ECLI:NL:GHSHE:2015:5263

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 december 2015
Publicatiedatum
17 december 2015
Zaaknummer
F 200 172 686_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijk contactverbod voor vader in omgangszaak met minderjarige kinderen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 december 2015, gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin zijn verzoek om een zorg- en contactregeling met zijn minderjarige kinderen werd afgewezen. De vader, die in het verleden een strafrechtelijke veroordeling heeft ondergaan, verzocht om een regeling waarbij de kinderen om de veertien dagen bij hem zouden verblijven. De moeder, die de kinderen opvoedt, verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren en stelde dat de kinderen ernstige bezwaren hebben tegen contact met hun vader. Tijdens de mondelinge behandeling op 24 november 2015 werd de vader bijgestaan door zijn advocaat, terwijl de moeder werd vertegenwoordigd door haar advocaat. De Raad voor de Kinderbescherming was ook aanwezig. Het hof heeft vastgesteld dat er geen wezenlijke veranderingen zijn opgetreden in de situatie van de kinderen sinds de eerdere uitspraken, en dat de vader geen blijk heeft gegeven van inzicht in de situatie. De kinderen hebben herhaaldelijk aangegeven geen contact met de vader te willen, en het hof oordeelde dat het in het belang van de kinderen is om hen rust te bieden. Het hof heeft daarom het verzoek van de vader afgewezen en een tijdelijk verbod opgelegd voor contact met de kinderen voor de duur van één jaar, tot 17 december 2016. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 17 december 2015
Zaaknummer: 200.172.686/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/199010 / FA RK 14-3759
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in principaal appel,
verweerder in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. N. Geradts,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in principaal appel,
appellante in incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. D.P.A.M. Haerkens-Vlemmix.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 9 april 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 juli 2015, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en alsnog te bepalen dat de hierna nader te noemen minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] eenmaal in de veertien dagen van vrijdagavond 17.00 uur tot zondagavond 19.00 uur bij de vader zullen verblijven, alsmede de helft van alle vakanties en de helft van alle feestdagen, waarbij de ouder bij wie de kinderen verblijven hen ophaalt bij de andere ouder, althans een in goede justitie te bepalen zorg- en contactregeling vast te stellen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 12 augustus 2015, heeft de moeder verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, althans het door hem verzochte af te wijzen en hem te veroordelen in de kosten van de procedure.
Tevens heeft de moeder incidenteel appel ingesteld en verzocht, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de ontzegging van het recht op omgang en de vader het recht op omgang met de minderjarige kinderen te ontzeggen voor de duur van één jaar
.
2.2.1.
Bij verweerschrift in incidenteel appel met producties, ingekomen ter griffie op 24 september 2015, heeft de vader verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar incidenteel hoger beroep, althans het door haar verzochte af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 november 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Geradts;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Haerkens-Vlemmix;
  • Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad), vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.1.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken.
Hij heeft hiervan gebruik gemaakt en is voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 26 februari 2015;
  • het V8-formulier met één bijlage van de advocaat van de vader d.d. 23 september 2015, welke stukken ter depot bij het hof zijn ingediend;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 2 november 2015;
  • het V8-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 11 november 2015, welke stukken ter depot bij het hof zijn ingediend;
  • het V6-formulier met één bijlage van de advocaat van de vader d.d. 11 november 2015;
  • de ter zitting van het hof door de advocaat van de vader overgelegde en voorgedragen pleitnotities.
2.4.1.
De advocaat van de moeder is in de gelegenheid gesteld om op 24 november 2015, te 13.00 uur, voormelde depotstukken in te zien, van welke gelegenheid zij gebruik heeft gemaakt.

3.De beoordeling

In het principaal en incidenteel appel:
3.1.
Partijen hebben tot 2008 een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen zijn geboren:
- [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] ,
- [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] .
De vader heeft de kinderen erkend.
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de moeder
.
3.1.1.
De moeder heeft voorts uit een eerdere relatie twee meerderjarige dochters, waaronder [de meerderjarige] (hierna: [de meerderjarige] ).
3.1.2.
De vader heeft uit een eerdere relatie drie meerderjarige dochters.
3.2.
Bij beschikking van 29 oktober 2008 heeft de rechtbank Roermond een zorg- en contactregeling vastgesteld, zoals in die beschikking is weergegeven.
3.3.
Bij beschikking van 29 september 2010 heeft de rechtbank Roermond bepaald dat er geen omgang meer zal plaatsvinden tussen de vader en de kinderen. Deze beschikking is, bij beschikking van dit hof van 10 mei 2011 in hoger beroep bekrachtigd.
3.4.
Bij arrest van 17 mei 2011 heeft de strafkamer van dit hof de vader veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, wegens het plegen van ontucht met zijn toen nog minderjarige stiefkind [de meerderjarige] , meermalen gepleegd.
3.5.
Bij beschikking van 29 december 2014 heeft de rechtbank Roermond het verzoek van de vader tot uitbreiding van de informatieregeling afgewezen.
3.6.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, het verzoek van de vader tot vaststelling van een contactregeling, alsmede het verzoek van de moeder om de vader het recht op contact te ontzeggen voor de duur van de minderjarigheid van de kinderen, afgewezen.
3.7.
Partijen kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.8.
De vader voert, samengevat, het volgende aan.
In eerste aanleg heeft onvoldoende onderzoek plaatsgevonden naar alternatieve contactvormen, die niet voor beide kinderen hetzelfde hoeft te zijn, maar die wellicht wel tot andere vormen van contact kunnen leiden. De vader wijst op zijn verslechterde medische gesteldheid. Voor de kinderen zal het schadelijk zijn als zij achteraf spijt krijgen van het verzet tegen contact met de vader.
De vader pleit voor een nieuw raadsonderzoek, aangezien vijf jaar zijn verstreken sinds het laatste onderzoek en de kinderen zich thans in een ander vaarwater bevinden. De vader kan niet overzien of de kinderen dit onderzoek aankunnen, maar benadrukt dat kinderen in het algemeen flexibel zijn. Mocht uit dit onderzoek blijken dat contact met de vader niet in het belang van de kinderen is, dan zal de vader zich daarbij neerleggen.
De rechtbank had derhalve niet kunnen oordelen dat niets is veranderd in de situatie sinds het eerdere verzoek van de vader om contact met de kinderen. Rekening dient te worden gehouden met het feit dat zeven jaar zijn verstreken sinds de vader contact heeft gehad met de kinderen, de kinderen inmiddels ouder zijn en loyaal zullen zijn aan de moeder.
De bal zou niet bij de kinderen moeten worden neergelegd, door te stellen dat de vraag om contact van hen moet komen, te meer nu zij in een loyaliteitsconflict zitten. Zij zullen verklaren wat de moeder wil horen. Bovendien is alleen [minderjarige 1] gehoord. [minderjarige 2] , die inmiddels 11 jaar is, zou ook gehoord moeten worden. Door de kinderen te horen kan worden achterhaald of de moeder de kinderen influistert. In 2010 was er bij [minderjarige 2] nog ruimte voor contact met de vader, maar alleen samen met [minderjarige 1] . De vader stelt dat meerdere begeleide contacten zouden moeten plaatsvinden en dat de kinderen hierin door de volwassenen om hen heen geen keuze mogen worden gelaten, nu enkel dan zou kunnen blijken of de kinderen het contact met de vader zelf afwijzen. Als bij de kinderen nog sprake is van weerstand, is het aan de moeder om de kinderen een behandeling te laten ondergaan, zodat zij kunnen toekomen aan het verwerken van hun gevoelens ten opzichte van de vader. Ter zitting van het hof heeft de vader verklaard dat, als na meerdere contacten blijkt dat het niet haalbaar zal zijn om een nieuwe band op te bouwen, de vader zich daarbij zal neerleggen.
Sinds het raadsonderzoek in 2010 is de vader gegroeid. De vader heeft het gezin enkele jaren rust gegund. De vader kan zich niet vinden in de stelling dat de vraag van de vader om omgang steeds meer afstand creëert tussen hem en de kinderen. De vader heeft enkel eind 2014 om uitbreiding van de informatieregeling en vaststelling van een contactregeling verzocht. De vader heeft na 1 januari 2015 geen belastende brieven meer gestuurd naar de moeder. Hij weet dat hij met het schrijven van die laatste brief verkeerd heeft gehandeld. Van de overige brieven heeft hij geen spijt. De vader is van mening dat hij zijn twijfels mag uiten over de medicatie die [minderjarige 1] neemt. De vader handelt daarmee in het belang van de kinderen. Kennelijk bespreekt de moeder de inhoud van deze brieven met de kinderen, hetgeen uiteraard niet de bedoeling is.
De vader heeft in hoger beroep openheid van zaken verschaft over zijn strafrechtelijke veroordeling terzake de ontucht met [de meerderjarige] en zijn psychische gesteldheid. Zijn reclasseringsambtenaar acht de kans op recidive gering en is van mening dat de vader een kans zou moeten krijgen om zijn rol als vader op te pakken.
3.9.
De moeder voert, samengevat, het volgende aan.
Er is geen zodanige verandering opgetreden in de situatie ten opzichte van 2011 dat een contactregeling op dit moment wel in het belang van de kinderen zou zijn. De reden waarom het contact werd beëindigd – de aversie van de kinderen tegen de vader – is alleen maar toegenomen.
De moeder betwist dat de vader het gezin rust heeft gegund. Zowel voor als na de detentie van de vader, die in augustus 2014 is beëindigd, heeft de vader talloze kwetsende brieven gestuurd naar de moeder en de kinderen rechtstreeks en via derden benaderd. De vader is voorts niet oprecht geïnteresseerd in de kinderen. In de brieven van de vader gaat het voornamelijk over de medicatie van [minderjarige 1] . Hij vraagt niet naar [minderjarige 2] . De discussie over de medicatie van [minderjarige 1] is nog altijd gaande en grijpt diep in het leven van [minderjarige 1] . Hoewel de moeder de brieven van de vader niet aan de kinderen laat lezen, ontgaat hen de spanningen die zij veroorzaken niet. [minderjarige 1] weet ook dat het vaak om zijn medicatie gaat. [minderjarige 1] heeft om die reden de vader inzage in zijn medische dossier geweigerd. Recent heeft de vader een maatschappelijk werker contact laten opnemen met de moeder, met de boodschap dat het tijd was om proefcontacten op te starten. Deze gebeurtenissen hebben een uitwerking op het gezin van de moeder. Door te stellen dat de kinderen therapie nodig hebben om het negatieve vaderbeeld dat de kinderen door de houding van de moeder hebben, bij te stellen, laat de vader geen enkel inzicht zien in zijn eigen aandeel.
[minderjarige 1] heeft in 2010, bij brief in 2013 en eind 2014 toen hij door de rechtbank werd gehoord, uitdrukkelijk verklaard dat hij door de vader met rust gelaten wil worden. Tijdens zijn verhoor in februari 2014 heeft [minderjarige 1] wederom ernstige bezwaren tegen contact met de vader geuit. De vader is tijdens de zitting in december 2015 in de procedure omtrent de informatieregeling voorgehouden dat hij met zijn houding enkel meer aversie bij de kinderen oproept. De vader heeft desondanks zijn verzoek betreffende de contactregeling gehandhaafd en [minderjarige 1] nogmaals de loodzware weg naar de rechtbank laten afleggen.
Het gaat thans niet goed met [minderjarige 1] . Hij zit vol woede jegens de vader omdat hij het gevoel heeft dat de vader hem niet serieus neemt en alleen aan zichzelf denkt. Door inzet van de moeder heeft [minderjarige 1] zich durven openstellen. De moeder heeft de hulp kunnen inschakelen van een psychotherapeute. In 2011 heeft [minderjarige 1] ook al een psychomotorisch kindertherapeut bezocht. [minderjarige 2] wordt zoveel mogelijk ontzien, maar ook zij ziet dat haar broer kampt met problemen die verband houden met de vader en ervaart de impact van de brieven en procedures op het gezin. Zij weet nog niets van het gebeurde tussen de vader en [de meerderjarige] . De gezondheidsklachten van [minderjarige 2] – zij heeft astma – nemen toe bij spanningen, zoals na de laatste procedure. [minderjarige 2] heeft in het verleden een SEP-training gevolgd.
De moeder ziet niet in hoe zij de kinderen zou kunnen dwingen om mee te werken aan een begeleide contactregeling. De moeder is van mening dat de kinderen niet iets dergelijks zouden moeten doormaken, louter en alleen om de vader, een volwassene, de overtuiging te kunnen geven dat de kinderen echt geen contact willen. Indien de kinderen op enig moment zelf de confrontatie met de vader willen aangaan, contact willen hebben, hem vragen willen stellen, of een band met hem willen opbouwen, zal de moeder dit nooit in de weg staan. Zij heeft zich daartoe in het verleden ook altijd ingespannen.
Een raadsonderzoek is naar de mening van de moeder onnodig en te belastend voor de kinderen. Als zou blijken dat de vader geschikt kan worden geacht tot omgang, zou dit de aversie bij de kinderen niet wegnemen.
3.10.
In incidenteel appel heeft de moeder, samengevat, het volgende aangevoerd.
De ontzegging voor de duur van een jaar is geen definitieve ontzegging en belet de kinderen niet om in een latere leeftijdsfase alsnog contact te hebben met de vader. De moeder wil voorkomen dat de kinderen wederom op korte termijn geconfronteerd zullen worden met een juridische procedure.
De moeder is van mening dat omgang tussen de vader en de kinderen in strijd is met de zwaarwegende belangen van de kinderen. Bovendien heeft [minderjarige 1] ernstige bezwaren geuit tegen contact met de vader. Er zijn derhalve voldoende gronden om de vader het recht op omgang te ontzeggen voor bepaalde tijd.
3.11.
De vader heeft in incidenteel appel, kort samengevat, het volgende verweer gevoerd.
De vader spant niet, zoals de moeder doet voorkomen, jaarlijks een procedure aan tegen de moeder. In een periode van vierenhalf jaar, van mei 2010 tot december 2014, heeft er geen procedure plaatsgevonden over het contact. De vader ziet in dat het zinloos zal zijn om binnen de kortste tijd een nieuwe procedure te entameren. Bovendien dient de ontzegging van de omgang, als dit zou worden toegewezen, op 9 april 2015 in te gaan, zodat de periode van één jaar dan al op 9 april 2016 verstreken zal zijn. De vader betwist dat hij niet geschikt kan worden geacht voor contact met de kinderen.
3.12.
De raad heeft ter zitting het volgende naar voren gebracht.
De kinderen worden belast met de situatie. Omgang tussen de vader en de kinderen zou mogelijk moeten zijn, maar dan moet wel aan bepaalde voorwaarden zijn voldaan. In de huidige situatie is echter geen ruimte voor omgang. De kinderen staan niet open voor omgang met de vader. Het zou de vader sieren als hij daar rekening mee houdt. Het tegen de wil van de kinderen afdwingen van omgang leidt tot niets. Het zou beter zijn als de vader zijn pogingen staakt en wacht tot de kinderen zelf naar hem komen.
3.13.
Het hof oordeelt als volgt.
3.13.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:377e BW in samenhang met artikel 1:253a lid 4 BW, een eerdere beslissing dienaangaande wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.13.2.
De rechter kan een tijdelijk verbod aan een ouder opleggen om met het kind contact te hebben, indien sprake is van een of meer van de in artikel 1:377a lid 3 BW genoemde ontzeggingsgronden.
De rechter kan dientengevolge een tijdelijk contactverbod opleggen indien
:
a. contact ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind;
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot contact;
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen contact met zijn ouder heeft doen blijken;
d. contact anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
3.13.3.
Tussen partijen is in geschil of het belang van de kinderen vereist dat een tijdelijk verbod aan de vader wordt opgelegd om met hun contact te hebben.
3.13.4.
Bij beschikking van 29 september 2010 (welke beschikking is bekrachtigd bij beschikking van dit hof van 10 mei 2011) is het contact tussen de vader en de kinderen geschorst. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat iedere basis voor een omgangsregeling ontbreekt. Niet alleen de sterke weerstand bij de kinderen en het gebrek aan vertrouwen bij de moeder, maar met name de houding van de vader maakten dat het weer starten van een omgangsregeling op dat moment absoluut onmogelijk werd geacht.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank in de bestreden beschikking terecht en op goede gronden heeft geconstateerd dat in dat opzicht feitelijk niets is veranderd in de situatie sinds die beschikking. De vader stuurt al enkele jaren kwetsende en dreigende brieven naar de moeder, laatstelijk in januari 2015. In deze brieven informeert de vader niet naar [minderjarige 2] . Wel stelt de vader de ADHD-behandeling en medicatie van [minderjarige 1] herhaaldelijk ter discussie. [minderjarige 1] heeft voorafgaand aan de zitting verklaard dat hij deze brieven heeft gelezen. Zelfs indien hij dat niet had gedaan, was [minderjarige 1] via zijn behandelaren te weten gekomen dat de vader ook bij deze behandelaren zelf en door middel van klachtprocedures, in beklag is gegaan over de wijze waarop [minderjarige 1] wordt behandeld. Dit creëert veel onrust en boosheid bij [minderjarige 1] . De rechtbank heeft naar het oordeel van het hof voorts terecht overwogen dat de vader, nadat in een door hem geëntameerde procedure tot vaststelling van een informatieregeling was beslist dat (zelfs) uitbreiding van de bestaande informatieregeling teveel onrust in het gezin teweeg zou brengen, desondanks zijn verzoek om vaststelling van een contactregeling heeft gehandhaafd. [minderjarige 1] heeft reeds in 2010 en daarna nog meerdere malen, zo ook voorafgaand aan de zitting van het hof, aangegeven geen contact met de vader te willen. Het hof heeft de vader dit ter zitting nogmaals voorgehouden. Ook ondanks dat gegeven handhaaft de vader zijn verzoek en stelt hij alleen te kunnen berusten in een afwijzende beslissing als uit een hernieuwd onafhankelijk onderzoek of in het kader van een begeleide contactregeling zou blijken dat de kinderen daadwerkelijk de vader niet willen zien en de moeder niet enig aandeel heeft (gehad) in het ontstaan en de instandhouding van de weerstand bij de kinderen.
Voorts heeft de vader het toegestaan dat een maatschappelijk werker, lopende de onderhavige procedure, contact heeft opgenomen met de moeder om haar ertoe te bewegen tot contactherstel over te gaan.
3.13.5.
[minderjarige 1] is een kwetsbare jongen. Het gaat op dit moment niet goed met [minderjarige 1] . Hij is erg boos en heeft er moeite mee om met de dwingende houding van de vader om te gaan. Om daar beter mee te leren omgaan, gaat [minderjarige 1] thans eenmaal per week naar een psychotherapeute. [minderjarige 1] heeft baat bij deze gesprekken.
Hoewel [minderjarige 1] wellicht meer dan [minderjarige 2] persoonlijk wordt belast met de houding en het handelen van de vader, acht het hof aannemelijk dat ook [minderjarige 2] , als lid van het gezin hier last van heeft. De moeder heeft bovendien onweersproken verklaard dat de vader [minderjarige 2] een keer heeft ‘klemgereden’ met zijn auto en haar heeft verzocht om met hem mee te gaan, terwijl zij op dat moment niet eens wist dat hij haar vader was. Het handelen van de vader raakt derhalve ook [minderjarige 2] rechtstreeks.
3.13.6.
Het hof stelt op grond van het voorgaande vast dat de vader er in het geheel geen blijk van heeft gegeven in staat te zijn om aan te sluiten bij wat de kinderen aangeven. Hij heeft geen afstand bewaard en blijft zijn eigen wensen en zijn eigen belang voorop stellen. Daarbij komt dat de vader er geen blijk van geeft enig inzicht te hebben in het aanzienlijke aandeel dat hij heeft gehad in het ontstaan van de huidige situatie en de weerstand bij de kinderen. Dat de vader thans wel inzage heeft gegeven in de strafprocedure en zijn psychische gesteldheid, noch het gegeven dat zijn reclasseringsambtenaar van mening is dat de vader een nieuwe kans zou moeten krijgen, doet af aan het voorgaande.
Het hof ziet dan ook geen aanleiding om een nader raadsonderzoek te gelasten. De resultaten van dit onderzoek zouden immers de weerstand bij de kinderen niet kunnen wegnemen en derhalve niet kunnen bijdragen aan de uitkomst van de zaak.
Het hof neemt daarbij eveneens in overweging dat de kinderen al te zwaar worden belast in de huidige situatie. Een nader onderzoek acht het hof te belastend en niet in het belang van de kinderen. Hen dient thans rust te worden geboden, zodat zij kunnen toekomen aan hun ontwikkelingstaken en (met hulp) de gebeurtenissen een plek kunnen geven. Voor de door de vader voorgestelde proefcontacten ziet het hof in het geheel geen ruimte.
3.14.
Op grond van het vorenstaande concludeert het hof dat, contact tussen de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in strijd is met zwaarwegende belangen van de kinderen. Voorts heeft [minderjarige 1] bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen contact met de vader doen blijken. Er is derhalve sprake van ontzeggingsgronden als bedoeld in artikel 1:377a lid 3 BW.
De rechtbank heeft het verzoek van de vader derhalve terecht afgewezen.
Het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vereist voorts dat, nu in de situatie als hiervoor omschreven in de afgelopen jaren geen enkele verbetering is opgetreden, aan de vader een tijdelijk verbod wordt opgelegd om met hen contact te hebben, zulks voor de duur van één jaar vanaf de datum van de in dezen door het hof gegeven beschikking, derhalve tot 17 december 2016. Het hof ziet geen aanleiding het contactverbod op te leggen per datum beschikking rechtbank en daarmee in duur te beperken.
3.15.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen voor zover het betreft de afwijzing van het verzoek van de vader en vernietigen voor zover het betreft de afwijzing van het verzoek van de moeder en het verzoek van de moeder toewijzen als na te melden.
Proceskosten
3.16.
Het hof zal de proceskosten in beide instanties compenseren, gelet op de familierechtelijke aard van deze zaak.

4.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 9 april 2015 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, doch uitsluitend voor zover de rechtbank het verzoek van de moeder heeft afgewezen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
legt de vader een tijdelijk verbod op om met:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] ,
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ,
contact te hebben, te weten tot 17 december 2016;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige, derhalve voor zover het betreft de afwijzing van het verzoek van de vader;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J. van Laarhoven, J.H.J.M. Mertens-Steeghs en A.J.F. Manders en in het openbaar uitgesproken op 17 december 2015.