ECLI:NL:GHSHE:2015:5236

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 december 2015
Publicatiedatum
15 december 2015
Zaaknummer
HD 200.145.266_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deskundigenonderzoek naar de veiligheid van een soldeermachine en de oorzaak van een brand

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om een hoger beroep van Schadeverzekeringen N.V. tegen ATF GmbH. De zaak betreft de vraag of een door ATF in het verkeer gebrachte soldeermachine onveilig was, nadat deze door een derde was aangepast. Het hof had eerder een tussenarrest gewezen waarin werd geoordeeld dat er een nieuw deskundigenonderzoek nodig was naar de veiligheid van de soldeermachine en de omstandigheden rondom een brand die had plaatsgevonden. In het arrest van 15 december 2015 heeft het hof de heer A.X.M. Bank benoemd als deskundige om de in het arrest geformuleerde vragen te beantwoorden. Het hof heeft specifieke vragen geformuleerd die de deskundige moet onderzoeken, waaronder de veiligheidseisen die aan de soldeermachine gesteld werden in 2002, de invloed van aanpassingen aan de machine op de brand, en de rol van de handelingen van de directeur van engineering. Het hof heeft ook bepaald dat de kosten van het deskundigenonderzoek voorlopig op € 21.175,- worden gesteld, en dat de appellante deze kosten zal voorschieten. De zaak is verwezen naar de rol in afwachting van het deskundigenbericht.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.145.266/01
arrest van 15 december 2015
in de zaak van
[schadeverzekeringen] Schadeverzekeringen N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam,
tegen
ATF GmbH,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. L.H.A.M. Andriessen te Breda,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 31 maart 2015 in het hoger beroep van de door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, onder zaaknummer C/02//221302/HA ZA 10-1228 gewezen vonnissen van 15 juni 2011, 5 oktober 2011 en 8 januari 2014.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 31 maart 2015;
  • de akte na tussenarrest van [appellante] ;
  • de antwoordakte na tussenarrest van ATF.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

6.De verdere beoordeling

6.1
In genoemd tussenarrest heeft het hof geoordeeld dat een nieuw deskundigenonderzoek nodig is naar de in 3.8. van dat tussenarrest genoemde vraagpunten.
[appellante] en ATF zijn vervolgens in de gelegenheid gesteld om bij akte zich uit te laten over het aantal en de persoon van de deskundige(n) alsmede over de aan de deskundige(n) te stellen vragen.
6.2
[appellante] acht de benoeming van één deskundige voldoende. Nu ATF zich op dit punt heeft gerefereerd aan het oordeel van het hof, zal het hof één deskundige benoemen.
[appellante] stelt voor om ir. [deskundige] van het Nederlands Forensisch Instituut te benoemen. ATF maakt bezwaar tegen benoeming van deze deskundige aangezien zij niet kan beoordelen of ir. [deskundige] daadwerkelijk onafhankelijk is en niet al eerder in deze zaak of andere zaken voor [appellante] als deskundige heeft opgetreden. Voor het overige heeft ATF zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. Ir [deskundige] heeft echter aan de griffie van dit hof desgevraagd meegedeeld geen tijd te hebben voor dit onderzoek, zodat reeds om deze reden een andere deskundige benoemd zal worden.
De griffie van het hof heeft de heer A. X. M. Bank van Element [vestigingsnaam] , [adres] , [postcode] [kantoorplaats] (tel [netnummer + telefoonnummer] , fax [netnummer + faxnummer] ) bereid gevonden als deskundige op te treden.
Het voorschot voor de door deze deskundige te verrichten werkzaamheden is voorshands gesteld op een bedrag van € 21.175,= incl. btw (€ 17.500,= excl. btw), welk voorschot overeenkomstig het bepaalde in het tussenarrest door [appellante] zal worden betaald.
6.3
Het hof heeft in 3.8 van het tussenarrest uiteengezet op welke vraagpunten het hof een deskundig advies nodig acht. Beide partijen kunnen zich in grote lijnen vinden in deze vraagpunten, zodat het hof deze vragen aan de deskundige zal stellen. Deze vragen zullen aangevuld worden met de verzoeken van beide partijen dienaangaande, zoals hierna in de vraagstelling verwerkt.
6.4.1
Het hof bepaalt dat de deskundige gemotiveerd en zo nauwkeurig mogelijk antwoord dient te geven op de volgende vragen:
a. Is de soldeermachine, zoals deze in 2002 door ATF in Nederland in het verkeer is gebracht, gelet op de in die periode aan een dergelijke soldeermachine gestelde eisen voldoende veilig?
Kunt u daarbij ook ingaan op de vraag of de soldeermachine voldeed aan de diverse relevante (internationale) regelgevingen? Is in dit opzicht ook relevant de Europese richtlijn 98/37/EG van 22 juni 1998 (de zogenaamde Machinerichtlijn)?
Kunt u hierbij ook ingaan op hetgeen dienaangaande is meegedeeld in de diverse door partijen in het geding gebrachte rapporten van door partijen aangezochte deskundigen?
Het hof verwijst voor het kader waarin deze vragen gesteld zijn naar 3.8.1 van het tussenarrest.
b. Valt de wijze van vullen van de soldeermachine met flux door [directeur van engineering] onder het redelijkerwijs te verwachten gebruik van de soldeermachine?
Op welke wijze diende deze soldeermachine normaal gesproken bijgevuld te worden? Kunt u bij de beantwoording van deze vraag ook de aanwijzingen in de gebruiksaanwijzing betrekken?
Is het mogelijk dat de soldeermachine, gelet op de verrichtingen van [directeur van engineering] vlak voor de brand, te warm was om bijgevuld te worden?
Indien deze vraag positief beantwoord wordt, acht het hof het van belang om te weten waarom kennelijk na het bijvullen van de soldeermachine met flux nog een tweede soldeergang kon plaatsvinden en pas bij het klaarzetten van de derde soldeergang brand is uitgebroken.
Kunt u aangeven hoeveel tijd – gelet op het relaas van [directeur van engineering] - minimaal verstreken is tussen het moment waarop [directeur van engineering] is gestopt met het bijvullen van flux en het uitbreken van de brand?
Zegt deze minimale periode iets over de oorzaak van de brand?
Kunt u aangeven welke impact een eventueel niet werkende fluxpomp heeft gehad op het uitbreken van de brand?
Hebben handelingen van [directeur van engineering] bijgedragen aan het uitbreken van de brand? Zo ja, kunt u die handelingen dan duiden en toelichten op welke wijze deze zouden hebben bijgedragen aan het ontstaan van de brand?
Het hof verwijst voor het kader waarin deze vragen zijn gesteld naar 3.8.2 van het tussenarrest.
c. De soldeermachine is vlak voor de installatie daarvan bij [engineering] gewijzigd (niet door ATF); de wijziging heeft kennelijk bestaan in het vervangen van de oude soldeerpot door een loodvrije soldeerpot. Kunt u nagaan of deze wijziging deugdelijk is geschied en in hoeverre deze wijziging van invloed kan zijn geweest op het ontstaan van de brand?
Het hof verwijst voor het kader waarin deze vragen zijn gesteld naar 3.8.3 van het tussenarrest.
d. Het hof heeft in 3.7 van het tussenarrest op de daar aangegeven gronden voorshands voldoende aannemelijk geacht dat de zeer waarschijnlijke oorzaak van de brand mede is gelegen in de grote hoeveelheden vrijkomende fluxdampen uit de lekbak van de soldeermachine.
Kunt u - duidelijk gemotiveerd - dit voorlopige oordeel van het hof in meer of mindere mate onderschrijven?
Indien dit niet het geval is, kunt u dan gemotiveerd aangeven op welke punten het hof tot een onjuist voorlopig oordeel is gekomen en wat wel de (zeer waarschijnlijke) oorzaak van de brand is geweest?
Ook in 6.4 sub b. van dit arrest heeft het hof een aantal vragen gesteld met betrekking tot de oorzaak van de brand. Kunt u de op deze vragen gegeven antwoorden relateren aan de antwoorden, zoals gegeven in het kader van de sub d. gestelde vragen?
Het hof verwijst voor het kader waarin deze vragen zijn gesteld naar 3.7 en 3.8.4 van het tussenarrest.
e. Kan een daadwerkelijk onderzoek aan een vergelijkbare soldeermachine de beantwoording van voornoemde vragen inzichtelijker maken? Kunt u in dat geval onderzoek verrichten aan een vergelijkbare soldeermachine en uw bevindingen in het rapport verwerken?
Het hof verwijst voor het kader waarin deze vragen zijn gesteld naar 3.8.5 van het tussenarrest.
f. Heeft u voor het overige nog opmerkingen waarvan u het zinvol acht dat het hof daarvan kennis neemt?
6.4.2
Indien de bevindingen van de deskundige afwijken van die in een of meer van de in deze procedure overgelegde rapporten, dienen die verschillen zo mogelijk van commentaar en/of een motivering te worden voorzien.
Indien de deskundige van oordeel is dat een in die andere rapportage(s) genoemd aspect niet van belang is, dient de deskundige dit gemotiveerd aan te geven, met vermelding welke gevolgen dit heeft voor de conclusie van die andere rapportage(s).
6.4.3
De deskundige dient eventuele nadere informatie die hij nodig heeft en die geen deel uitmaakt van de processtukken, bij de advocaten op te vragen. De advocaat die informatie verschaft dient een afschrift daarvan toe te zenden aan de advocaat van de wederpartij. De deskundige wordt verzocht de verkregen informatie als bijlage bij het deskundigenbericht te voegen.
Indien de deskundige voor het onderzoek gebruik maakt van informatie van derden, dient hij daarvan melding te maken in het rapport.
6.5
Voor het overige wordt iedere beslissing aangehouden.

7.De uitspraak

Het hof:
7.1
bepaalt dat een deskundigenonderzoek wordt verricht naar de in rechtsoverweging 6.4.1 van dit arrest geformuleerde vragen, met inachtneming van hetgeen in 6.4.2 en 6.4.3 van dit arrest is overwogen;
7.2
benoemt tot deskundige ter beantwoording van deze vragen:
de heer A.X.M. Bank van
Element [vestigingsnaam]
[adres]
[postcode] [kantoorplaats]
Tel: [netnummer + telefoonnummer]
Fax: [netnummer + faxnummer]
7.3
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van dit arrest en het tussenarrest van 31 maart 2015 aan de deskundige toezendt;
bepaalt dat partijen binnen één week na de datum van dit arrest (een afschrift van) de verdere processtukken aan de deskundige ter beschikking zullen stellen en alle door deze gewenste inlichtingen zullen verstrekken;
7.4
bepaalt dat de deskundige eerst met het onderzoek begint nadat daartoe van de griffier bericht is ontvangen;
bepaalt dat de deskundige bij het onderzoek –
en ten aanzien van de conceptrapportage– partijen in de gelegenheid stelt opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat uit het schriftelijk bericht van de deskundige moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan, terwijl in het bericht tevens melding wordt gemaakt van de inhoud van zodanige opmerkingen en verzoeken;
verzoekt de deskundige een schriftelijk en met redenen omkleed bericht, met een duidelijke conclusie, in te leveren ter griffie van dit hof en tegelijkertijd een afschrift van het bericht aan de advocaten van partijen toe te zenden;
bepaalt de termijn waarbinnen het schriftelijk, ondertekend bericht ter griffie van dit hof (postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch) moet worden ingeleverd op
drie maandennadat door de griffier is bericht dat met het onderzoek kan worden begonnen;
7.5
bepaalt het voorschot op de kosten van de deskundige op het door de deskundige begrote bedrag van in totaal € 21.175,-- incl btw, tenzij (één van) partijen binnen veertien dagen na deze uitspraak
bij brief aan de griffier van dit hofmet afschrift aan de wederpartij (die binnen twee dagen hierop kan reageren bij brief aan de griffier van dit hof met afschrift aan de wederpartij)tegen de hoogte van het voorschot bezwaar heeft/hebben gemaakt, in welk geval het hof op het bezwaar/de bezwaren zal beslissen en de hoogte van het voorschot zal bepalen;
bepaalt dat partij [appellante] laatstgenoemd bedrag zal overmaken na ontvangst van de nota met betaalinstructies die door het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak zal worden verzonden;
verzoekt de deskundige, indien zijn kosten het voorschot te boven mochten gaan, het hof daarover tijdig in te lichten;
7.6
benoemt mr. T. Rothuizen-van Dijk tot raadsheer-commissaris, tot wie de deskundige zich, door tussenkomst van de griffier dient te wenden met (procedurele) vragen en verzoeken indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft;
7.7
verwijst de zaak naar de rol van 26 april 2016 in afwachting van het deskundigenbericht;
7.8
verstaat dat de zaak na ontvangst van het deskundigenbericht naar de rol wordt verwezen voor memorie na deskundigenbericht aan de zijde van [appellante] ;
7.8
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. T. Rothuizen-van Dijk, S.M.A.M. Venhuizen en T.H.M. van Wechem en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 15 december 2015.
griffier rolraadsheer