6.4.1Het hof bepaalt dat de deskundige gemotiveerd en zo nauwkeurig mogelijk antwoord dient te geven op de volgende vragen:
a. Is de soldeermachine, zoals deze in 2002 door ATF in Nederland in het verkeer is gebracht, gelet op de in die periode aan een dergelijke soldeermachine gestelde eisen voldoende veilig?
Kunt u daarbij ook ingaan op de vraag of de soldeermachine voldeed aan de diverse relevante (internationale) regelgevingen? Is in dit opzicht ook relevant de Europese richtlijn 98/37/EG van 22 juni 1998 (de zogenaamde Machinerichtlijn)?
Kunt u hierbij ook ingaan op hetgeen dienaangaande is meegedeeld in de diverse door partijen in het geding gebrachte rapporten van door partijen aangezochte deskundigen?
Het hof verwijst voor het kader waarin deze vragen gesteld zijn naar 3.8.1 van het tussenarrest.
b. Valt de wijze van vullen van de soldeermachine met flux door [directeur van engineering] onder het redelijkerwijs te verwachten gebruik van de soldeermachine?
Op welke wijze diende deze soldeermachine normaal gesproken bijgevuld te worden? Kunt u bij de beantwoording van deze vraag ook de aanwijzingen in de gebruiksaanwijzing betrekken?
Is het mogelijk dat de soldeermachine, gelet op de verrichtingen van [directeur van engineering] vlak voor de brand, te warm was om bijgevuld te worden?
Indien deze vraag positief beantwoord wordt, acht het hof het van belang om te weten waarom kennelijk na het bijvullen van de soldeermachine met flux nog een tweede soldeergang kon plaatsvinden en pas bij het klaarzetten van de derde soldeergang brand is uitgebroken.
Kunt u aangeven hoeveel tijd – gelet op het relaas van [directeur van engineering] - minimaal verstreken is tussen het moment waarop [directeur van engineering] is gestopt met het bijvullen van flux en het uitbreken van de brand?
Zegt deze minimale periode iets over de oorzaak van de brand?
Kunt u aangeven welke impact een eventueel niet werkende fluxpomp heeft gehad op het uitbreken van de brand?
Hebben handelingen van [directeur van engineering] bijgedragen aan het uitbreken van de brand? Zo ja, kunt u die handelingen dan duiden en toelichten op welke wijze deze zouden hebben bijgedragen aan het ontstaan van de brand?
Het hof verwijst voor het kader waarin deze vragen zijn gesteld naar 3.8.2 van het tussenarrest.
c. De soldeermachine is vlak voor de installatie daarvan bij [engineering] gewijzigd (niet door ATF); de wijziging heeft kennelijk bestaan in het vervangen van de oude soldeerpot door een loodvrije soldeerpot. Kunt u nagaan of deze wijziging deugdelijk is geschied en in hoeverre deze wijziging van invloed kan zijn geweest op het ontstaan van de brand?
Het hof verwijst voor het kader waarin deze vragen zijn gesteld naar 3.8.3 van het tussenarrest.
d. Het hof heeft in 3.7 van het tussenarrest op de daar aangegeven gronden voorshands voldoende aannemelijk geacht dat de zeer waarschijnlijke oorzaak van de brand mede is gelegen in de grote hoeveelheden vrijkomende fluxdampen uit de lekbak van de soldeermachine.
Kunt u - duidelijk gemotiveerd - dit voorlopige oordeel van het hof in meer of mindere mate onderschrijven?
Indien dit niet het geval is, kunt u dan gemotiveerd aangeven op welke punten het hof tot een onjuist voorlopig oordeel is gekomen en wat wel de (zeer waarschijnlijke) oorzaak van de brand is geweest?
Ook in 6.4 sub b. van dit arrest heeft het hof een aantal vragen gesteld met betrekking tot de oorzaak van de brand. Kunt u de op deze vragen gegeven antwoorden relateren aan de antwoorden, zoals gegeven in het kader van de sub d. gestelde vragen?
Het hof verwijst voor het kader waarin deze vragen zijn gesteld naar 3.7 en 3.8.4 van het tussenarrest.
e. Kan een daadwerkelijk onderzoek aan een vergelijkbare soldeermachine de beantwoording van voornoemde vragen inzichtelijker maken? Kunt u in dat geval onderzoek verrichten aan een vergelijkbare soldeermachine en uw bevindingen in het rapport verwerken?
Het hof verwijst voor het kader waarin deze vragen zijn gesteld naar 3.8.5 van het tussenarrest.
f. Heeft u voor het overige nog opmerkingen waarvan u het zinvol acht dat het hof daarvan kennis neemt?