming door appellanten

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van twee appellanten, [appellante 1] en [appellant 2], die in eerste aanleg door de rechtbank Limburg in Maastricht op 23 december 2014 in de schuldsaneringsregeling zijn geplaatst. De appellanten hebben verzocht om het vonnis van de rechtbank te vernietigen en de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling af te wijzen. Tijdens de mondelinge behandeling op 4 februari 2015 hebben de appellanten, bijgestaan door hun advocaat mr. R.A.J. van der Leeuw, hun standpunt toegelicht. De bewindvoerder heeft verzocht om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen, omdat de appellanten niet voldaan zouden hebben aan hun verplichtingen, waaronder de sollicitatieplicht.

Het hof heeft vastgesteld dat de appellanten zich gedurende een substantiële periode niet hebben gehouden aan hun verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling. Desondanks heeft het hof besloten om de termijn van de schuldsaneringsregeling met 14 maanden te verlengen, omdat de appellanten recentelijk stappen hebben ondernomen om hun schulden te verminderen en de bewindvoerder heeft aangegeven dat er vooruitgang is geboekt. Het hof heeft de appellanten erop gewezen dat zij, ondanks het beschermingsbewind, verantwoordelijk zijn voor het naleven van hun verplichtingen en dat zij de kans krijgen om hun eerdere tekortkomingen te compenseren. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de schuldsaneringsregeling verlengd tot 20 oktober 2017.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 12 februari 2015
Zaaknummer : HV 200.162.561/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/13/468 R
in de zaak in hoger beroep van:

1.[appellante 1],

2. [appellant 2],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna afzonderlijk te noemen: [appellante 1] respectievelijk [appellant 2],
advocaat: mr. R.A.J. van der Leeuw te Roermond.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 23 december 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 30 december 2014, hebben [appellante 1] en [appellant 2] ieder voor zich verzocht voormeld vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, alsnog de voordracht tot tussentijdse beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling af te wijzen. Desgevraagd heeft de advocaat namens [appellante 1] respectievelijk [appellant 2] ter zitting in hoger beroep verklaard dat het petitum van het appelschrift aldus moet worden opgevat, dat [appellante 1] en [appellant 2] (subsidiair) voor een verlenging van de schuldsaneringsregeling opteren (vgl. nr. 2.10 van het appelschrift).
2.2.
Gelet op de onderlinge samenhang van de zaken, heeft het hof de beide zaken gevoegd behandeld.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 februari 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • [appellante 1] en [appellant 2], bijgestaan door mr. Van der Leeuw;
  • mr. [bewindvoerder], hierna te noemen: de bewindvoerder;
  • mevrouw [beschermingsbewindvoerder 1] en mevrouw de [beschermingsbewindvoerder 2], beschermingsbewindvoerders van [appellante 1] en [appellant 2].
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 16 december 2014;
- de stukken uit de eerste aanleg, toegezonden door de advocaat van [appellante 1] en [appellant 2] d.d. 15 januari 2015;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 15 januari 2015;
- de brief met bijlagen van de advocaat van [appellante 1] en [appellant 2] d.d. 30 januari 2015;
- de brief met bijlage van de advocaat van [appellante 1] en [appellant 2] d.d. 3 februari 2015.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellante 1] en [appellant 2] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep zijn de meerderjarigenbeschermingsbewindvoerders in de gelegenheid gesteld, van welke gelegenheid zij ook gebruik hebben gemaakt, om hun visie over het gedane verzoek tot tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling van [appellante 1] en [appellant 2] te geven (vgl. HR 25 mei 2012, LJN: BV4021).
3.2.
Bij vonnissen van 20 augustus 2013 is ten aanzien van [appellante 1] en [appellant 2] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep, heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en sub d Faillissementswet (Fw) ten aanzien van beide appellanten de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 27 oktober 2014 tussentijds beëindigd, nu [appellante 1] en [appellant 2] een of meer van hun uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomen of door hun doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmeren dan wel frustreren en bovenmatige schulden doen of laten ontstaan.
Bij het ontbreken van enige baten voor uitdeling eindigt de schuldsaneringsregeling ten aanzien van beide appellanten door het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis.
3.4.
[appellante 1] en [appellant 2] kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen. [appellante 1] en [appellant 2] hebben in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
3.4.1.
[appellante 1] en [appellant 2] zijn van mening dat zij wel degelijk hebben voldaan aan de sollicitatieplicht, doordat zij zich actief hebben opgesteld op de arbeidsmarkt en in voldoende mate hebben gesolliciteerd. [appellante 1] en [appellant 2] verwijzen in dat verband naar de door hen bij beroepschrift overgelegde bewijsstukken ter zake van hun sollicitatie-activiteiten.
[appellant 2] heeft voor zijn situatie aangevoerd dat hij tijdens de looptijd van de schuldsaneringsregeling een reintegratietraject bij de gemeente Schinnen heeft afgerond en de certificaten bedrijfshulpverlener en diploma’s beveiliger heeft behaald.
Met ingang van 22 december 2014 is [appellant 2] 40 uren per week werkzaam als bankwerker/lasser op basis van een uitzendovereenkomst bij machinefabriek [machinefabriek] te [vestigingsplaats]; ter zitting in hoger beroep is gebleken dat, kennelijk in verband met de decemberdrukte, het hier werkzaamheden van tijdelijke aard betrof die inmiddels niet meer door [appellant 2] worden verricht.
[appellante 1] en [appellant 2] merken tot slot op dat zij oordeel zijn dat, in het licht van de hierboven geschetste omstandigheden, de rechtbank hen in de gelegenheid had behoren te stellen om de schuldsaneringsregeling alsnog tot een goed einde te brengen door de regeling te verlengen voor de duur dat vast zou komen te staan dat zij niet volgens de regels hebben gesolliciteerd.
3.4.2.
Met betrekking tot de beweerdelijke nieuwe schulden van [appellant 2] en [appellante 1] van respectievelijk € 900,-- en € 1.200,-- merken [appellant 2] en [appellante 1] op dat enkel een schuld is ontstaan van € 825,98 bij Ditzo en waarvoor de beschermingsbewindvoerder d.d. 30 december 2014 een betalingsvoorstel aan Ditzo heeft gezonden.
Het meerdere boven € 825,98 ter zake van de beweerdelijke nieuwe ontstane schulden wordt door [appellant 2] en [appellante 1] integraal betwist.
3.5.
De bewindvoerder heeft zijn verzoek om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen gehandhaafd. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft, de bewindvoerder in aanvulling hierop, het volgende verklaard: Zou het hof besluiten de schuldsaneringsregelingen van [appellant 2] en [appellante 1] toch voort te zetten, dan wenst hij een verlenging van die regelingen voor de duur dat beide sanieten niet volgens de regels van de schuldsaneringsregeling hebben gehandeld.
3.6.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.6.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en d Fw, te beoordelen of er bij [appellante 1] en [appellant 2], in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door hun doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling en het doen of laten ontstaan van bovenmatige schulden.
3.6.2.
Blijkens de verslagen van de bewindvoerder is genoegzaam komen vast te staan dat [appellante 1] en [appellant 2] zich gedurende een substantiële periode niet hebben gehouden aan een aantal uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende kernverplichtingen, waaronder met name de sollicitatieplicht en de informatieplicht, hetgeen door en namens [appellante 1] en [appellant 2] niet is weersproken.
Gebleken is dat reeds bij de toelatingszitting duidelijk was geworden dat ten aanzien van [appellante 1] en [appellant 2] beschermingsbewind noodzakelijk zou zijn. Het hof verwijst in dat verband naar het het aanvangsverslag van de bewindvoerder d.d. 28 augustus 2013. Het heeft echter tot 16 augustus 2014 geduurd voordat [appellante 1] en [appellant 2] onder beschermingsbewind zijn komen te staan.
3.6.3.
Ondanks het beschermingsbewind ten aanzien van [appellante 1] en [appellant 2], heeft de bewindvoerder de rechtbank op 27 oktober 2014 verzocht de toepassing van de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen. In het verzoek tot tussentijdse beëindiging van de bewindvoerder valt te lezen dat [appellante 1] en [appellant 2] zich niet of onvoldoende houden aan de sollicitatieplicht en dat [appellante 1] vijf nieuwe schulden tot een totaalbedrag van circa
€ 900, alsmede een boedelachterstand van € 78,81 heeft doen of laten ontstaan, terwijl ten aanzien van [appellant 2] sprake is van nieuwe ontstane schulden voor een totaalbedrag van circa €1.200,-- en een boedelachterstand van € 23,31.
3.6.4.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat de handelwijze van [appellante 1] en [appellant 2] in beginsel een tussentijdse beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling kan rechtvaardigen. Het hof overweegt dat [appellante 1] en [appellant 2] wel degelijk ervan een verwijt kan worden gemaakt dat zij zich niet hebben gehouden aan alle, uit de schuldsaneringsregeling voorvloeiende kernverplichtingen.
3.6.5.
Het hof is evenwel van oordeel dat de inhoud van de processtukken en met name hetgeen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep door en namens [appellante 1] en [appellant 2] naar voren is gebracht voor het hof aanleiding vormt de termijn van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante 1] en [appellant 2] te verlengen met 14 maanden, zijnde min of meer de periode dat [appellante 1] en [appellant 2] in gebreke zijn gebleven aan alle uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende kernverplichtingen te voldoen.
Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de omstandigheid dat in de tussenliggende periode [appellante 1] en [appellant 2] er met behulp van hun beschermingsbewindvoerders in zijn geslaagd de nieuwe ontstane schulden nagenoeg in zijn geheel in te lossen. Er zou uitsluitend nog sprake zijn van een schuld aan Ditzo, waarvoor een betalingsregeling is getroffen, zoals door de advocaat van [appellante 1] en [appellant 2] ter zitting in hoger beroep is verklaard. Daarnaast is er op dit moment nog slechts sprake van een boedelachterstand van € 78,81 en € 23,31. Zo bezien, is er sprake van een recente wending ten goede. Het hof wil, mede gelet op hetgeen tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken c.q. toegezegd, zowel [appellante 1] als [appellant 2] daarom de kans bieden om te laten zien dat zij zich onverkort en structureel aan de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling kunnen houden waarmee zij tevens hun eerdere tekortkomingen alsnog kunnen compenseren. Zodoende ook behouden zij op termijn elk zicht op een schuldenvrije toekomst. [appellante 1] en [appellant 2] dienen er wel van doordrongen te zijn dat zij alle uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen, waaronder met name de sollicitatieplicht, de informatieplicht en de afdrachtplicht, onverkort en prompt dienen na te komen. Het hof wijst [appellante 1] en [appellant 2] er met nadruk op dat zij, ondanks het feit sprake is van beschermingsbewind, een eigen verantwoordelijk hebben om de bewindvoerder gevraagd dan wel ongevraagd van informatie te voorzien over al datgene dat van belang is voor een adequate uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
3.7.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en de termijn verlengen.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog af het verzoek van de bewindvoerder tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van:
1. [appellante 1],
2. [appellant 2],
beiden wonende te [woonplaats];
verlengt de schuldsaneringsregeling met 14 maanden tot 20 oktober 2017;
wijst de zaak terug naar de rechtbank Limburg in verband met de voortzetting van de schuldsaneringsregeling;
Dit arrest is gewezen door mrs. L.Th.L.G. Pellis, P.J.M. Bongaarts en J.H.Th. Veldman en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2015.