Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Custodian Vesteda Fund I (kvk [kvk nr 1] )als rechtsopvolger van:Dutch Residential Fund II B.V.,
Stichting Dutch Residential Fund I(kvk [kvk nr 2] )
als rechtsopvolger van
Dutch Residential Fund II B.V.(kvk [kvk nr 3] )
die is omgezet in:
Stichting Dutch Residential Fund II(kvk [kvk nr 3] ),
voornoemde rechtspersonen alle gevestigd te [vestigingsplaats] ,
Q-Park Real Estate Netherlands I(kvk [kvk nr 4] )
als rechtsopvolger onder bijzondere titel van:
Q-Park Exploitatie B.V.(kvk [kvk nr 5] ),
Q-Park Operations Netherlands II B.V.(kvk [kvk nr 5] ),
voorheen genaamd
:Q-Park Exploitatie B.V.(kvk [kvk nr 5] ),
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
5.Het verdere verloop van de procedure
- het tussenarrest van 4 augustus 2015;
- de akte van 15 september 2015 van QP;
- de akte van de VvE van 13 oktober 2015;
- het H-16 formulier van QP van 12 oktober 2015;
- de akte van de VvE van 27 oktober 2015.
6.De verdere beoordeling
In de eerste plaats merkt het hof op dat het hof heeft overwogen noch heeft bedoeld te overwegen dat aan de omstandigheid dat in die garage óók kortparkeerders parkeren, geen enkele invloed zou toekomen. Vandaar dat in r.o. 3.11.2 de eerste twee onderzoeksvragen zijn gericht op garages met, en garages zonder kortparkeerders. Het hof wenst in dit stadium alle opties open te houden. Vandaar ook dat in r.o. 3.10.4 enkel staat dat de omstandigheid dat er ook kortparkeerders parkeren geen
groteinvloed dient uit te oefenen. Ook als wat QP in haar tweede bezwaar stelt juist is, te weten dat zij niet de vrije keuze had bij haar beslissing om een parkeergarage voor zowel abonnementhouders als voor kortparkeerders in te richten, blijft het een feit dat QP als monopolist het geheel in eigen hand heeft om de tarieven zowel voor kortparkeerders als voor bewoners/abonnementhouders vast te stellen. Als zij stelt dat de aanwezigheid van kortparkeerders een “prijsopdrijvend” effect heeft, komt dat enkel omdat QP zelf de prijsopdrijvende motor is. Dat berust op een keuze. De verwijzing naar schaarste gaat op bij vrije concurrentie, maar die is er, feitelijk, niet.
Onjuist acht het hof het bovendien om een selectie toe te passen op basis van het niveau van de parkeertarieven. De uitkomst is dan wel verzekerd. Het gaat er echter juist om te bezien of [plaats 2] , waar QP monopolist is, uit de pas loopt.
De deskundigen dienen zich te richten op de parkeertarieven in parkeergarages in een drietal steden. Daarbij valt te denken aan de bij wijze van voorbeeld in het tussenarrest in r.o. 3.11.1 genoemde steden, maar de deskundigen kunnen ook voor andere steden kiezen. De referentiesteden kunnen onmogelijk in alle opzichten met [plaats 2] vergelijkbaar zijn, doch dienen zo te worden gekozen dat een vergelijking (desnoods met toepassing van een correctiefactor) met [plaats 2] zinvol is. Relevante criteria daarbij kunnen zijn inwoneraantal, aantal toeristen per jaar (met name toeristen die met eigen vervoer komen), regionale winkelfunctie, beschikbare parkeerruimte (zowel overdekt als onoverdekt) in relatie tot de hoeveelheid inwoners, toeristen, winkels, of historische of culturele attracties. De parkeertarieven vormen geen selectiecriterium.
Het onderzoek dient zowel garages te betreffen waarbij alleen bewoners van boven of naastgelegen appartementen, tegen periodieke betaling, parkeerruimte – hetzij vaste plaatsen, hetzij zwerfplaatsen – kunnen huren (“bewonersabonnementen”), waarbij een plaats gegarandeerd is, als garages waarbij naast bewonersabonnementen ook kortparkeerders kunnen parkeren. Voorts dienen in elk geval mede garages in het onderzoek te worden betrokken welke zijn gesitueerd in een gebied dat qua omgeving – stedelijkheidsgraad – te vergelijken is met [perceel] . De deskundigen dienen te motiveren op grond van welke criteria hij tot selectie van referentiesteden en referentiegarages is gekomen.
Nu het QP is die stelt dat de tarieven een stuk hoger zijn komen te liggen dan de aanvankelijk op jaarbasis vastgestelde prijs dient zij het voorschot te voldoen.