ECLI:NL:GHSHE:2015:5266

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 december 2015
Publicatiedatum
17 december 2015
Zaaknummer
F 200 176 669_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van minderjarigen en ondertoezichtstelling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de ondertoezichtstelling van haar kinderen is verlengd en een machtiging tot uithuisplaatsing is verleend. De moeder, die in de procedure wordt bijgestaan door haar advocaat mr. R.J. Haakmeester, verzoekt het hof om de beschikking van 12 juni 2015 te vernietigen en de ondertoezichtstelling te beëindigen. De kinderen staan sinds 27 juni 2013 onder toezicht van de gecertificeerde instelling (GI) en zijn op grond van een machtiging sinds diezelfde datum uit huis geplaatst.

De mondelinge behandeling vond plaats op 19 november 2015, waarbij de moeder en de GI aanwezig waren. De vader en de grootmoeder zijn niet verschenen. De moeder voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij onvoldoende voor de kinderen kan zorgen en dat een uithuisplaatsing noodzakelijk is. Ze stelt dat ze stabieler is geworden en bereid is hulp te accepteren bij de opvoeding van de kinderen. De GI daarentegen betwist dit en stelt dat de situatie van de moeder te kwetsbaar is om de uithuisplaatsing te beëindigen.

Het hof overweegt dat de psychische problematiek van de moeder een belemmering vormt voor haar zorg voor de kinderen. Ondanks haar verklaringen over stabiliteit, zijn er signalen dat haar psychisch welzijn zorgwekkend is. Het hof concludeert dat de uithuisplaatsing in het belang van de kinderen noodzakelijk blijft, gezien hun positieve ontwikkeling in het pleeggezin. De beschikking van de rechtbank wordt dan ook bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak : 17 december 2015
Zaaknummer : F 200.176.669/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/294141 / JE RK 15-730
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.J. Haakmeester,
tegen
Stichting Jeugdzorg Noord-Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- mevrouw [belanghebbende 1] , hierna te noemen: de grootmoeder (van moederszijde, tevens pleegmoeder);
- de heer [belanghebbende 2] , hierna te noemen: de vader.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 12 juni 2015, op schrift gesteld op 19 juni 2015, zoals hersteld bij beschikking van die rechtbank van 9 juli 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 september 2015, heeft de moeder verzocht bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking van 12 juni 2015 te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing in te trekken (het hof begrijpt: af te wijzen) en de ondertoezichtstelling te beëindigen, onder oplegging van die maatregelen die het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 14 oktober 2015, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de beschikking waarvan beroep in stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 november 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Haakmeester;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de stichting] .
2.3.1.
De vader en de grootmoeder zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. De raad is evenmin verschenen.
Wel is verschenen de tolk voor de grootmoeder mevrouw G. Dogruyol, die onverrichter zake is weggegaan.
2.4.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken.
Zij heeft hiervan gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen, die bij het hof is binnengekomen op 28 oktober 2015. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van die brief zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 12 juni 2015;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 24 september 2015.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de relatie van de moeder en de vader, voorafgaande aan hun huwelijk, is geboren:
- [minderjarige 1] (hierna ook: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] ;
Uit het inmiddels ontbonden huwelijk van de moeder en de vader is geboren:
- [minderjarige 2] (hierna ook: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] .
De moeder en de vader oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
Uit de inhoud van de stukken is gebleken dat de vader zich op een onbekende woon- of verblijfplaats bevindt en dat hij sinds 2010 geen contact meer heeft gehad met de kinderen.
3.2.
De kinderen staan sinds 27 juni 2013 onder toezicht van de GI.
3.3.
De kinderen zijn op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 27 juni 2013 uit huis geplaatst in een verblijf pleegouder 24-uurs.
Zij verblijven sedert december 2012, aanvankelijk op vrijwillige basis, bij de grootmoeder.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd tot 27 juni 2016 alsmede de aan de GI verleende machtiging verlengd om de kinderen met ingang van 27 juni 2015 tot uiterlijk
27 juni 2016 uit huis te plaatsen in een verblijf (netwerk)pleegouder 24-uurs.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissingen niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Ter zitting heeft de moeder het beroep tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling ingetrokken.
3.6.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij onvoldoende voor de kinderen kan zorgen en dat een uithuisplaatsing noodzakelijk is. De moeder is, na een terugval in september 2015, niet meer opgenomen in een GGZ-instelling. Zij heeft therapie gevolgd en neemt haar medicatie. De moeder is stabieler geworden. Zij wordt thans niet meer behandeld. Volgens het Fact-team was er met de moeder psychisch niets aan de hand. De moeder is bereid hulp te accepteren bij de opvoeding van de kinderen. Het contact tussen de moeder en de kinderen verloopt goed. Zij heeft overleg gehad met de GI over de mogelijkheid om zelf meer zorg aan de kinderen te geven.
3.7.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - aan dat de uithuisplaatsing van de kinderen noodzakelijk is. De situatie van de moeder is te kwetsbaar om deze maatregel te beëindigen. De moeder is vanaf 25 september 2015 tot begin november 2015 opnieuw opgenomen geweest op de afdeling intensieve zorg van de GGZ. De moeder wil aan de GI niet laten weten wat de reden van die opname is geweest. Zij weigert ieder overleg. De GI heeft hierdoor geen inzicht in het psychisch welzijn van de moeder. De GI is verbaasd over het feit dat het Fact-team geen bemoeienis meer heeft met de moeder.
Volgens de GI is met de moeder niet besproken dat zij meer zorg aan de kinderen gaat geven. Wel is de invulling van de begeleide bezoeken van de moeder aan de kinderen onderwerp van gesprek geweest.
De kinderen ontwikkelen zich positief in het pleeggezin. Ook op school gaat het goed.
De raad heeft inmiddels bij de rechtbank een verzoek tot beëindiging van het gezag van de ouders ingediend.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.8.2.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.8.3.
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten
van artikel 1:265b lid 1 BW. Uit de stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat de psychische problematiek van de moeder maakt dat zij de kinderen niet zelf kan verzorgen en opvoeden. In het afgelopen jaar is de moeder gedurende twee periodes opgenomen geweest op de afdeling intensieve zorg van de GGZ. De moeder heeft weliswaar verklaard dat zij stabieler is geworden, maar nog in september 2015 heeft zij een terugval in haar functioneren gekend, hetgeen tot een hernieuwde opname heeft geleid. Gebleken is dat de moeder zeer terughoudend is met het verschaffen van informatie over de aard en de ernst van haar problematiek. Ter zitting is namens de moeder verklaard dat zij psychotisch is geweest. Onduidelijk blijft hoe lang haar laatste opname heeft geduurd. De moeder heeft verklaard dat zij gedurende twee weken is opgenomen geweest, terwijl de gezinsvoogd een langere periode heeft genoemd, namelijk vanaf 25 september 2015 tot begin november 2015. Het hof kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de moeder geen volledige openheid van zaken wil geven. Ten gevolge van deze houding van de moeder heeft het hof weinig zicht op haar psychisch welzijn, terwijl er wel serieuze signalen zijn dat het regelmatig niet zo goed gaat. In de gegeven omstandigheden, waar de moeder in het afgelopen jaar door haar opnames in ieder geval niet permanent beschikbaar is geweest voor de verzorging van de kinderen, acht het hof het dan ook in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen noodzakelijk dat de uithuisplaatsing gecontinueerd wordt. Het hof neemt hierbij tevens in aanmerking dat uit de stukken en ter zitting is gebleken dat het op alle gebieden goed gaat met de kinderen en dat zij een positieve ontwikkeling hebben doorgemaakt sinds zij geplaatst zijn bij de grootmoeder. Dit wordt ook bevestigd door [minderjarige 1] in de brief die zij aan het hof heeft geschreven.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 12 juni 2015, op schrift gesteld op 19 juni 2015, zoals verbeterd bij beschikking van die rechtbank van 9 juli 2015, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, C.A.R.M. van Leuven en A.M.M. Hompus en in het openbaar uitgesproken op 17 december 2015.