6.2.Bij het tussenarrest van 17 februari 2015 heeft het hof een comparitie van partijen gelast om, kort gezegd, de arbeidsdeskundige De Bonth in de gelegenheid te stellen een nadere toelichting te geven op haar rapport. Uit het arrest van het hof blijkt dat het hof op een drietal punten behoefte had aan een nadere toelichting door de arbeidsdeskundige, namelijk:
I. ten aanzien van het aannemen van een uitval van 5,4 uur voor het reinigen van de aquaria (zie r.o. 3.6.3 en 3.6.4.);
II. met betrekking tot de wijze waarop de arbeidsdeskundige in haar rapport tot de diverse uitvalspercentages komt (zie r.o. 3.7.5.);
III. ten aanzien van het aannemen van uitval bij het op- en afgaan van een huishoudtrap (zie r.o. 3.7.6.).
Tijdens de comparitie zijn allereerst de beide filmpjes getoond en is de arbeidsdeskundige gevraagd om commentaar. Voorts is de arbeidsdeskundige gevraagd de hiervoor genoemde punten nader toe te lichten.
Hierna worden deze punten afzonderlijk besproken in samenhang met de in de memories door partijen naar voren gebrachte bezwaren.
uitval van 5,4 uur voor het reinigen van de aquaria
6.3.1.De Bonth erkent allereerst dat zij zich in haar rapport op p. 12 heeft vergist. Aldaar had zij geschreven dat de rechter binnenkant van een aquarium niet met rechts kan worden gereinigd, maar zij verklaart dat het uitsluiten van een hand niet terecht is. Zij merkt op dat de desbetreffende passage op p. 12 van haar rapport moet worden vervangen door hetgeen op p. 21 onder het vierde sterretje als commentaar is vermeld. Voor alle duidelijkheid wordt hier herhaald hoe de desbetreffende passage moet worden gelezen:
“Mijn mening is dat een ieder met twee goed functionerende armen het grootste deel van de bak met zijn dominante arm schoonmaakt (het gedeelte waar men goed en nog redelijk bij kan), en het overige deel met de niet-dominante arm. Het is niet mogelijk om alle zijden met een zelfde arm uit te voeren, aangezien men dan de schouder en het bovenlijf forceert, en de uiterste hoeken niet eens kan bereiken. Het uitvoeren van de werkzaamheden met alleen de dominante arm is onwenselijk en zelfs onmogelijk.”
6.3.2.Na het zien van de filmpjes heeft De Bonth het volgende opgemerkt:
“
Er zit verschil in de bakken op de filmpjes van Achmea en de filmpjes die opgenomen zijn bij [geïntimeerde] in de winkel. Op de filmpjes van Achmea zijn kleine bakken te zien en de vulopeningen van die bakken zijn veel groter dan die op de filmpjes bij [geïntimeerde] in de winkel. Op de filmpjes van Achmea is het gemakkelijker als je er op de goede hoogte voor staat; je kunt dan gemakkelijker bewegen met je schouder. Bij de kleinere vulopeningen bij [geïntimeerde] in de winkel wordt het dan meer een gekunstelde beweging. [geïntimeerde] kijkt op het filmpje heel vaak of het wel schoon is en dat zie je niet bij de filmpjes van Achmea omdat je daarop alleen een hand ziet. De positie op de filmpjes van Achmea lijkt mij beter dan de positie die in de winkel van [geïntimeerde] moet worden aangenomen. In eerste instantie was ik verrast dat ik [geïntimeerde] op de filmpjes zag werken met zijn linkerarm. Bij nader inzien is dat toch niet zo gek, want het is niet zo dat hij er niks meer mee kan, maar de arm is wel aangedaan.(…)
Ik vind wel dat uitval aan de orde is. Natuurlijk kan iemand met alleen zijn rechterhand de bakken schoon maken, maar in het kader van langdurige belasting is het zo dat iedereen een voorkeurshouding kiest en een dominante hand heeft. Als het lastig wordt of als het langer duurt, dan pak je het over met je andere hand, links in het geval van [geïntimeerde] .(…)
Het is heel goed mogelijk om een aantal bakken met één arm schoon te maken. Ik heb berekend dat hij 18 uur in de week bezig was met het schoonmaken van bakken en daar komt dan dus ook een stuk duurbelasting bij. Het is immers een ongemakkelijke houding; je werkt boven schouderhoogte vanuit een ongemakkelijke positie. Zou je dan alleen je rechterarm gebruiken, dan is de kans op overbelasting heel groot. De verzekeringsgeneeskundige stelt dit ook. Er moet daarom ook een afwisselingsmogelijkheid zijn tussen rechts en links. Ik heb geen 100 % uitval aangenomen, maar wel een forse mate. Voor [geïntimeerde] is het afwisselen nu veel lastiger gezien zijn beperking.(…)
Bij grotere bakken is het onmogelijk om met één arm schoon te maken, maar verder is het ook onwenselijk. Het gaat om de praktijk, gedurende 18 uur per week. Het schoonmaken is iets wat zich week in week uit herhaalt. In theorie kan er heel veel maar het gaat om de praktijk. Het zit hem daarbij vooral in de duurbelasting.(…)
Ik heb me vergist in de veronderstelling dat je een bak met kleine vulopening op een bepaalde manier zou schoonmaken. Daar heb ik een gedachtefout gemaakt. Het is niet handig om het trapje steeds te verplaatsen. Het gaat erom wat er duurzaam mogelijk is. Zou je alles met rechts doen, dan zou dat leiden tot overbelasting.”
6.3.3.Naar aanleiding van nadere opmerkingen en vragen van de advocaat van Achmea , inhoudende dat de schoonmaakwerkzaamheden over de week worden verspreid en dat niemand 18 uur per dag bezig is met het reinigen van de bakken, heeft De Bonth bevestigd dat de schoonmaakwerkzaamheden over de week worden verspreid, maar daarbij tevens aangegeven dat van de 63 uren per week dat [geïntimeerde] werkte 41 uren handmatige werkzaamheden betroffen en dat ook de overige werkzaamheden van die 41 uur een arm- en handbelasting hebben en het dus niet mogelijk is om af te wisselen.
Op de vraag van de advocaat van Achmea of de deskundige na het zien van de beweging op het filmpje bij haar stelling blijft dat de beperking van de linkerarm gevolgen heeft, heeft De Bonth het volgende geantwoord:
“Vanuit de biceps wordt de strekkende beweging gemaakt; deze beweging moet telkens worden gemaakt. Daarbij komt de onhandige houding, te weten het boven schouderhoogte brengen van de ellenboog, het dan maken van de reinigende beweging en daarbij komt de visuele controle of de reiniging goed is gebeurd. Vanuit de beperking zit daar een forse uitval.”
6.3.4.Achmea plaatst in haar memorie na comparitie een groot aantal kanttekeningen bij de hiervoor weergegeven constateringen van de deskundige (p. 2 t/m 7 bovenaan), die kort samengevat erop neerkomen dat het door de arbeidsdeskundige becijferde uitvalpercentage van 30% - hof: 5,4 uren voor het reinigen van de aquaria - op onjuiste aannames berust.
Het hof is anders dan Achmea van oordeel dat de arbeidsdeskundige op duidelijke en inzichtelijke wijze heeft toegelicht hoe zij tot het door haar vastgestelde uitvalspercentage is gekomen. Het hof volgt Achmea dan ook niet in haar bezwaren, dat er - anders dan de arbeidsdeskundige heeft geconstateerd - geen sprake is van een ‘
meer gekunstelde beweging’(sub 3 a en b) of dat uit filmpje [nummer filmpje] (hof: het filmpje waarop te zien is hoe [geïntimeerde] aquaria reinigt) blijkt dat [geïntimeerde] niet in zijn bewegingen wordt beperkt alsook dat de activiteit van het reinigen binnen de belastbaarheid blijft (sub 3 c, d en e).
Het hof is voorts van mening dat de arbeidsdeskundige na haar vergissing in haar rapport te hebben erkend en te hebben hersteld meer dan voldoende duidelijk heeft gemaakt dat de door haar aangenomen beperking ten aanzien van de reinigingswerkzaamheden vooral zit in de duurbelasting. Niet in discussie is dat [geïntimeerde] gedurende 18 uur per week bezig is met het reinigen van de aquaria. De constateringen van Achmea met betrekking tot hetgeen zij op filmpje [nummer filmpje] meent te zien, doen naar het oordeel van het hof niet af aan de bevindingen van de arbeidsdeskundige. De duurzaamheid van de belasting van de linker arm van [geïntimeerde] blijkt daar immers niet uit, aangezien op het filmpje enkel gedurende een korte tijd is te zien hoe [geïntimeerde] de desbetreffende werkzaamheden verricht. Het is nu juist bij uitstek de deskundigheid van een arbeidsdeskundige om op grond van de door de verzekeringsarts beschreven beperkingen een afweging te maken tussen de belasting van de activiteiten enerzijds en de belastbaarheid van betrokkene anderzijds. Op grond van die afweging dient een arbeidsdeskundige de consequenties voor de functiebelasting in beeld te brengen en daarbij is ook het aspect van de duurbelasting van belang. Om die reden falen op dit punt ook de overige bezwaren van Achmea , waaronder het bezwaar dat De Bonth blijft uitgaan van 30% uitval voor het schoonmaken van de aquaria met levende waar. In de hiervoor beschreven optiek is het immers logisch dat het percentage dat het percentage van 30% niet door De Bonth is aangepast.
6.3.5.[geïntimeerde] kan zich geheel vinden in de weergave en de inhoud van de antwoorden van De Bonth. Nu de bezwaren van Achmea falen, neemt het hof op dit punt de conclusie van de deskundige over. In zoverre faalt grief I. Voor zover bij deze activiteiten het aspect van het op- en afgaan van de huishoudtrap een rol speelt, gaat het hof daar hierna op in.
onderbouwing verschillende uitvalpercentages
6.4.1.De Bonth heeft in haar rapport, zoals door de rechtbank in r.o. 2.7 weergegeven, de werkzaamheden van [geïntimeerde] opgesplitst in deeltaken (zie paragraaf 10.5, p. 9-13 van het rapport). Daarbij heeft zij aangegeven wat de aard is van de in het kader van die taken te verrichten werkzaamheden en wat de belasting van deze werkzaamheden is. In paragraaf 11 van haar rapport heeft zij vervolgens aangegeven bij welke concrete handelingen (zoals ‘tillen en dragen’, ‘zware lasten hanteren, ‘klimmen’) bij de vervulling van die taken de belastbaarheid wordt overschreden. Zij heeft daarbij globaal (‘incidenteel’, ‘zeer regelmatig’, ‘meermaals’) aangegeven in welke mate die specifieke handelingen voorkomen. Vervolgens heeft zij per taak, voor zover van toepassing, het uitvalpercentage geschat, hetgeen uiteindelijk leidt tot een schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid op 27,3%.
Met grief II bestrijdt Achmea deze door de arbeidsdeskundige gevolgde werkwijze en daarom is De Bonth gevraagd dit toe te lichten.
6.4.2.De Bonth heeft als volgt uitgelegd hoe zij bij het beschrijven van de hiervoor genoemde deeltaken en het daaraan verbinden van een overall percentage te werk is gegaan:
“Ik heb de werkwijze geleerd in 1991 en ik gebruik hem nog steeds. Wij leerden om met een soort trechter te werken en van groot naar steeds kleiner te kijken en aspecten te beoordelen waardoor er uitval kan zijn. Wij moeten een goede vergelijking maken tussen hetgeen dat is vast gesteld tussen objectieve belemmeringen in vergelijking met de belasting die in het werk voorkomt. Dit is een systeembenadering waarin ik vast stel hoeveel uren aan welke werkzaamheden en taken worden besteed en hoe je die kunt onderverdelen in handelingen. Daarvoor is functie onderzoek nodig, maar vooral ook urenonderzoek en taakanalyse. [geïntimeerde] heeft heel veel verschillende taken en die beoordeel je als arbeidsdeskundige specifiek. Met betrekking tot de eerste drie taken, beheer, administratie/boekhouding en onderhoud, is bewezen dat ondernemers daar tussen de 15 % en 25 % mee bezig zijn. Dat zie je ook in deze zaak terug, [arbeidsdeskundige in dienst van Interpolisd] zegt 18 procent, ik kom op 17 % en mevrouw [register arbeidsdeskundige bij arbeidsdeskundig bureau Radar] op 21 %. Daar zijn we het dus bijna over eens. De overige 80 % zijn het belangrijkste, dat betreft de eigenlijke beroepsuitoefening. In mijn onderverdeling kom ik op 10 taakgebieden, dus meer dan [arbeidsdeskundige in dienst van Interpolisd] en [register arbeidsdeskundige bij arbeidsdeskundig bureau Radar] . Maar je kunt niet alles in kaart brengen. Het is geen exacte wetenschap. Het zijn samengestelde handelingen. Ik heb clusters gemaakt en per cluster ga ik na wat voor soort taken uitgevoerd moeten worden met wat voor soort belasting. Dan kijk ik ook naar de frequentie en de mate van belemmering.
Ik gebruik een raster en dat mondt uiteindelijk uit in het schema dat in het rapport staat op pagina 16. Dit raster gebruik ik altijd, maar dit is niet in het rapport opgenomen. Ik rond altijd af op 5 %, exacter is niet mogelijk. Er blijft altijd een element van gevoel of, zoals u het noemt, ervaring nodig om tot de juiste bepaling te komen. Het komt niet vaak voor dat ik op 10 taken uit kom, zoals in dit geval. Per taak kom ik tot een belasting in uren en aan de hand daarvan bereken ik het arbeidsongeschiktheidspercentage. Je kunt dan nooit aan doelredenering doen.”
6.4.3.Achmea heeft naar aanleiding van deze toelichting een tweetal kritiekpunten:
a. a) nu het raster een wezenlijk middel is voor de totstandkoming van het deskundigenbericht en dit middel in het deskundigenbericht wordt genoemd noch gedefinieerd, is sprake van een zodanige tekortkoming dat op de oordelen van de arbeidsdeskundige niet met een voldoende mate van overtuiging c.q. zekerheid kan worden vertrouwd en
b) de stelling dat niet exacter dan op 5% kan worden afgerond is onjuist.
6.4.4.Deze twee kritiekpunten falen op grond van het navolgende.
Het hof herhaalt allereerst de in het tussenarrest van 17 februari 2015 in r.o. 3.7.5 geciteerde passage uit het rapport van De Bonth (p. 20):
“Ik ben van mening dat ik zeer specifiek de afzonderlijke taken heb aangegeven, met zowel een beschrijving van de inhoud als de daarbij optredende belasting. Per taakonderdeel is er altijd sprake van een combinatie van handelingen c.q. belastende factoren. Bij elk onderdeel kom ik tot een beoordeling of de samenhangende belasting afgezet tegen de door de heer [verzekeringsarts] benoemde beperkingen leidt tot geringe, matige of ernstige uitval, waaraan ik een percentage verbind.”
In aanvulling daarop heeft De Bonth naar het oordeel van het hof helder en duidelijk uiteengezet hoe zij uiteindelijk tot de door haar vastgestelde uitvalpercentages is gekomen. Dat zij het door haar gebruikte raster niet in het rapport opneemt, betekent anders dan Achmea meent niet dat sprake is van een tekortkoming in haar rapport. Het gaat immers veel te ver om van een deskundige te verwachten alle bij het opstellen van het rapport gebruikte (basis)kennis daarin te expliciteren. [geïntimeerde] heeft in zijn antwoordmemorie terecht erop gewezen dat de rapporten van de door Achmea ingeschakelde arbeidsdeskundigen evenmin een dergelijke uitleg bevatten en dat daarin evenmin op de door Achmea in haar toelichting op grief II voorgestane wijze door de desbetreffende arbeidsdeskundige (uitvoerig) is uitgelegd hoe hij tot de desbetreffende percentages is gekomen. Zoals ook De Bonth terecht heeft opgemerkt, is geen sprake van een exacte wetenschap, maar is er altijd sprake van een zekere mate van gevoel of beter gezegd: ervaring. Om die reden valt evenmin in te zien waarom ten aanzien van de deeltaken een afronding op 5% onjuist zou zijn.
6.4.5.In zoverre faalt grief II. Ook ten aanzien van grief II speelt nog het aspect van het op- en afgaan van de huishoudtrap. Daarop gaat het hof nu in.
Het op- en afgaan van de huishoudtrap
6.5.1.De Bonth heeft de door haar op dit punt aangenomen uitval als volgt nader toegelicht:
“De rubriek klimmen op de FML is vooral aan de orde als het gaat om beperkingen aan de benen, mobiliteitsproblemen. Het feit dat de verzekeringsarts nu een beperking aanneemt terwijl [geïntimeerde] niets aan zijn benen heeft, betekent voor mij dat er een beperking is die veroorzaakt wordt door de beperking aan de arm. Dat moet dan liggen aan het vasthouden terwijl [geïntimeerde] het trapje oploopt en als hij daarop staat te werken. Ik denk dit omdat het tegenwoordig uit veiligheidsoogpunt altijd verplicht is dat werknemers zich vasthouden bij het werken op een trap. Als je een lichte beperking hebt zoals [geïntimeerde] blijkens de FML, dan redeneer ik dat hij natuurlijk de trap op en af kan lopen, maar dat hij beperkt is op het moment dat hij werkzaamheden moet doen op die trap, bijvoorbeeld schoonmaken of inruimen. Dat aspect heb ik bij een aantal werkzaamheden verdisconteerd. In zijn algemeenheid betekent dit dat er op zijn minst sprake is van een stuk tempoverlies door het vaker moeten verplaatsen van de trap om een zo gunstig mogelijke houding te kunnen aannemen. Ook is er tempoverlies door onzekerheid vanwege de beperking.”
6.5.2.Achmea kan zich evenmin vinden in deze toelichting van De Bonth. Ook hier verwijst Achmea naar filmpje [nummer filmpje] en haar bezwaren komen er in de kern op neer dat [geïntimeerde] staande op de huishoudtrap de (schoonmaak)werkzaamheden zonder beperkingen kan uitvoeren.
6.5.3.Het hof is van oordeel dat Achmea de toelichting van de deskundige niet goed leest of in ieder geval niet goed heeft begrepen. Uit deze toelichting volgt dat [geïntimeerde] zoals door de verzekeringsarts is vastgesteld niet beperkt is als hij de huishoudtrap opgaat, maar wel als hij staande op de huishoudtrap spullen moet wegzetten of de aquaria schoonmaakt. Uit de duidelijke toelichting van De Bonth volgt dat er bij [geïntimeerde] dan sprake is van tempoverlies, veroorzaakt zowel door het vaker moeten verplaatsen van de trap als door onzekerheid vanwege de beperking van de linker arm. Dat op het – korte – filmpje [nummer filmpje] is te zien dat [geïntimeerde] zijn evenwicht bewaart en “vrij” op de huishoudtrap staat is daarmee niet in tegenspraak omdat het daar gaat om een momentopname.
De conclusie is dat ook op dit punt de bezwaren van Achmea falen.
6.5.4.Nu de grieven I en II ook ten aanzien van het aspect van het op- en afgaan van de huishoudtrap faalt, falen deze grieven geheel.