ECLI:NL:GHSHE:2015:5274

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 december 2015
Publicatiedatum
22 december 2015
Zaaknummer
20-000467-15
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering medewerking aan ademonderzoek en gevolgen voor strafmaat

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1972, werd beschuldigd van het niet meewerken aan een ademonderzoek, zoals voorgeschreven in de Wegenverkeerswet 1994. Het hof verwierp het verweer van de verdachte dat hij gerechtvaardigd had gedwaald over zijn verplichtingen en oordeelde dat hij de bestuurder van de auto was. Het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte op 20 oktober 2013 in 's-Hertogenbosch niet voldeed aan de verplichting om ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem eerder had vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en verklaarde het feit wettig en overtuigend bewezen. Bij de strafoplegging hield het hof rekening met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 1.000, met een voorwaardelijk deel van € 500, en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 9 maanden. Het hof overwoog dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld en dat de omstandigheden van de zaak aanleiding gaven om van het gebruikelijke strafmaximum af te wijken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht

Parketnummer : 20-000467-15
Uitspraak : 17 december 2015
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 12 februari 2015 in de strafzaak met parketnummer 96-189401-13 tegen de verdachte:

[naam van de verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [een datum in het jaar] 1972,
wonende te [woonplaats] , [adres 1] .
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, het ten laste gelegde feit bewezen zal verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een geldboete van € 1.000,--, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis, en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 9 maanden.
De raadsman heeft primair bepleit dat de verdachte van het ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken, subsidiair dat hij ter zake daarvan zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging, meer subsidiair dat hij schuldig zal worden verklaard zonder oplegging van straf of maatregel en uiterst subsidiair dat aan hem in elk geval geen onvoorwaardelijke rijontzegging zal worden opgelegd.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 oktober 2013 te 's-Hertogenbosch als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en/of aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 20 oktober 2013 te 's-Hertogenbosch als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Overneming van de door de politierechter gebezigde bewijsmiddelen
Het hof kan zich grotendeels vinden in de selectie van de bewijsmiddelen die de politierechter bij het vonnis waarvan beroep heeft gemaakt. Het hof neemt de door de politierechter gebezigde bewijsmiddelen over, verwijst daarnaar en legt deze ten grondslag aan zijn beslissing.
Het hof voegt daaraan het door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] opgemaakte proces-verbaal d.d. 20 oktober 2013 toe, voor zover daarin is vermeld dat de verdachte op 20 oktober 2013 omstreeks 01:55 uur op het politiebureau aan de Vogelstraat 41 te ’s-Hertogenbosch is aangehouden, dat de hulpofficier van justitie de verdachte aldaar heeft bevolen zijn medewerking te verlenen aan een ademonderzoek en dat de verdachte daaraan geen gevolg gaf (pagina 11 en 12 van het politiedossier). Daaruit blijkt immers dat het ten laste gelegde feit in ’s-Hertogenbosch heeft plaatsgevonden.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit en daartoe aangevoerd dat de verdachte niet de bestuurder van de personenauto was en bovendien gerechtvaardigd heeft gedwaald ten aanzien van het recht, in die zin dat van hem niet kon worden gevergd dat hij wist dat hij ook tot medewerking aan het ademonderzoek verplicht is wanneer een opsporingsambtenaar hem ervan verdenkt de bestuurder te zijn geweest.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte wel degelijk de bestuurder van de personenauto was. De getuigen [A] en [B] hebben de verdachte als zodanig herkend. Het hof merkt daarbij op dat de verdachte op een bankje in een bushokje zat aan [adres 2] te Rosmalen, dat zich op zeer korte afstand bevindt van het grasveld aan [adres 3] waar de bestuurder van de auto zich had vastgereden (volgens Google Maps een loopafstand van 350 meter). Het hof merkt voorts op dat de verdachte beschikte over de sleutel van de desbetreffende auto en dat de verdachte, ook naar eigen zeggen, aan het signalement voldoet dat voornoemde getuigen van de bestuurder hebben gegeven.
Het hof stelt de verklaring van de verdachte terzijde voor zover die inhoudt dat [C] nog meer aan het gegeven signalement voldoet en dat deze [C] de auto heeft bestuurd. Het hof kan geen geloof hechten aan het door de verdachte geschetste scenario dat [C] de auto heeft bestuurd.
In dat verband wijst het hof erop dat [C] heeft verklaard dat hij de verdachte heeft opgehaald, dat hij twee klapbanden heeft gekregen en dat hij de auto daarom in een berm heeft geparkeerd in Den Bosch, terwijl is gebleken dat de verdachte niet is opgehaald, dat de auto alleen het rechter voorwiel miste en dat de auto op een grasveld stond geparkeerd in Rosmalen. Daar komt bij dat het bevreemding wekt wanneer [C] daadwerkelijk direct zou zijn teruggelopen naar de woning van de verdachte en diens vriendin aan [adres 4] te ’s-Hertogenbosch (volgens Google Maps een loopafstand van 3,4 kilometer), terwijl hij zich in de directe nabijheid van de verdachte bevond (een loopafstand van 350 meter). Het hof stelt het door de verdachte geschetste scenario daarom als ongeloofwaardig terzijde.
Een en ander wordt niet anders door de getuigenverklaringen die in hoger beroep zijn afgelegd. De getuige [A] heeft ten overstaan van de raadsheer-commissaris in de kern vastgehouden aan haar herkenning. De getuige [B] heeft weliswaar bij gelegenheid van zijn verhoor verklaard dat hij die avond flink had gedronken en dat hij zich niets meer kon herinneren, maar het hof stelt vast dat hij daarmee niet is teruggekomen op zijn herkenning.
Verweer ten aanzien van de strafbaarheid
De raadsman heeft bij wijze van een subsidiair standpunt bepleit dat de verdachte een beroep toekomt op afwezigheid van alle schuld en daarom zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Ook dat verweer wordt op feitelijke gronden verworpen. Het verweer veronderstelt namelijk dat een ander dan de verdachte als bestuurder van de auto heeft opgetreden en dat de verdachte “gerechtvaardigd heeft gedwaald ten aanzien van het recht en mogelijk ook ten aanzien van de feiten”, terwijl het hof hiervoor heeft vastgesteld dat daarvan geen sprake is geweest: de verdachte heeft zelf als bestuurder opgetreden.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde feit
Het bewezen verklaarde feit is een misdrijf en wordt gekwalificeerd als
“overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994”.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straffen
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft geweigerd om zijn medewerking te verlenen aan een ademonderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994. Volgens de destijds geldende oriëntatiepunten van het LOVS, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden, kan voor het weigeren van een ademonderzoek een geldboete van € 1.000,-- en, mede ter bescherming van de verkeersveiligheid, een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 9 maanden in beginsel als passend worden beschouwd.
Dit oriëntatiepunt geldt voor een zogeheten ‘first offender’ en daarvan is in dit geval sprake, nu de verdachte blijkens het hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie niet eerder ter zake van soortgelijke feiten is veroordeeld.
De politierechter en de advocaat-generaal hebben geen reden gezien af te wijken van dit oriëntatiepunt. Het hof kan hen daarin in zoverre volgen dat die straffen in beginsel ook in het geval van de verdachte als passend kunnen worden beschouwd. Het hof ziet echter wel aanleiding om van het oriëntatiepunt af te wijken. Die aanleiding is gelegen in de omstandigheden:
- dat de reclassering vrij snel na het bewezen verklaarde feit heeft laten weten niet langer invulling te kunnen geven aan de voorwaardelijke beëindiging van een aan de verdachte in het kader van een andere strafzaak gelaste tbs-maatregel met verpleging van overheidswege;
- dat de officier van justitie vervolgens niet alleen de hervatting, maar ook de voorlopige hervatting van de verpleging van overheidswege heeft gevorderd;
- dat de rechter-commissaris die voorlopige hervatting heeft bevolen;
- dat die voorlopige hervatting circa 3,5 maand heeft geduurd;
- dat de rechtbank vervolgens op 19 februari 2015 de verlenging van de terbeschikkingstelling met verpleging heeft afgewezen.
Het hof weegt mee dat de verdachte door de voorlopige hervatting van de verpleging van overheidswege een tijd niet op vrije voeten is geweest.
Het hof weegt voorts mee dat uit het eerder genoemde uittreksel uit de justitiële documentatie blijkt dat de verdachte ook na het bewezen verklaarde feit niet meer in aanraking is gekomen met politie en justitie ter zake van soortgelijke feiten.
In dit één en ander ziet het hof aanleiding geldboete gedeeltelijk en de rijontzegging volledig voorwaardelijk op te leggen. Het volgt in zoverre dus het uiterst subsidiaire standpunt van de raadsman.
Het hof is tot de slotsom gekomen dat onder de gegeven omstandigheden kan worden volstaan met een geldboete van € 1.000,-- (subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis), waarvan € 500,-- (subsidiair 10 dagen vervangende hechtenis) voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en een geheel voorwaardelijke rijontzegging voor de duur van 9 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
In vorenomschreven oordeel ligt besloten dat de ernst van het bewezen verklaarde feit zich verzet tegen het volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf, zoals door de raadsman in meer subsidiaire zin is bepleit.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 163, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde feit.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht;
verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar, kwalificeert dat als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 1.000,00 (duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis;
bepaalt dat een gedeelte van de geldboete, groot
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
ontzegt de verdachte ter zake van het bewezen verklaarde feit de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
9 (negen) maanden;
bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. O.A.J.M. Lavrijssen, voorzitter,
mr. F.C.J.E. Meeuwis en mr. T.A. de Roos, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.P. Verhaegh, griffier,
en op 17 december 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. T.A. de Roos is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.