Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
1.[Balkan] Balkan d.o.o.
1.[beheer 1] Beheer B.V.,
1.Het geding in feitelijke instanties en in cassatie
2.Het geding na verwijzing
- de brief/het faxbericht/het indieningsformulier van mr. Sturms d.d. 29 oktober 2015 met productie 7 (verklaring van de heer [office manager van gebroeders] );
- de ter zitting in hoger beroep door mr. Sturms overgelegde pleitnota.
3.De beoordeling
Zij hebben daarbij - onder meer en voor zover hier in de onderhavige procedure van belang - verzocht om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en het verzoek van [geïntimeerden c.s.] alsnog af te wijzen.
“Het klopt dat tijdens het gesprek op 4 december 2007 in [plaats] gezegd is dat [gebroeders] cs. weg zou blijven van [Balkan] Balkan doo”). Vervolgens zijn er over de uitvoering van de overeenkomst ruzies tussen Gebr. [gebroeders] en [belanghebbende] ontstaan, die hebben geresulteerd in een (andere) rechtszaak. Volgens [geïntimeerden c.s.] doet sindsdien Gebr. [gebroeders] er alles aan om [belanghebbende] en diens vennootschappen een hak te zetten en is zij zich toch, ondanks de afspraak, met [Balkan] gaan bemoeien. [geïntimeerden c.s.] beschuldigen Gebr. [gebroeders] van wanprestatie. Gebr. [gebroeders] heeft op 30 maart 2011 en op 14 april 2012 aandelen in [Balkan] overgenomen. [appellanten c.s.] hebben zich op het standpunt gesteld dat zij sinds januari 2010 op de hoogte waren van het ontbindingsbesluit van [scheepvaartonderneming] en dat zij daarop mochten vertrouwen. Volgens [geïntimeerden c.s.] hield Gebr. [gebroeders] tussen het moment van kennisname van de ontbinding en het moment van overname van de aandelen in [Balkan] echter nog gewoon rekening met de positie van [scheepvaartonderneming] , immers nog in oktober 2010 is in een schikkingsoverleg tussen [belanghebbende] en Gebr. [gebroeders] een voorstel besproken met als onderdeel overname van [scheepvaartonderneming] ’s positie in [Balkan] (welk voorstel [belanghebbende] niet heeft aanvaard). [geïntimeerden c.s.] verwijzen naar de emailcorrespondentie die is overgelegd als productie 6 bij de memorie na verwijzing.
volledigebeschrijving van hetgeen in de periode tussen 21 december 2009 (ontbinding) en 9 februari 2009 (herroeping) met de vennootschap is geschied;
[appellanten c.s.] hebben dit in hun memorie na verwijzing in onderdeel 31 erkend, door aan te geven dat [scheepvaartonderneming] voortleeft voor zover de vereffening vereist, zodat het hof er van uitgaat dat [appellanten c.s.] op dit punt haar stellingen hebben aangepast en – anders dan opgenomen in haar pleidooi van 25 april 2013 voor het gerechtshof Arnhem–Leeuwarden – thans het bestaan van [scheepvaartonderneming] in vereffening vanwege de werking van artikel 2:19 lid 5 BW niet langer betwisten.
5.3.3 Gelet op hetgeen hierna wordt overwogen, dient bij de herroeping van een ontbindingsbesluit inzicht te bestaan inde vermogenstoestand van de besloten vennootschap op de datum van ontbindingen de datum van herroeping alsmede in de ontwikkelingen in haar vermogenstoestand in de tussenliggende periode.(…)5.3.7 Daartoe dient de besloten vennootschap in ieder geval de informatie te verschaffen die nodig is om te beoordelen of is voldaan aan hetgeen hiervoor in 5.3.2-5.3.5 is vermeld. Hierbij past dat tevens wordt vermeld wat de reden is voor de herroeping en welk belang daarbij bestaat. Tot die informatie behoort ten minste het ontbindingsbesluit, het herroepingsbesluit,een beschrijving van hetgeen in de tussenliggende periode met betrekking tot de besloten vennootschap is geschied, en de opgave van de vermogenstoestand van de besloten vennootschap in de hiervoor in 5.3.3 vermelde zin. Tevens zal een verklaring van een accountant moeten worden overgelegd die een zodanig inzicht geeft dat eenverantwoord oordeelkan worden gevormd omtrent die vermogenstoestand. Ook anderszins zal de voor de beslissing relevante financiële informatie in het geding moeten worden gebracht, zoalsjaarrekeningenof andere (financiële) gegevens van de ontbonden besloten vennootschap”.
Aldus is naar het oordeel van het hof sprake van in het kader van de beoordeling van het gewenste toestaan van herroeping mogelijk relevant nadeel voor een derde, namelijk Gebr. [gebroeders] .
Dat [belanghebbende] en Gebr. [gebroeders] afspraken zouden hebben gemaakt over het door Gebr. [gebroeders] wegblijven bij [Balkan] doet hier niet aan af, nu de vraag moet worden beoordeeld of zich nadeel voordoet ten gevolge van de gewenste herroeping en niet of Gebr. [gebroeders] door de aandelen te verwerven op enigerlei wijze jegens [scheepvaartonderneming] in liquidatie wanprestatie zou hebben gepleegd. In het midden kan dan ook blijven of [scheepvaartonderneming] gezien haar liquidatiestatus ten tijde van de verwerving van de aandelen door Gebr. [gebroeders] nog (enig) belang had bij de gestelde afspraak.