ECLI:NL:GHSHE:2015:5318

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 december 2015
Publicatiedatum
22 december 2015
Zaaknummer
200.180.363/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling met verlenging van de looptijd

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de schuldsaneringsregeling van de appellante. De rechtbank Limburg had eerder op 10 november 2015 geoordeeld dat de appellante toerekenbaar tekortgeschoten was in de nakoming van haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling, wat leidde tot de beëindiging van deze regeling. De appellante, bijgestaan door haar advocaat mr. A.M.A. Bouwens, heeft in hoger beroep verzocht om vernietiging van dit vonnis en om verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling met twee jaar.

Tijdens de mondelinge behandeling op 9 december 2015 heeft de appellante haar standpunt toegelicht, waarbij zij stelde dat zij niet op de beëindigingszitting was verschenen door een misverstand over de datum. De bewindvoerder heeft bevestigd dat de appellante haar best deed om te voldoen aan haar informatieverplichtingen. Het hof heeft vastgesteld dat er een boedelachterstand en nieuwe schulden zijn ontstaan, maar heeft ook erkend dat de appellante een plan van aanpak heeft gepresenteerd om deze schulden in te lopen.

Het hof heeft uiteindelijk besloten om de looptijd van de schuldsaneringsregeling te verlengen tot 24 december 2017, zodat de appellante de kans krijgt om haar financiële situatie te verbeteren. Het hof benadrukt dat alle verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling onverkort van kracht blijven tijdens deze verlenging. De uitspraak is gedaan in het kader van civiel recht en insolventierecht, waarbij de relevante artikelen van de Faillissementswet zijn toegepast.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 17 december 2015
Zaaknummer : 200.180.363/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/12/530 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. A.M.A. Bouwens.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 10 november 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 november 2015, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en de looptijd van de wettelijke schuldsaneringsregeling te verlengen voor de duur van twee jaar.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 december 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellante] , bijgestaan door mr. Bouwens;
  • mevrouw [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder;
  • de heer [beschermingsbewindvoerder] in zijn hoedanigheid van informant, hierna te noemen: de
beschermingsbewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 3 november 2015;
- de stukken van de eerste aanleg, ingestuurd door de advocaat van [appellante] , ingekomen ter griffie van het hof d.d. 27 november 2015;
- het indieningsformulier met bijlage van de advocaat van [appellante] d.d. 4 december 2015;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 25 november 2015.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellante] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW. Uit hetgeen door de beschermingsbewindvoerder ter zitting in hoger beroep naar voren is gebracht blijkt dat hij bekend is met het hoger beroep dat [appellante] heeft ingesteld en in het kader daarvan in de gelegenheid is gesteld, van welke gelegenheid hij in appel ook gebruik heeft gemaakt, om zijn visie over voornoemd hoger beroep te geven (vgl. HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV4021).
3.2.
Bij vonnis van 6 november 2012 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep, heeft de rechtbank op de voet van artikel 354 lid 1 Faillissementswet (Fw) bij wijze van eindoordeel in verband met het verstrijken van de looptijd van de schuldsaneringsregeling, geoordeeld dat [appellante] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De rechtbank heeft daarbij geen toepassing gegeven aan artikel 354 lid 2 Fw, zodat op grond van artikel 358 lid 2 Fw aan [appellante] geen “schone lei” is verleend. De rechtbank heeft verstaan dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling eindigt op het moment dat de slotuitdelingslijst verbindend is geworden.
3.4.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“Deze spontane inlichtingenplicht is niet (in voldoende mate) nagekomen. De rechtbank neemt daarbij met name in overweging dat saniet sinds oktober 2014 heeft nagelaten het inkomen van haar partner kenbaar te maken. (…)
Daarnaast is een verwijtbare boedelachterstand ontstaan en zijn verwijtbare nieuwe schulden ontstaan. (…)
Hoewel niet exact duidelijk is geworden hoe groot de ontstane nieuwe schulden in totaal zijn, moet volgens de beschermingsbewindvoerder uitgegaan worden van circa € 21.390,-. (…)
De rechtbank is van oordeel dat zowel het ontstaan van de nieuwe schulden als het afbetalen daarvan door middel van onterecht ontvangen toeslagen saniet is aan te rekenen. Daarnaast neemt de rechtbank in ogenschouw dat de saniet heeft nagelaten een aan haar uitgekeerde schadevergoeding geheel aan de boedel te doen toekomen. Mede als gevolg hiervan is een boedelachterstand ontstaan.”
3.5.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellante] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellante] stelt dat zij per abuis niet op de beëindigingszitting van de rechtbank is verschenen; zij was in de veronderstelling dat de zitting op 5 november in plaats van op 3 november 2015 zou plaatsvinden. Voorts stelt [appellante] dat, nu zij haar bewindvoerder altijd tijdig en volledig door middel van toezending van de zogenoemde driemaandsverslagen heeft geïnformeerd, de informatieverplichting naar behoren is nagekomen. Ten aanzien van de boedelachterstand merkt [appellante] op dat deze achterstand mede is ontstaan door miscommunicatie. Zo is er een materiële schadevergoeding van € 3.100,00 op de bewindrekening gestort, waarvan een bedrag van € 2.400,00 op de boedelrekening. Daarbij verkeerde de beschermingsbewindvoerder in de veronderstelling dat hij van de bewindvoerder zou vernemen welke deel van de vergoeding op de boedelrekening zou dienen te worden gestort. De boedelachterstand zou nu nog ongeveer € 500,00 bedragen en dat bedrag kan volgens [appellante] binnen een met twee jaar verlengde looptijd van de schuldsaneringsregeling in het geheel worden ingelopen. Voorts erkent [appellante] het ontstaan van bovenmatige nieuwe schulden welke, inclusief de boedelachterstand, op 12 november 2015 ruim € 9.000,00 bedroegen. Deze bovenmatige nieuwe schulden zien op onterecht ontvangen toeslagen. Nu ook de partner van [appellante] , de heer [partner van appellante] , hiervan een financieel voordeel heeft genoten zal hij bijdragen aan de aflossing van deze schulden, zodat ook die volgens [appellante] binnen een met twee jaar verlengde looptijd van de schuldsaneringsregeling volledig kunnen worden ingelopen.
3.6.
Hieraan is door en namens [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellante] geeft nogmaals aan dat haar partner, de heer [partner van appellante] , zich bereid heeft verklaard om maandelijks een wezenlijke financiële bijdrage te leveren zodat [appellante] de thans ontstane boedelachterstand en de bovenmatig nieuwe schulden binnen een maximaal verlengde termijn van de schuldsaneringsregeling zal kunnen inlopen. Het gaat hierbij om een bedrag van circa € 500,00 per maand. Op dit moment geniet [partner van appellante] evenwel een WW-uitkering die in maart 2016 zal worden beëindigd. [appellante] geeft evenwel aan overtuigd te zijn van het feit dat [partner van appellante] nog vóór het einde van zijn WW-uitkering een nieuwe arbeidsbetrekking zal weten te verwerven, al was het alleen maar omdat zijn voormalige werkgever volgens [appellante] aan [partner van appellante] te kennen zou hebben gegeven dat hij altijd terug kan keren in zijn oude baan. Desgevraagd erkent [appellante] tot slot dat haar verhouding met [partner van appellante] ten tijde van haar toelating tot de schuldsaneringsregeling onstabiel was, maar daarvan is nu geen sprake meer.
3.7.
De bewindvoerder heeft in haar brief van 25 november 2015 - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellante] doet haar uiterste best om zo veel en zo goed mogelijk te informeren, zodat er zeker geen sprake van onwil is. Daarbij komt dat volgens de bewindvoerder ook de boedelachterstand van € 550,12 aan een schone lei niet in de weg staat. Het zijn de nieuwe schulden aan het UWV, de Belastingdienst, Essent en de tandarts die het struikelblok vormen. Vanaf mei 2014 is het volgens de bewindvoerder duidelijk dat er forse problemen zijn en dat van een reguliere beëindiging van de schuldsaneringsregeling per november 2015 geen sprake kan zijn. Het al dan niet slagen van de schuldsaneringsregeling bij een verlengde looptijd is ongewis. Er zal daartoe volgens de bewindvoerder meer op tafel moeten komen dan tot nu toe het geval is gebleken. Er zal immers binnen de twee jaar van een eventuele verlenging een bedrag van ruim € 9.000,00 moeten worden ingelopen ,waarbij alle overige verplichtingen gewoon doorlopen.
3.8.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De bewindvoerder heeft twijfels inzake de haalbaarheid van het namens [appellante] gepresenteerde plan van aanpak ten aanzien van het inlopen van zowel de boedelachterstand als de bovenmatige nieuwe schulden. Vanaf maart 2016 vervalt immers de WW-uitkering van [partner van appellante] en valt hij in principe terug naar een uitkering op bijstandsniveau. Daarbij komt dat in het plan van aanpak ook geen rekening is gehouden met het leefgeld dat, gelet op de huidige inkomsten van [appellante] , ook nagenoeg geheel door [partner van appellante] zal moeten worden opgebracht. Dit betekent concreet dat hij maandelijks niet € 500,00 maar eerder € 600,00 zal moeten bijdragen.
3.9.
De beschermingsbewindvoerder heeft ter zitting in hoger beroep – zakelijk weergegeven – desgevraagd het volgende aangevoerd. De beschermingsbewindvoerder geeft aan ook een aantal keren met meergenoemde [partner van appellante] te hebben gesproken. Daarbij heeft hij de indruk gekregen dat [partner van appellante] thans zeer wel doordrongen van het belang van [appellante] bij zijn financiële bijdragen; hij is dan ook absoluut bereid is om deze bijdragen te gaan leveren, zo stelt de beschermingsbewindvoerder. Net als [appellante] heeft ook hij er alle vertrouwen in dat [partner van appellante] nog voor het einde van zijn WW-uitkering een nieuwe arbeidsbetrekking zal weten te verwerven, dan wel zal terugkeren in zijn voormalige arbeidsbetrekking, zodat de continuïteit en daarmee het welslagen van het plan van aanpak om de boedelachterstand en nieuwe schulden van [appellante] in te lopen in beginsel niet in gevaar hoeft te komen.
3.10.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.10.1.
Bij het einde van de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, dient op de voet van artikel 354 lid 1 Fw te worden vastgesteld of de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Bij deze vaststelling geldt als maatstaf of een tekortkoming, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een duidelijke aanwijzing vormt dat het bij de schuldenaar aan de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. Ingevolge artikel 354 lid 2 Fw dient de rechter voorts na te gaan of er aanleiding bestaat om te bepalen dat een tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
3.10.2.
Vast staat, temeer nu zij zulks bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep ook nadrukkelijk en bij herhaling heeft erkend, dat [appellante] een boedelachterstand alsmede een aantal nieuwe, en gelet op het leefgeld van [appellante] bovendien bovenmatige, nieuwe schulden heeft laten ontstaan.
3.10.3.
Het hof acht, nu [appellante] een plan van aanpak heeft gepresenteerd waarbij haar boedelachterstand alsmede haar nieuwe schulden binnen een tot de maximale termijn verlengde schuldsaneringsregeling zouden kunnen worden ingelopen, in dit specifieke geval evenwel termen aanwezig om, zoals door [appellante] ook in hoger beroep is verzocht, de looptijd van de wettelijke schuldsaneringsregeling van [appellante] te verlengen voor de duur van twee jaar teneinde haar daarmee in de gelegenheid te stellen om, conform voornoemd plan van aanpak, haar boedelachterstand en nieuwe schulden volledig in te lopen, waarbij het hof benadrukt dat gedurende deze verlenging ook alle andere voor [appellante] uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende kernverplichtingen onverkort van kracht zullen blijven. Daarbij neemt het hof mede in overweging dat [appellante] (thans) een saneringsgezinde houding etaleert en dat voldoende aannemelijk dat het ontstaan van de boedelachterstand tevens op miscommunicatie berust.
3.10.4.
Wat betreft de duur van de verlenging overweegt het hof het volgende. De Hoge Raad heeft beslist dat de verplichtingen die op grond van de tweede afdeling van titel III Fw voor de schuldenaar voortvloeien uit de toepassing van de schuldsaneringsregeling, niet gelden in de periode die is gelegen tussen het moment waarop de termijn van artikel 349a lid 1 Fw afloopt en het moment waarop onherroepelijk is beslist omtrent de verlenging van de termijn van de schuldsaneringsregeling. Het hof zal derhalve beslissen dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, en de duur van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal worden verlengd tot 24 december 2017, waarbij alle uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen door [appellante] onverkort en tijdig, en in voorkomend geval spontaan, dienen te worden nagekomen.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
bepaalt dat de duur van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal worden verlengd tot 24 december 2017;
bepaalt dat al de uit de wettelijke schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen tijdens de verlenging onverminderd van kracht blijven;
wijst af het meer of anders verzochte.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.Th.L.G. Pellis, A.P. Zweers-van Vollenhoven en A.J. Coster en in het openbaar uitgesproken op 17 december 2015.