ECLI:NL:GHSHE:2015:5271

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 december 2015
Publicatiedatum
18 december 2015
Zaaknummer
F 200.172.661_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor erkenning van een kind in het kader van een geschil tussen ouders

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarbij de man toestemming is verleend om zijn kind te erkennen. De vrouw, de moeder van het kind, is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. De vrouw stelt dat de man haar jarenlang geestelijk heeft mishandeld en dat zijn erkenning van het kind haar in een onveilige situatie plaatst. De man betwist deze beschuldigingen en stelt dat hij recht heeft op erkenning van zijn kind. Tijdens de mondelinge behandeling zijn beide partijen gehoord, evenals de bijzondere curator die de belangen van het kind vertegenwoordigt. Het hof heeft de belangen van de vrouw, de man en het kind afgewogen. Het hof concludeert dat de vrouw niet aannemelijk heeft gemaakt dat de erkenning van het kind haar belangen schaadt of dat het de emotionele ontwikkeling van het kind in gevaar brengt. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de vrouw af.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 17 december 2015
Zaaknummer: 200.172.661/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/196119 / FA RK 14-2794
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats 1] ,
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. E.W.M. ter Meulen-Mouwen,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerder,
hierna te noemen: de man
,
advocaat: mr. M. Strijks.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
mr. J.A.W.M. Vogels, in de hoedanigheid van bijzondere curator van de hierna te noemen minderjarige [kind] (hierna te noemen: de bijzondere curator).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond , van 3 april 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 2 juli 2015, heeft de vrouw verzocht voormelde beschikking te vernietigen en verzocht het inleidend verzoek van de man alsnog af te wijzen als ongegrond en/of onbewezen.
2.2.
Bij verweerschrift met productie, ingekomen ter griffie op 13 augustus 2015, heeft de man verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw in haar hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel de grieven van de vrouw te verwerpen als ongegrond dan wel niet bewezen en aldus, eventueel onder verbetering en/of aanvulling der gronden, het hoger beroep van de vrouw af te wijzen en voorts de vrouw te veroordelen in de kosten van beide instanties.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 november 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vrouw, bijgestaan door mr. Ter Meulen-Mouwen;
-de man, bijgestaan door mr. Strijks;
-de bijzondere curator.
2.3.1.
De raad is niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 25 maart 2015;
- het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 3 november 2015;
- het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de man d.d. 6 november 2015.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad, die blijkens opgave van de vrouw in augustus 2013 definitief is verbroken.
Uit de relatie van partijen is op [geboortedatum] 2010 te [woonplaats 1] [kind] (hierna: [kind] ) geboren.
De vrouw oefent van rechtswege het ouderlijk gezag over [kind] uit.
[kind] verblijft bij de vrouw.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, de man toestemming verleend tot erkenning van [kind] .
3.3.
De vrouw kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De vrouw voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, kort samengevat, het volgende aan.
De rechtbank heeft een onjuiste belangenafweging gemaakt en heeft miskend dat de vrouw slachtoffer is van jarenlange geestelijke mishandeling door de man. Voor deze mishandeling was en is zij onder behandeling bij de huisarts alsmede bij de aan de huisartsenpraktijk verbonden SPV-er. De vrouw heeft deelgenomen aan de cursus “Uit de schaduw van de ander”. Thans is zij aangemeld bij het Medisch Centrum Groenenwoud voor een verdere behandeling, welke behandeling thans in gang is gezet; de groei die zij aanvankelijk doormaakte is niet bestendig gebleken.
Op geen enkele wijze is na het verbreken van de samenleving door de man invulling gegeven aan zijn vaderrol. Wel heeft hij de vrouw constant in de gaten gehouden door het hacken van haar computer en het beluisteren en meeluisteren van telefoongesprekken en voicemailberichten, waardoor het sociale leven van de vrouw in ernstige mate is beperkt. De thans aanhangige verzoeken van de man betreffende [kind] zijn pogingen om weer met de vrouw in contact te komen, hetgeen zij absoluut niet wil. Door de inmenging van de man in het leven van [kind] en met name in het leven van de vrouw, met als enig doel om opnieuw het leven van de vrouw te controleren, lijdt de vrouw opnieuw aan angst- en paniekaanvallen, durft zij niet meer naar buiten te gaan en wantrouwt zij anderen, hetgeen betekent dat de vrouw niet meer in staat is sociale contacten te onderhouden c.q. aan te gaan. Door de erkenning toe te staan is de vrouw niet langer in staat [kind] het stabiele opvoedingsklimaat te bieden dat zij nodig heeft en waarop zij ook recht heeft.
3.5.
De man voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting, kort samengevat, het volgende aan.
De vrouw doet er alles aan om het contact tussen hem en [kind] te dwarsbomen. Bij de man alsook bij [kind] zijn geen contra-indicaties voor de erkenning. De man betwist uitdrukkelijk het door de vrouw gestelde stalken en hacken. Vaststaat dat de politie de man niet vervolgt, alsmede dat de raad het hacken en stalken niet constateert. Het gaat de man niet om de vrouw, maar om [kind] . De man heeft een nieuwe relatie en een nieuw leven opgebouwd. Hij mist [kind] hierin. [kind] heeft er belang bij dat vaststaat wie haar vader is.
Door de vrouw is niet aannemelijk gemaakt dat de door haar ervaren stress en spanningen worden veroorzaakt door een mogelijke erkenning door de man. De vrouw blijft in haar weigerachtige houding hangen; de door de raad geadviseerde hulp heeft zij niet aangegrepen.
3.6.
De bijzondere curator heeft ter zitting van het hof aangegeven dat het van belang is dat de band tussen de moeder en [kind] niet door de erkenning wordt beschadigd, maar dat daar objectief gezien ook geen aanwijzing voor is. De bijzondere curator ziet onvoldoende reden om de erkenning waar de vader en [kind] recht op hebben niet toe te staan. Hij handhaaft dan ook zijn in eerste instantie gegeven advies.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Ingevolge artikel 1:204, derde lid, BW kan – voor zover hier van belang – de toestemming tot erkenning van de vrouw wier kind de leeftijd van zestien jaar nog niet heeft bereikt, op verzoek van de man die het kind wil erkennen, door de toestemming van de rechtbank worden vervangen, tenzij dit de belangen van de vrouw bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt, mits de man de verwekker van het kind is.
3.7.2.
Het hof stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de man de verwekker van [kind] is. Partijen verschillen echter over het antwoord op de vraag of de voorgenomen erkenning de belangen van [kind] in de zin van een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [kind] en/of de belangen van de vrouw bij een ongestoorde verhouding met [kind] zal schaden.
3.7.3.
Het hof overweegt dat het voor de beantwoording van de vraag of de erkenning de belangen van de vrouw bij een ongestoorde verhouding met de minderjarige zal schaden of door erkenning een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt, aan komt op een afweging van de belangen van alle betrokkenen.
Hierbij dient als uitgangspunt te worden genomen dat zowel het kind als de verwekker er aanspraak op heeft dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. Door het hof zal de aanspraak van de man op erkenning moeten worden afgewogen tegen de belangen van de vrouw en het kind op niet-erkenning.
3.7.4.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden, die het hof na eigen onderzoek en waardering overneemt en tot de zijne maakt, het verzoek van de man om vervangende toestemming tot erkenning van [kind] heeft toegewezen. Het hof voegt daaraan het volgende toe.
Door de bewuste keuze van de vrouw de medische stukken aangaande haar psychische behandeling niet te overleggen, stelt zij het hof niet in staat te beoordelen of haar psychische gesteldheid in negatieve zin wordt beïnvloed door de voorgenomen erkenning door de man en zo ja in hoeverre dat een belemmering oplevert voor de voorgenomen erkenning. Gebleken is daarentegen wel dat het, ondanks de kennelijk al drie jaren durende psychische problematiek van de vrouw, met [kind] heel goed gaat. Ook de bestreden beschikking heeft daarin geen verandering gebracht. Aldus is niet gebleken dat de vrouw door de voorgenomen erkenning in een zodanige onevenwichtige psychische toestand verkeert dat zij niet in staat is [kind] het stabiele opvoedingsklimaat te bieden dat zij nodig heeft.
De weerstand van de vrouw lijkt vooral gelegen te zijn in haar vrees voor gezag van de man en omgang tussen de man en [kind] . Dit zijn echter zaken die in afzonderlijke procedures, los van de erkenning, op zijn merites dienen te worden beoordeeld.
3.8.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond , van 3 april 2015 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H.J.M. Mertens-Steeghs, E.A.M. Scheij en
J.U.M. van der Werff en in het openbaar uitgesproken op 17 december 2015.