ECLI:NL:GHSHE:2015:5301

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 december 2015
Publicatiedatum
22 december 2015
Zaaknummer
HD 200.098.959_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voortzetting enquête in civiele procedure over geldlening en deskundigenonderzoek

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een hoger beroep in een civiele procedure over een geldlening. De appellanten, Ottima B.V. en een natuurlijke persoon, zijn in principaal hoger beroep gegaan tegen twee geïntimeerden, waarvan één in de Verenigde Staten woont. De zaak is een vervolg op eerdere tussenarresten van het hof, waarin een deskundigenonderzoek was gelast naar de handtekeningen op een akte van geldlening. De appellanten hebben aangegeven dat zij de originele akten niet kunnen overleggen, omdat deze bij een inbraak zijn ontvreemd. Het hof heeft in het tussenarrest van 1 juli 2014 bepaald dat het deskundigenonderzoek moest worden uitgevoerd, maar nu de originele akten ontbreken, heeft het hof besloten het deskundigenonderzoek te sluiten. Het hof heeft vastgesteld dat er voorshands voldoende bewijs is voor een geldige overeenkomst van geldlening, maar dat dit onderhevig is aan tegenbewijs van de geïntimeerde. De enquête zal worden voortgezet, waarbij getuigen zullen worden gehoord. De zaak is aangehouden voor verdere beslissingen en het hof heeft een raadsheer-commissaris aangewezen voor het horen van de getuigen. De uitspraak is gedaan op 22 december 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.098.959/01
arrest van 22 december 2015
in de zaak van

1.Ottima B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2.
[appellante],
wonende te [woonplaats 1] ,
appellanten in principaal hoger beroep,
geïntimeerden in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als Ottima respectievelijk [appellante] , tezamen Ottima c.s.,
advocaat: mr. H.A.J. Kalsbeek te Maastricht,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,wonende te [woonplaats 2] ,

geïntimeerde in principaal hoger beroep en appellante in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde 1] ,
advocaat: mr. A.F.G. Bergmans-Jeurissen,
en

2.[geïntimeerde 2] ,wonende te [woonplaats 3] , Arizona (Verenigde Staten van Amerika),

geïntimeerde in principaal hoger beroep,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde 2] ,
niet verschenen,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 24 december 2013 en 1 juli 2014 in het hoger beroep van de door de rechtbank Maastricht onder zaaknummer 116496/HA ZA 07-49 gewezen vonnissen van 27 juni 2007, 21 mei 2008 en 22 juni 2011.

5.Het tussenarrest van 1 juli 2014

Bij genoemd arrest is een deskundigenonderzoek gelast en iedere verdere beslissing aangehouden.

6.Het verdere verloop van de procedure

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • de brief van Ottima c.s. van 24 september 2014;
  • de brief van Crombeecke van 22 oktober 2014;
  • een akte van Ottima c.s. van 16 december 2014;
  • een antwoordakte van [geïntimeerde 1] van 13 januari 2015.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

7.De verdere beoordeling

in principaal en incidenteel hoger beroep
7.1.
Bij genoemd tussenarrest is een deskundigenonderzoek gelast om aan de hand van de inkt van (de handtekeningen op) de originele akte van 20 oktober 2000, te (proberen te) bepalen of deze eind 2000 dan wel in 2006 is opgesteld en ondertekend.
7.2.
Ottima c.s. hebben bij brief en akte aangegeven dat [appellante] de drie exemplaren van de originele akte van 20 oktober 2000 niet in het geding kan brengen. [appellante] gaat er van uit dat de door haar in bezit zijnde aktes van geldlening bij een inbraak zijn ontvreemd. Ottima c.s. geeft aan dat het deskundigenonderzoek kan worden gesloten en dat er geen grond is om [geïntimeerde 1] nog tot tegenbewijs toe te laten. Voor zover [geïntimeerde 1] wel tot tegenwijs zou worden toegelaten en het hof naar aanleiding van dat tegenwijs zou menen dat er redenen zouden bestaan om aan de juistheid van de eerder afgelegde verklaringen te twijfelen, verlangt [appellante] dat de getuigen in eerste aanleg opnieuw door het hof worden gehoord.
7.3.
[geïntimeerde 1] is eveneens van mening dat het deskundigenonderzoek bij het ontbreken van de originele akten van geldlening kan worden gesloten. [geïntimeerde 1] stelt zich op het standpunt dat het hof terug dient te komen op de eerdere beslissing “
dat voorshands in toereikende mate is komen vast te staan, dat sprake is van een geldige overeenkomst van geldlening tot het bedrag, zoals dat door [appellante] is gesteld, zulks behoudens door [geïntimeerde 1] te leveren tegenbewijs”. Nu [appellante] aangeeft niet in staat te zijn de originele akten in het geding te brengen, dient ten nadele van [appellante] met de gestelde akte van geldlening geen rekening te worden gehouden. Dit heeft volgens [geïntimeerde 1] tot gevolg dat de overige bewijsmiddelen opnieuw en in hun onderlinge samenhang moeten worden beoordeeld en dat dient te worden geconcludeerd dat [appellante] er niet in is geslaagd bewijs te leveren voor de gestelde geldlening. Indien het hof anders oordeelt, wenst [geïntimeerde 1] de getuigenverhoren voort te zetten. Indien het hof mee gaat in het verzoek van [appellante] om de getuigen in eerste aanleg opnieuw te horen, verzoekt [geïntimeerde 1] het hof alle getuigen in eerste aanleg op te roepen.
7.4.
Het hof sluit het deskundigenonderzoek nu de drie exemplaren van de originele akte van 20 oktober 2000 door [appellante] niet in het geding kunnen worden gebracht en het onderzoek derhalve niet kan worden verricht.
7.5.
Dat de (drie exemplaren van de) originele akte van 20 oktober 2000 niet kan (kunnen) worden overgelegd, is voor het hof voorshands geen aanleiding om terug te komen op de bindende eindbeslissing dat voorshands in toereikende mate is komen vast te staan dat sprake is van een geldige overeenkomst van geldlening tussen [appellante] en [geïntimeerde 2] tot het bedrag zoals dat door [appellante] is gesteld, zulks behoudens door [geïntimeerde 1] te leveren tegenbewijs. Het hof zal het feit dat vanwege het ontbreken van de originele aktes het deskundig onderzoek niet kan worden verricht, en de eventueel hieraan te verbinden gevolgen, bij de uiteindelijke bewijswaardering meenemen.
7.6.
Het hof heeft [geïntimeerde 1] bij voornoemd tussenarrest van 24 december 2013 toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen het voornoemde voorshands bewezen geachte feit dat tussen [appellante] en [geïntimeerde 2] een overeenkomst van geldlening tot stand is gekomen met een omvang en inhoud zoals verwoord in de betreffende onderhandse akte. Tijdens het getuigenverhoor op 13 maart 2014 zijn namens [geïntimeerde 1] de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] verhoord, is de enquête geschorst en heeft de raadsheer-commissaris beslist dat [geïntimeerde 1] te zijner tijd in de gelegenheid zal worden gesteld de heer [getuige 3] bij exploot op te roepen.
Het hof zet de enquête voort en stelt [geïntimeerde 1] in de gelegenheid getuigen (waaronder de heer [getuige 3] ) op te roepen.
7.7.
Mr. L.R. van Harinxma thoe Sloeten is buiten staat om als raadsheer-commissaris op te treden, zodat het hof mr. S.M.A.M. Venhuizen aanwijst als raadsheer-commissaris.
7.8.
Voor het overige wordt iedere beslissing aangehouden.

8.De uitspraak

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep
bepaalt dat het deskundigenonderzoek is gesloten;
bepaalt dat de enquête aan de zijde van [geïntimeerde 1] wordt voortgezet;
bepaalt dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. S.M.A.M. Venhuizen als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rol van 12 januari 2016 voor opgave van het aantal door [geïntimeerde 1] te horen getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuige(n) in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de advocaat van [geïntimeerde 1] tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, C.N.M. Antens en S. Riemens en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 22 december 2015.
griffier rolraadsheer