3.1.Geen grieven zijn gericht tegen de feiten, zoals in onderdeel 2 van het beroepen vonnis vastgesteld. Het hof zal derhalve van diezelfde feiten uitgaan. Voorts staan enkele andere feiten als enerzijds gesteld en anderzijds niet voldoende gemotiveerd betwist tussen partijen vast. Het hof zal hierna de relevante feiten kort weergeven.
a. In oktober 2006 is tussen partijen een overeenkomst van opdracht tot stand gekomen op grond waarvan [geïntimeerde] (in de persoon van mr. [advocaat]) gehouden was juridische bijstand te verlenen aan [appellant]. Deze overeenkomst betrof een alimentatieprocedure tussen [appellant] en zijn voormalige echtgenote [voormalig echtgenote appellant] (hierna: de zaak [appellant]/[voormalig echtgenote appellant]).
Deze overeenkomst van opdracht is bevestigd bij brief van [geïntimeerde] van 19 oktober 2006 (prod. 2 inl. dagv.). In deze brief staat onder meer vermeld: ”
Ik heb u erop gewezen dat indien geen gefinancierde rechtshulp wordt verstrekt mijn werkzaamheden aan U gefactureerd zullen worden conform een uurtarief groot € 180,00 exclusief 19% BTW” .
b. Op 10 november 2006 heeft [geïntimeerde] ten behoeve van [appellant] gefinancierde rechtshulp aangevraagd. Bij brief van 25 november 2006 aan [appellant] en bij brief van dezelfde datum aan [geïntimeerde] heeft de Raad voor de Rechtsbijstand dit verzoek afgewezen omdat het vastgestelde vermogen van [appellant] de wettelijke vastgestelde grenzen overschreed (resp. prod. 3 inl. dagv. en prod. 3 cva).
c. [appellant] heeft vervolgens zelf – na door [geïntimeerde] op die mogelijkheid te zijn gewezen – een verzoek tot peiljaarverlegging ingediend, welk verzoek de Raad voor de Rechtsbijstand op 8 januari 2007 heeft toegewezen (prod. 5 cva). Hierdoor verkreeg [appellant] een voorlopig recht op gesubsidieerde rechtsbijstand.
d. Bij e-mail van 12 januari 2007 (prod. 7 cva) heeft [appellant] aan mr. [advocaat] geschreven:
“
Hierbij deel ik mede dat ik van de peiljaarverlegging geen gebruik zal maken en dat ik alle kosten uwerzijds zelf zal betalen. Ik zal schriftelijk mijn voorlopige toewijzing laten intrekken. Ik fax u de brief hiervan nog toe. (…)”
e. Bij brief van 12 januari 2007 (prod. 6 cva) heeft [appellant] aan de Raad voor de Rechtsbijstand laten weten dat hij zijn verzoek om peiljaarverlegging introk en dat hij geen gebruik zou maken van de voorlopige toewijzing.
De Raad voor de Rechtsbijstand heeft vervolgens bij brief van 6 februari 2007 (prod. 8 cva) aan [appellant] laten weten dat zijn eerdere beslissing tot toevoeging is ingetrokken.
f. [geïntimeerde] heeft in de zaak [appellant]/[voormalig echtgenote appellant] een bedrag ad € 4.724,26 aan [appellant] gefactureerd, welk bedrag door [appellant] is betaald. De opdracht ten aanzien van de zaak [appellant]/[voormalig echtgenote appellant] is op 2 juli 2007 beëindigd.
g. Omstreeks mei 2007 is [appellant] betrokken geraakt bij de verzoekschriftprocedure [appellant]/[appellant]. Ook ten aanzien van deze procedure is tussen partijen een overeenkomst van opdracht tot stand gekomen, welke schriftelijk is bevestigd bij brief d.d. 15 mei 2007 van [geïntimeerde] aan [appellant] (prod. 10 cva). [appellant] heeft in deze zaak aanvankelijk afgezien van gefinancierde rechtsbijstand, zodat hiervoor geen aanvraag was ingediend. Deze brief bevat onder meer de volgende mededeling:
“(…) In deze kwestie wordt aan U gefactureerd een bedrag groot €. 180,00, exclusief 5% kantoorkosten en exclusief 19% btw per uur. Ik verleen U hierop 10% korting. (…)”.
h. Bij brief van 13 juli 2007 (prod. 8 inl. dagv) heeft [appellant] aan mr. [advocaat] geschreven:
“
Betreft: zaak [appellant]/[voormalig echtgenote appellant] en [appellant]/[appellant]
Geachte Mevr. [advocaat],
Hierbij stuur ik U een kopie van uitspraak m.b.t. het bezwaar inzake het box 3 inkomen van belang voor gesubsidieerde rechtsbijstand. Het box inkomen is op nihil gesteld. Ik verzoek u na goedkeuring de door mij betaalde rekeningen te crediteren.”
i. Bij brief van 2 augustus 2007 (prod. 12 cva) heeft mr. [advocaat] op de in die brief aangegeven gronden geweigerd om voor de zaak [appellant]/[voormalig echtgenote appellant] creditfacturen te sturen. Met betrekking tot de zaak [appellant]/[appellant] heeft mr. [advocaat] meegedeeld dat zij bereid was om gefinancierde rechtshulp aan te vragen en, indien dit verzoek werd toegewezen, zij bereid was om haar werkzaamheden vanaf het moment van aanvraag onder de gefinancierde rechtshulp te laten vallen.
Mr. [advocaat] heeft, nadat [appellant] een kopie van zijn legitimatiebewijs had verstrekt, op 17 augustus 2007 een aanvrage voor gefinancierde rechtshulp ingediend.
j. [appellant] is daarna overgestapt naar een andere advocaat zodat de overeenkomst van opdracht tussen partijen met betrekking tot [appellant]/[appellant] daarmee beëindigd was. De facturen van [geïntimeerde] voor de zaak [appellant]/[appellant] zijn door [appellant] geheel voldaan.
k. Bij brief van 21 december 2007 (prod. 11 inl. dagv.) heeft de Raad voor de Rechtsbijstand aan [appellant] geschreven:
“
Uw reactie van 6 december is helder en begrijpelijk. Wij hadden ook al kort telefonisch contact daarover. De toevoegbeschikking is inmiddels dan ook herzien.
Het gevolg daarvan is dat deze toewijzende beschikking in de plaats komt van de beschikking in primo (de allereerste beschikking die afwijzend was en dateerde van 5 november 2006). Dat heeft weer als gevolg dat de rechtsbijstandverlening in deze zaak voor u alsnog (terugwerkende kracht) op basis van deze toevoeging behartigd moet worden. Daarvoor bent u in beginsel alleen de opgelegde eigen bijdrage verschuldigd.”.
3.2.1In de eerste aanleg heeft [appellant] gevorderd dat [geïntimeerde] een bedrag van
€ 5.050,76, vermeerderd met rente en kosten, aan hem terugbetaalt. [appellant] baseert zijn vordering primair op een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomsten van opdracht en subsidiair op onverschuldigde betaling.
3.2.2[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd.
3.2.3De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen op de volgende – sterk verkort weergegeven – gronden.
In de zaak [appellant]/[voormalig echtgenote appellant] heeft de kantonrechter onder meer overwogen dat door de toezegging van [appellant] in zijn e-mail van 12 januari 2007 om de kosten van de rechtsbijstand zelf te zullen betalen een nadere afspraak met [geïntimeerde] is gemaakt en [geïntimeerde] haar werkzaamheden conform deze toezegging mocht declareren.
In de zaak [appellant]/[appellant] heeft de kantonrechter geoordeeld dat [geïntimeerde] niet tekort geschoten is door de aanvrage voor rechtsbijstand pas op 17 augustus 2007 in te dienen. Daardoor kon [geïntimeerde] de werkzaamheden vóór de aanvrage bij [appellant] in rekening brengen.
[appellant] is veroordeeld in de kosten van de procedure.