ECLI:NL:GHSHE:2015:5272

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 december 2015
Publicatiedatum
18 december 2015
Zaaknummer
F 200.179.140_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de gesloten uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdhulp

In deze zaak gaat het om de beoordeling van een gesloten uithuisplaatsing van een minderjarige, aangeduid als [appellant], die in hoger beroep is gekomen tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De rechtbank had op 18 september 2015 een machtiging verleend aan de gemeente om [appellant] met ingang van 19 augustus 2015 tot uiterlijk 14 januari 2016 uit huis te plaatsen in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg. De vader en moeder van [appellant] zijn betrokken als partijen in deze procedure, waarbij de vader niet ter zitting is verschenen en de moeder de bestreden beschikking heeft ondersteund.

Het hof heeft de mondelinge behandeling op 24 november 2015 gehouden, waarbij [appellant] en zijn advocaat, de gemeente, de raad voor de Kinderbescherming en de moeder aanwezig waren. [appellant] heeft in zijn beroepschrift aangevoerd dat de gesloten plaatsing niet nodig was en dat hij onvoldoende kansen heeft gekregen om zich te bewijzen. Hij heeft ook gesteld dat er formele gebreken waren in de procedure, zoals het niet tijdig overleggen van een hulpverleningsplan.

De gemeente en de moeder hebben in hun verweerschriften de noodzaak van de gesloten plaatsing benadrukt, waarbij zij de ernst van de situatie en de noodzaak tot bescherming van [appellant] onderstreepten. Het hof heeft overwogen dat de situatie rondom [appellant] onhoudbaar was geworden en dat de verlening van jeugdhulp noodzakelijk was in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen. Het hof heeft vastgesteld dat voldaan is aan de wettelijke vereisten voor de machtiging en dat de bestreden beschikking van de rechtbank dient te worden bekrachtigd. De beslissing van het hof is op 17 december 2015 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 17 december 2015
Zaaknummer : 200.179.140/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/296937 JE RK 15-1261
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
thans opgenomen en verblijvende in de accommodatie voor gesloten jeugdzorg [gesloten jeugdzorg] te [vestigingsplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. D. Koningsbloem,
tegen
Gemeente ’s-Hertogenbosch, basisteam Jeugd en Gezin,
gevestigd te ’s-Hertogenbosch,
verweerder,
hierna te noemen: de gemeente.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- de heer [de vader] (hierna te noemen: de vader);
- mevrouw [de moeder] (hierna te noemen: de moeder).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio: ’s-Hertogenbosch,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 18 september 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 oktober 2015, heeft [appellant] verzocht voormelde beschikking te vernietigen en het verzoek van de gemeente af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met één productie, ingekomen ter griffie op 5 november 2015, heeft de moeder verzocht het beroep van [appellant] ongegrond te verklaren, de verzoeken van [appellant] af te wijzen en voormelde beschikking te bekrachtigen.
2.3.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 november 2015, heeft de gemeente verzocht – zo begrijpt het hof – de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 november 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant] , bijgestaan door mr. Koningsbloem;
- de gemeente, vertegenwoordigd door mr. [vertegenwoordiger van de gemeente 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de gemeente 2] ;
-de raad, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de gemeente 2] ;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat, mr. B.A. van Mens.
2.4.1.
Zowel De La Salle als Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant (de GI), zijn in dezen aanvankelijk (ten onrechte) als belanghebbende aangemerkt.
Bij brief d.d. 28 oktober 2015 heeft de GI het hof bericht dat zij nooit belast is geweest met de uitvoering van de maatregel van ondertoezichtstelling ten aanzien van [appellant] . Hoewel door het hof opgeroepen, is de GI derhalve niet ter zitting verschenen.
Ter zitting is een vertegenwoordigster van De La Salle verschenen. Zij is als informant toegelaten tijdens de mondelinge behandeling.
2.4.2.
De vader is behoorlijk opgeroepen, maar hij is niet ter zitting verschenen.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van de brief van de raad d.d. 2 november 2015, waarin deze het hof bericht dat de raad geen recent rapport heeft uitgebracht betreffende [appellant] .

3.De beoordeling

3.1.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader is op [geboortedatum] 1998 te ’s-Hertogenbosch, [appellant] (hierna te noemen: [appellant] ) geboren.
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank Oost-Brabant machtiging verleend aan de gemeente om [appellant] met ingang van 19 augustus 2015 tot uiterlijk 14 januari 2016 uit huis te plaatsen in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg.
3.3.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
[appellant] voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting – kort samengevat – het volgende aan.
[appellant] is van mening dat een gesloten plaatsing nog niet nodig was en dat, hoewel zijn gedrag in het verleden niet naar wens was, zijn recente gedrag daartoe geen aanleiding heeft gegeven. [appellant] is van mening dat hij onvoldoende de kans heeft gekregen om zich te bewijzen. Volgens [appellant] zijn de opgelegde voorwaarden te verstrekkend en maken zij een te vergaande inbreuk op zijn sociale leven.
[appellant] stelt dat hij, noch zijn raadsman kennis heeft genomen van het stuk dat de gemeente op 9 september 2015 nog aan de rechtbank heeft verzonden en waarmee de rechtbank, zo volgt uit de bestreden beschikking, rekening heeft gehouden. Eerst op 19 oktober 2015 heeft [appellant] dit stuk onder ogen gekregen, maar heeft niet meer de mogelijkheid gekregen tot een inhoudelijke reactie, waarmee het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden.
Hij kan de inhoud van dit stuk ook niet onderschrijven. De korte termijn tot zijn achttiende verjaardag is wat hem betreft juist reden om af te zien van de gesloten plaatsing. Een dergelijke late plaatsing doet afbreuk aan de opportuniteit van deze maatregel. De ontwikkeling naar volwassenheid, waarnaar in het wettelijk kader verwezen wordt, beslaat nog maar drie maanden.
De sociale consequenties van een gesloten plaatsing zijn onevenredig groot voor [appellant] .
De machtiging is ingeroepen alvorens bij [appellant] bekend was dat de beschikking was gegeven.
Volgens [appellant] is voorts niet voldaan aan het formele vereiste van artikel 6.1.4 lid 5 Jw, op grond waarvan een separaat hulpverleningsplan dient te worden overgelegd. Aan dit formele gebrek had niet voorbij kunnen worden gegaan.
[appellant] bevestigt dat hij, zoals de moeder en de gemeente ter zitting hebben aangevoerd, heeft ingestemd met een verlenging van de maatregel na zijn achttiende verjaardag. Hij merkt dat het goed gaat met hem en dat hij binnen de groep goed functioneert. De begeleiding werkt aan het vinden van een vervolgplek voor [appellant] . Hij staat daarvoor op een wachtlijst. Hij wil voorkomen dat hij tussen het verblijf bij [gesloten jeugdzorg] en de doorstroom naar een vervolgplek dakloos zal zijn. [appellant] wil echter niet langer in geslotenheid verblijven.
3.5.
De moeder voert in haar verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting – kort samengevat – het volgende aan.
De moeder is van mening dat de inhoud van het door de gemeente ingediende verzoekschrift en de daarbij overgelegde bijlagen, de ernst van de situatie en de noodzaak tot een gesloten plaatsing bevestigen. Er waren grote problemen in de thuissituatie en [appellant] is zeer beïnvloedbaar.
De bestreden beschikking voldoet aan de formele vereisten en is goed gemotiveerd. De rechtbank heeft alle belangen op zorgvuldige wijze tegen elkaar afgewogen. Bovendien dienen de belangen van [appellant] tot bescherming van zijn gezondheid te prevaleren boven een eventuele ondergeschikte formele fout bij de indiening van het verzoek.
De moeder stelt dat er onduidelijkheid en een zeer zorgelijke situatie is ontstaan door het instellen van het hoger beroep. De moeder ervaart bij [appellant] , mogelijk daardoor, zeer opstandig en dreigend gedrag.
Volgens de moeder wringt het dat [appellant] het enerzijds niet eens is met de voorwaardelijke machtiging en anderzijds heeft ingestemd met een verlening van de maatregel na zijn achttiende verjaardag.
3.6.
De gemeente voert in haar verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting – kort samengevat – het volgende aan.
De voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp is terecht en op goede gronden gegeven.
De aan [appellant] opgelegde voorwaarden zijn opgenomen in het hulpverleningsplan van 3 juli 2015. Deze voorwaarden zijn met hem besproken en hij heeft daarmee ingestemd. Hoewel het hulpverleningsplan niet bij het inleidend verzoekschrift is overgelegd, heeft de rechtbank terecht overwogen dat, gezien de inhoud van het verzoekschrift, het formele gebrek niet aan toewijzing van dat verzoek in de weg hoeft te staan.
Volgens de gemeente hebben bij het opstellen van de voorwaarden de belangen van [appellant] voorop gestaan. Op dat moment was het in het belang van zijn ontwikkeling dat er meer zicht kwam op zijn sociale activiteiten, dat hij zich niet meer zou onttrekken aan zijn behandeling en dat hij niet langer onbereikbaar zou zijn.
Hoewel er korte tijd is verstreken tussen de bestreden beschikking en het inroepen van de voorwaardelijke machtiging, doet dit niet af aan de juistheid van de bestreden beschikking en het feit dat de voorwaarden al lange tijd bij [appellant] bekend waren en dat bij hem bekend was dat de vrijwillige behandeling onvoldoende vruchten afwierp. De situatie was onhoudbaar geworden.
Hoewel het voorts thans niet lang meer duurt voor [appellant] achttien jaar wordt, loopt de procedure tot het verkrijgen van een voorlopige machtiging al sinds het voorjaar van 2014. Het doel van de behandeling is volgens de gemeente het aanleren van coping-vaardigheden en zichzelf optimaal ontwikkelen. De gemeente ziet niet in waarom de voorwaardelijke machtiging nog wordt bestreden, nu [appellant] schriftelijk heeft ingestemd met de verlenging van de maatregel na zijn achttiende verjaardag.
In de brief van 9 september 2015 aan de rechtbank heeft de gemeente enkel aangedrongen op het nemen van een spoedige beslissing. Het gaat dus niet om dusdanige informatie dat sprake is van een schending van het beginsel van hoor en wederhoor.
De gemeente heeft tot slot opgemerkt dat het de intentie van de gemeente is om zo snel mogelijk naar meer vrijheden toe te werken, wanneer [appellant] een positieve ontwikkeling laat zien en dit kan vasthouden.
3.7.
De raad heeft ter zitting aangevoerd dat [appellant] hulpverlening nodig had en heeft omdat het niet goed met hem ging. De voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp is verzocht omdat hij thuis niet langer te handhaven was en de hulpverlening bij de La Salle niet van de grond kwam. De raad is van mening dat de hulpverlening een goede keuze heeft gemaakt door de voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp te verzoeken.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge artikel 6.1.1 lid 2 Jw is de minderjarige in zaken betrekking hebbende op jeugdhulp als bedoeld in artikel 6.1.4 Jw bekwaam om in rechte op te treden.
Op die grond komt aan [appellant] een zelfstandig recht van hoger beroep toe.
3.8.2.
Op grond van het bepaalde in artikel 6.1.4 lid 1 Jw kan de rechter op verzoek een voorwaardelijke machtiging verlenen om een jeugdige, met inachtneming van artikel 6.1.2 lid 3 Jw, in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven.
Gelet op artikel 6.1.4 lid 2 Jw staat ter beoordeling of:
  • de verlening van jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren, en;
  • de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat [appellant] zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken en de ernstige belemmering in de ontwikkeling naar volwassenheid alleen buiten de accommodatie kan worden afgewend door het stellen en naleven van voorwaarden.
3.8.3.
Ingevolge artikel 6.1.4 lid 3 Jw kan een machtiging voorts slechts worden verleend indien het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de jeugdige zijn woonplaats heeft, of de gecertificeerde instelling die de ondertoezichtstelling uitvoert of de voogdij uitoefent, heeft bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp en verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder nodig is.
Tevens behoeft het verzoek op grond van artikel 6.1.4 lid 4 Jw de instemming van een gedragswetenschapper die de minderjarige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
3.8.4.
Het hof is van oordeel dat voldaan is aan de formele vereisten van artikel 6.1.2 lid 3 aanhef en sub c – de ouders van [appellant] stemmen in met de opneming en het verblijf – en 6.1.4 lid 3 en lid 4 Jw.
3.8.5.
Ingevolge artikel 6.1.4 lid 5 Jw verleent de (kinder)rechter een voorwaardelijke machtiging slechts indien een hulpverleningsplan wordt overgelegd.
Aan dit formele vereiste was in eerste aanleg niet voldaan. Het hulpverleningsplan van 3 juli 2015 is in hoger beroep alsnog overgelegd.
Evenals de rechtbank stelt het hof vast dat de in het hulpverleningsplan d.d. 3 juli 2015 opgenomen voorwaarden eveneens zijn opgenomen in het verzoek van de gemeente en dat het behandelplan en de voorwaarden met [appellant] zijn besproken. Er is afdoende gebleken dat (reeds ten tijde van de procedure in eerste aanleg) een behandelplan was opgesteld en dat in dat plan is geregeld welke hulp wordt ingezet, welke instelling bereid was om [appellant] in gesloten jeugdhulp op te nemen indien noodzakelijk en welke personen bevoegd waren om een daartoe strekkende beslissing te nemen. Gelet hierop ziet het hof, evenals de rechtbank, in het ontbreken van het hulpverleningsplan bij indiening van het inleidend verzoekschrift geen formele belemmering om de verzochte machtiging te kunnen verlenen.
3.8.6.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de hiervoor vermelde wettelijke vereisten van artikel 6.1.4 lid 2 Jw. Het hof overweegt daartoe het volgende.
3.8.7.
Het hof stelt vast dat ten tijde van het verlenen van de voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp, de situatie rondom [appellant] onhoudbaar was geworden. [appellant] was bij de moeder thuis niet langer te handhaven en de vrijwillige hulpverlening bij Da La Salle wierp onvoldoende vruchten af. De verlening van jeugdhulp is noodzakelijk in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen van [appellant] die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren.
In het hulpverleningsplan van 3 juli 2015 zijn de voorwaarden opgenomen waaraan [appellant] diende te voldoen om te voorkomen dat hij binnen de gesloten jeugdhulp geplaatst zou worden. Dat deze voorwaarden ingrijpen op het sociale leven van [appellant] acht het hof in de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd. De opneming en het verblijf zijn dan ook noodzakelijk om te voorkomen dat [appellant] zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken en de ernstige belemmering in de ontwikkeling naar volwassenheid kon alleen buiten de accommodatie worden afgewend door het stellen en naleven van voorwaarden.
De gemeente heeft onbetwist gesteld dat de voorwaarden met [appellant] besproken zijn en dat hij daarmee heeft ingestemd. Daarmee is tevens voldaan aan het bepaalde in artikel 6.1.4 lid 9 Jw, nu redelijkerwijs was aan te nemen dat de voorwaarden zouden worden nageleefd door [appellant] . Het hof verwijst daarvoor ook naar de in eerste aanleg overgelegde brief van de advocaat van [appellant] d.d. 14 september 2015.
3.8.8.
Nu ervan uit dient te worden gegaan dat [appellant] sinds 3 juli 2015 bekend was met de gestelde voorwaarden, is het hof van oordeel dat hij voldoende kansen heeft gekregen om zich daaraan te houden en zich derhalve te bewijzen. Volgens de gemeente heeft [appellant] zich ook na de bestreden beschikking niet aan de gestelde voorwaarden gehouden en gleed hij in rap tempo verder af, hetgeen [appellant] niet of onvoldoende heeft betwist. Het gegeven dat [appellant] , zoals hij zelf stelt, ten tijde van de effectuering van de machtiging gesloten jeugdhulp, er nog niet van op de hoogte was dat de bestreden beschikking was gegeven, kan niet leiden tot vernietiging van de bestreden beschikking.
3.8.9.
Het hof overweegt voorts dat het op zichzelf juist is dat in eerste aanleg het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden doordat de rechtbank bij haar beslissing de brief van de gemeente van 9 september 2015 heeft meegewogen, welke brief was ingekomen na de zitting bij de rechtbank, maar waarvan [appellant] en zijn advocaat geen kennis meer hebben kunnen nemen en ook niet meer op hebben kunnen reageren. Deze vaststelling kan echter evenmin leiden tot een vernietiging van de bestreden beschikking. [appellant] heeft bij handhaving van deze stelling in hoger beroep geen belang, aangezien het hof de zaak in hoger beroep in volle omvang heeft behandeld en [appellant] daarbij in de gelegenheid is gesteld om op de inhoud van die brief te reageren, van welke gelegenheid hij gebruik heeft gemaakt.
3.8.10.
Tot slot overweegt het hof dat de machtiging gesloten jeugdhulp is geeffectueerd en dat [appellant] op 22 september 2015 is geplaatst bij [gesloten jeugdzorg] . Hoewel [appellant] niet instemt met de voorwaardelijke machtiging, heeft hij schriftelijk ingestemd met een verlenging van de maatregel na zijn achttiende verjaardag. De verlenging wordt, ook door [appellant] , nodig geacht om een vervolgplek voor [appellant] te regelen en de overgang naar die vervolgplek te laten aansluiten op het verblijf bij [gesloten jeugdzorg] . [appellant] heeft voorts zelf verklaard dat hij goed functioneert bij [gesloten jeugdzorg] .
Hoewel aan het hof enkel ter beoordeling voorligt of aan de voorwaarden voor een voorlopige machtiging is voldaan en niet of de effectuering van de voorwaardelijke machtiging gerechtvaardigd was, overweegt het hof tot slot dat het voor [appellant] in de thans nog korte periode van groei naar volwassenheid van belang is dat hij profiteert van de binnen de gesloten jeugdhulp geboden hulpverlening, begrenzing en duidelijkheid, ten einde de overgang naar een vervolgplek, zoals begeleid wonen, de grootst mogelijk kans van slagen te geven.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 18 september 2015,
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, M.J. van Laarhoven en A.J.F. Manders en in het openbaar uitgesproken op 17 december 2015.