ECLI:NL:GHSHE:2015:5235

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 december 2015
Publicatiedatum
15 december 2015
Zaaknummer
HD 200.143.572_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest inzake ongedaanmakingsverbintenis en gebruiksvergoeding in civiele zaak tussen Elektro-Technisch Bedrijf B.V. en Verlichting B.V.

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om een hoger beroep van Elektro-Technisch Bedrijf B.V. tegen Verlichting B.V. De zaak betreft een ongedaanmakingsverbintenis en de bijbehorende gebruiksvergoeding. Het hof heeft op 15 december 2015 uitspraak gedaan na een eerder tussenarrest van 31 maart 2015. De procedure begon met een vordering van Elektro-Technisch Bedrijf B.V. tot betaling van een bedrag van € 4.800,--, dat voortkwam uit de levering van ondeugdelijke armaturen door Verlichting B.V. Het hof heeft vastgesteld dat er 317 armaturen waren geleverd, waarvan 25 accupacks door Verlichting B.V. zijn gerepareerd. De appellante heeft de bewijslast voor de ondeugdelijkheid van de reparaties, maar heeft besloten geen bewijs te leveren, waardoor haar vordering tot betaling van € 4.800,-- werd toegewezen tot een bedrag van € 4.380,--, met wettelijke rente vanaf 15 mei 2009.

Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat Verlichting B.V. gehouden is tot terugbetaling van de koopprijs van € 85.747,07, maar dat hierop een bedrag van € 22.190,-- in mindering kan worden gebracht vanwege de gebruiksvergoeding van de armaturen. Dit resulteert in een te betalen bedrag van € 63.557,07, met wettelijke rente vanaf 10 maart 2010. Verder heeft het hof de schadevergoeding van Elektro-Technisch Bedrijf B.V. voor de demontagekosten van de armaturen vastgesteld op € 24.592,50, met wettelijke rente vanaf 1 februari 2012. Het hof heeft de kosten van de procedure aan de zijde van de appellante toegewezen, inclusief griffierechten en advocaatkosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 15 december 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.143.572/01
arrest van 15 december 2015
in de zaak van
Elektro-Technisch Bedrijf [Elektro-Technisch Bedrijf] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. R.M.H.H. Tuinstra te Maastricht,
tegen
[Verlichting] Verlichting B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. H.A.J. Stollenwerck te Maastricht,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 31 maart 2015. in het hoger beroep van de door de rechtbank Limburg onder zaaknummer C/03/146670 Ha Za 09/1543 gewezen vonnissen.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 31 maart 2015;
  • de akte uitlating van [appellante] van 26 mei 2015, met producties genummerd 32 tot en met 35;
  • de akte na tussenarrest van [geïntimeerde] van 26 mei 2015 met producties genummerd 1 tot en met 5;
  • de antwoordakte van [appellante] van 30 juni 2015 met producties genummerd 36 en 37;
  • de antwoordakte van [geïntimeerde] van 30 juni 2015 met producties/eiswijziging.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

6.De verdere beoordeling

Het hof volhardt bij hetgeen hij in het tussenarrest heeft overwogen, tenzij hierna anders aangegeven.
Ten aanzien van de vordering tot betaling van € 4.800,--
6.1.
Het hof heeft partijen verzocht om zich uit te laten over de vraag hoeveel accupacks (van de in totaal 317 geleverde C1nv armaturen) na de geuite klachten door [appellante] zijn gerepareerd door of in opdracht van [geïntimeerde] .
[appellante] voert aan dat 20 tot 25 accupacks door of in opdracht van [geïntimeerde] zijn gerepareerd. [geïntimeerde] voert aan dat circa 40 accupacks zijn gerepareerd. Geen van partijen heeft die stelling nader onderbouwd of concreet te bewijzen aangeboden. Vaststaat dat de accupacks ondeugdelijk bevestigd zijn. [geïntimeerde] voert als bevrijdend verweer dat zij dat gebrek in 40 armaturen heeft hersteld. Dat aantal wordt door [appellante] gemotiveerd betwist. Nu [geïntimeerde] geen bewijs aanbiedt van zijn stelling dat hij 40 armaturen heeft gerepareerd, zal het hof, gelet op de betwisting door [appellante] uitgaan van het door [appellante] erkende aantal van 25 gerepareerde accupacks.
Het hof heeft in r.o. 3.5.6. van het tussenarrest overwogen dat op [appellante] de bewijslast rust van haar stelling dat het herstel door of in opdracht van [geïntimeerde] ondeugdelijk was. [appellante] heeft meegedeeld dat de kosten van bewijs door getuigen of een deskundige niet in verhouding staan tot het belang en refereert zich aan het oordeel van het hof. Nu [appellante] kennelijk afziet van bewijslevering, zal de stelling van [appellante] dat de reparaties ondeugdelijk zijn verricht, gelet op de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde] , worden verworpen.
Het vorenstaande leidt ertoe dat de vordering van [appellante] toewijsbaar is tot een bedrag van € 4.380,-- (317 minus 25 = 292 x € 15,--). Als onvoldoende betwist staat vast dat [appellante] de herstelwerkzaamheden heeft uitgevoerd in maart 2009. De gevorderde wettelijke rente met ingang van 15 mei 2009 is derhalve toewijsbaar.
Ten aanzien van de op de buitengerechtelijke ontbinding gebaseerde vorderingen
Terugbetaling van de koopprijs
6.2.
In r.o. 3.8.4. in het tussenarrest heeft het hof overwogen dat [geïntimeerde] is gehouden tot terugbetaling van de koopprijs ad € 85.747,07 exclusief BTW. [geïntimeerde] heeft nog aangevoerd dat dit bedrag met 5% moet worden verminderd omdat [appellante] bij elke overeenkomst bedong dat [geïntimeerde] 5% van elk factuurbedrag weer aan [Belegging] BV moest betalen. [appellante] heeft betwist dat dit bedrag in mindering dient te worden gebracht op de terug te betalen koopprijs. Het hof overweegt dat [geïntimeerde] onvoldoende heeft toegelicht waarom een in het verleden gedane betaling aan [Belegging] BV (een andere rechtspersoon dan [appellante] ) in mindering dient te strekken op de verbintenis tot ongedaanmaking jegens [appellante] . Dit verweer van [geïntimeerde] wordt derhalve verworpen.
Teruggave van de geleverde zaken en waardevergoeding/gebruiksvergoeding.
6.3.
Het hof heeft voorts overwogen dat [appellante] gehouden is tot teruglevering van de armaturen in dezelfde staat als waarin deze zich bij ontvangst door [appellante] bevonden (r.o. 3.8.4.).
[appellante] heeft bij akte na tussenarrest aangegeven dat zij in het bezit is van de armaturen (met uitzondering van drie exemplaren die zich bij Dekra bevinden) en dat zij in staat is de armaturen terug te leveren. Die verplichting tot teruggave rust derhalve in ieder geval op [appellante] . Daarnaast heeft het hof in r.o. 3.8.4. van het tussenarrest overwogen dat, nu de armaturen circa drie jaar in gebruik zijn geweest, nakoming van de ongedaanmakingsverbintenis, te weten teruglevering van de armaturen
in dezelfde staatals waarin deze zich ten tijde van de ontvangst door [appellante] bevonden
in zoverreblijvend onmogelijk is. In zoverre treedt daarvoor in de plaats een verbintenis tot waardevergoeding, aldus het hof in het tussenarrest.
6.3.1.
Het hof heeft partijen vervolgens verzocht zich uit te laten over de volgende vragen:
-
wanneer zijn de armaturen vervangen en hoe lang zijn de C1 en C1nv armaturen daadwerkelijk gebruikt ? ( [appellante] dient zich hierover uit te laten)
- kunnen partijen concrete aanknopingspunten geven ter vaststelling van de waardevergoeding in verband met het feit dat de armaturen circa drie jaar zijn gebruikt? Wat is een redelijke gebruiksvergoeding voor het jarenlange gebruik van de armaturen en lampen?
- dienen de accupacks na drie jaar vervangen te worden? Hoe hoog was het deel van de koopprijs voor de accupacks? Wat voor gevolg heeft dat voor de ongedaanmakingsverbintenis?
6.3.2.
[appellante] heeft na het tussenarrest aangevoerd dat het hof ten onrechte heeft overwogen dat sprake is van een verbintenis tot waardevergoeding, aangezien art. 6:272 BW toepassing mist omdat de aard van de prestatie (levering van de armaturen, hof) niet uitsluit dat zij ongedaan wordt gemaakt. Voor zover [appellante] daarmee aan het hof verzoekt om terug te komen op een bindende eindbeslissing overweegt het hof het volgende.
Het hof deelt de opvatting van [appellante] dat de aard van de prestatie niet uitsluit dat zij ongedaan werd gemaakt. In zoverre is art. 6:272 BW niet van toepassing en is geen sprake van een waardevergoeding als bedoeld in dat artikel. Er is evenmin sprake van een grondslag voor schadevergoeding aangezien de tekortkoming in die nakomingsverbintenis tot teruglevering van de armaturen in de oorspronkelijke (nieuw)staat niet aan [appellante] kan worden toegerekend. Deze ongedaanmakingsverbintenis vindt immers haar grondslag in de tekortkoming door [geïntimeerde] in haar verplichting tot levering van conforme armaturen, terwijl niet is gebleken dat [appellante] vanaf het moment dat zij rekening moest houden met de ontbinding haar zorgplicht als zorgvuldig schuldenaar niet is nagekomen. Het hof ziet echter onvoldoende aanleiding om het partijdebat hierover te heropenen, gelet op het volgende.
Op grond van art. 6:78 en 6:212 BW is [appellante] in beginsel een vergoeding voor het jarenlange gebruik van de armaturen aan [geïntimeerde] verschuldigd. Ook daarop zijn, in het licht van het verweer van [geïntimeerde] dat rekening moet worden gehouden met het feit dat de armaturen jarenlang gefunctioneerd hebben, de vragen in het tussenarrest gericht.
Vaststaat dat de C1nv armaturen ten tijde van de buitengerechtelijke ontbinding (12 februari 2010) ruim 2 jaar in gebruik waren en na circa 4 jaar daadwerkelijk zijn vervangen. [appellante] geeft voorts aan dat normale accupacks, afhankelijk van fabricaat en type, na uiterlijk 4 jaar vervangen moeten worden. Dit houdt in dat de accupacks in de terug te leveren armaturen daadwerkelijk volledig zijn gebruikt. Onder die omstandigheden acht het hof termen aanwezig om de waarde van de accupacks als redelijke gebruiksvergoeding in mindering te brengen op de terugbetalingsverplichting van [geïntimeerde] aan [appellante] . De hoogte daarvan begroot het hof in beginsel op het verschil in koopprijs tussen de C1nv armaturen (met accupack) € 174,85 en de C1 armaturen (zonder accupack) € 80,94 = € 93,91. [appellante] heeft nog onbetwist aangevoerd dat dit prijsverschil niet uitsluitend ziet op de accupack, maar ook op een vervangend voorschakelapparaat en kosten van de montage voor het inbouwen van de accupack. Het hof zal in redelijkheid uitgaan van een op de terugbetalingsverplichting in mindering te brengen bedrag van € 70,-- per armatuur/accupack. Nu sprake is van 317 C1nv armaturen kan [geïntimeerde] een bedrag van 317 x € 70,-- = € 22.190,-- verrekenen met de door haar terug te betalen koopprijs.
6.3.3.
[geïntimeerde] heeft voorts aangevoerd dat de C1nv armaturen in circa 5 jaar fiscaal worden afgeschreven en dat derhalve de volledige koopprijs als vergoeding in mindering kan worden gebracht op de koopprijs.
Het hof verwerpt dat verweer. Nog daargelaten dat de fiscale afschrijving niet maatgevend is voor vaststelling van de reële waarde van de armaturen, miskent [geïntimeerde] aldus dat [appellante] in beginsel slechts gehouden is tot teruglevering van de armaturen. Dat [appellante] verder enig voordeel heeft gehad van het gebruik van de armaturen of ongerechtvaardigd is verrijkt als gevolg daarvan, heeft [appellante] gemotiveerd betwist. Het hof acht derhalve geen termen aanwezig om een verdere gebruiksvergoeding toe te kennen.
Ook ten aanzien van de C1 armaturen staat vast dat zij ruim 2 jaar in gebruik waren ten tijde van de buitengerechtelijke ontbinding en dat zij na circa 4 jaar daadwerkelijk zijn vervangen.
Door [geïntimeerde] is onvoldoende gesteld op grond waarvan [appellante] naast teruggave van die armaturen een gebruiksvergoeding verschuldigd is. Het verweer van [geïntimeerde] dat de armaturen volledig zijn afgeschreven en dat de volledige koopprijs van de armaturen in mindering moet worden gebracht op de terugbetalingsverplichting verwerpt het hof op dezelfde gronden als hiervoor vermeld over de C1nv armaturen. Ook voor verrekening in verband met ongerechtvaardigde verrijking of een gebruiksvergoeding is, gelet op het hiervoor overwogene geen plaats.
6.3.4.
De tussenconclusie luidt derhalve dat op de terugbetalingsverplichting ad € 85.747,07 een bedrag ad € 22.190,-- in mindering kan worden gebracht. Uit dien hoofde dient [geïntimeerde] derhalve nog een bedrag ad € 63.557,07 aan [appellante] te voldoen. [appellante] heeft voorts de wettelijke handelsrente gevorderd met ingang van de dag van
dezedagvaarding. Nu de vordering eerst is ingesteld bij akte vermeerdering van eis van 10 maart 2010, begrijpt het hof dat [appellante] wettelijke handelsrente vordert met ingang van die datum. Aangezien de overeenkomst op 12 februari 2010 buitengerechtelijk is ontbonden zie tussenarrest r.o. 3.1.10 in samenhang met r.o. 3.7) is de wettelijke rente met ingang van 10 maart 2010 toewijsbaar. Anders dan [appellante] vordert is er geen grondslag voor toewijzing van de wettelijke handelsrente, aangezien art. 6:119a BW niet van toepassing is op de uit de wet voortvloeiende verbintenis tot ongedaanmaking. Het hof zal derhalve slechts de wettelijke rente ex art. 6:119 BW toewijzen.
Schadevergoeding
6.4.
[appellante] heeft recht op vergoeding van de schade bestaande uit de kosten van demontage van de door [geïntimeerde] geleverde armaturen en montage van de vervangende armaturen (zie tussenarrest r.o. 3.8.6)
6.4.1.
[appellante] heeft onbetwist gesteld dat 686 armaturen zijn vervangen (gedemonteerd en gemonteerd).
De (de)montagekosten heeft [appellante] als volgt becijferd:
Montagekosten: 587,25 arbeidsuren à € 45,-- € 26.426,25
Werkvoorbereiding:124,75 arbeidsuren à € 60,--
€ 7.485,--
Totale (de)montagekosten 686 armaturen € 33.900,-- (afgerond aldus [appellante] )
6.4.2.
[geïntimeerde] heeft een offerte van [Elektrotechnisch Bureau] Elektrotechnisch Bureau overgelegd met als opdracht (de)montage van 686 armaturen. Daarin wordt als volgt geoffreerd:
- 238 arbeidsuren à € 37,50 € 8.925,--
- stelpost onkosten
€ 1.082,02
Subtotaal exclusief BTW € 10.007,02
BTW
€ 2.101,47
TOTAAL € 12.108,49
In die offerte wordt voorts vermeld:
“In deze offerte zijn de reistijden alsmede de huur van ladder/steigerkosten niet meegenomen. De prijs is gebaseerd op een te vervangen aantal van 686 Aïda plafond armaturen met geïntegreerde nood-units. Er worden ongeveer 3 armaturen per uur vervangen. De armaturen worden door u of derden aangeleverd”.
6.4.3.
Het hof overweegt als volgt. [appellante] heeft haar kostenopgave voorzien van urenstaten van de betrokken werknemers. [appellante] heeft voorts aangegeven dat de armaturen vanaf en kort na 19 december 2011 zijn vervangen (zie onder 9 van haar antwoord-akte na tussenarrest). Dat strookt grotendeels met de overgelegde urenstaten van de 8 monteurs, waaruit afgeleid kan worden dat tot en met 1 februari 2012 sprake was van aaneengesloten werkzaamheden en vervolgens vanaf 6 februari 2012 van incidentele werkzaamheden met tussenpozen. Gelet op de stelling van [appellante] dat de armaturen kort na 19 december 2011 zijn vervangen en dat de urenstaten na 1 februari 2012 enkel melding maken van met grote tussenpozen verrichte incidentele en vaak kort durende werkzaamheden tot 11 juni 2012, gaat het hof er vanuit dat de daadwerkelijke vervanging van de armaturen heeft plaatsgevonden in de periode van 19 december 2011 tot en met 1 februari 2012. Het had op de weg van [appellante] gelegen om nader aan te geven waarom en welke werkzaamheden er na 6 februari 2012 met tussenpozen tot 11 juni 2012 hebben plaatsgevonden.
Het gaat in totaal om 86,75 na 1 februari 2012 opgevoerde uren ( [klant 1] 70,75, [klant 2] 8 en [klant 3] 8) Aldus becijfert het hof het aantal in redelijkheid in rekening te brengen uren aan (de)montage op 587,25 minus 86,75 = 500,50. Dat komt neer op een montagetijd van ruim 40 minuten per armatuur. Een verder aanknopingspunt voor de redelijkheid van dit aantal uren vindt het hof in de mededeling van [geïntimeerde] in haar als productie 16 overgelegde eigen schadeopstelling, waarin zij aanvoert dat voor de (de)montagetijd 40 minuten per armatuur mag worden gerekend. Het hof acht geen termen aanwezig om af te wijken van de door [appellante] in aanmerking genomen kosten per arbeidsuur ad € 45,--. [appellante] heeft gemotiveerd gesteld dat het uurloon is gebaseerd op de werkelijke en algemeen gehanteerde kostprijs (inclusief auto e.d.) van servicemonteurs. In dat tarief zijn tevens voorrijkosten/reiskosten etc. inbegrepen aldus [appellante] . Weliswaar wordt in de door [geïntimeerde] overgelegde offerte van [Elektrotechnisch Bureau] uitgegaan van kosten ad € 37,50 per uur, maar daarin wordt aangegeven dat bijvoorbeeld de reistijden niet zijn meegenomen.
Uitgaande van 500,5 uur à € 45,-- becijfert het hof de zuivere (de)montagekosten op € 22.522,50.
Daarnaast voert [appellante] aan werkvoorbereiding een post op van 124,75 manuren à € 60,--. [appellante] legt een overzicht van de urenstaten van [medewerker appellante] over. Volgens die urenstaten is in de periode tot en met 1 februari 2012 34,5 uur besteed aan werkvoorbereiding en nadien 90,25 uur. Hiervóór heeft het hof overwogen dat het overgrote deel van werkzaamheden heeft plaatsgevonden tot en met 1 februari 2012, terwijl nadien enkel met tussenpozen nog incidentele werkzaamheden zijn verricht. Zonder nadere toelichting, die door [appellante] niet is gegeven, valt niet in te zien dat er na 1 februari 2012 nog substantiële werkzaamheden aan werkvoorbereiding dienden te worden verricht. Het hof zal de uren van [medewerker appellante] volgens het overzicht tot en met 1 februari 2012 in aanmerking nemen. Aldus rekent het hof met 34,5 uur werkvoorbereiding à € 60,-- is € 2.070,--.
In totaal bedraagt de in aanmerking te nemen schade als gevolg van de demontagekosten aldus € 24.592,50 (€ 22.522,50 + € 2.070,--). Nu deze schade daadwerkelijk is geleden in de periode van 19 december 2011 tot en met 1 februari 2012 zal het hof de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 1 februari 2012. Anders dan [appellante] betoogt is de wettelijke handelsrente ex art. 6:119a BW niet van toepassing op deze verbintenis tot schadevergoeding, zodat het hof de handelsrente ex art. 6:119 BW zal toewijzen.
6.4.4.
Ten slotte heeft het hof in het tussenarrest in r.o. 3.8.10 overwogen dat voor vergoeding in aanmerking komt de prijs van vergelijkbare vervangende armaturen voor zover die hoger is dan de prijs van de oorspronkelijk geleverde armaturen. Het hof heeft [appellante] verzocht om bewijsstukken van de kosten van de vervangende armaturen en lampen en om een toelichting over de te verwachten levensduur van de oorspronkelijke lampen en accupacks.
6.4.5.
Als productie 33 heeft [appellante] de aankoopfactuur overgelegd, waaruit blijkt dat 687 armaturen en bijbehorende lampen zijn gekocht tegen een totaalprijs van € 101.232,72 exclusief een verwijderingsbijdrage van € 452,76.
[geïntimeerde] heeft bij antwoordakte in eerste aanleg d.d. 9 november 2011 aangevoerd dat de kosten voor vervangende armaturen lager zijn (onder overlegging van eigen berekeningen van [geïntimeerde] als prod. 15 en 16 bij antwoord-akte na tussenvonnis van 9 november 2011). In reactie op de nadien overgelegde aankoopfactuur van [appellante] heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat de vervangende armaturen een elektronisch voorschakelapparaat hebben dat duurder is dan het destijds geleverde conventionele voorschakelapparaat, dat de armaturen niet vergelijkbaar zijn en dat de meerprijs niet bij [geïntimeerde] in rekening kan worden gebracht.
In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] voorts aangevoerd dat rekening moet worden gehouden met het feit dat drie jaar moet worden afgeschreven op de oude armaturen en dat de accupacks helemaal niet voor vergoeding in aanmerking komen. Het hof vat dit verweer op als een beroep op nieuw voor oud-vergoeding gebaseerd op art. 6:100 BW. In dat kader overweegt het hof het volgende.
Onderdeel van de prijs van de vervangende armaturen zijn de Osram lampen ad € 2.752,74 en € 2.364,82. Uit de door [appellante] overgelegde gegevens blijkt dat de lampen gemiddeld genomen na 4 tot 5 jaar aan vervanging toe zijn. Nu de oorspronkelijke armaturen geplaatst zijn in 2007 begin 2008 en de nieuwe armaturen geplaatst zijn in december 2011, januari 2012 gaat het hof ervanuit dat de levensduur van de oorspronkelijke lampen grotendeels verstreken was. Het hof brengt hiervoor in redelijkheid een bedrag van € 4.000,-- in mindering.
Met het feit dat de accupacks volledig zijn verbruikt is hiervoor reeds bij de gebruiksvergoeding rekening gehouden.
Tenslotte houdt het hof rekening met een correctie op basis van een redelijke afschrijvingstermijn voor de armaturen. Daarbij gaat het hof in redelijkheid uit van een levensduur van de armaturen van circa 15 tot 20 jaar.
Het hof houdt rekening met een nieuw voor oud correctie van circa 20%. Rekening houdend met de correctie van 20% op de aankoopprijs van de nieuwe armaturen en de aftrek van € 4.000,-- in verband met nieuwe lampen is geen sprake van schade aan de zijde van [appellante] , aangezien de aldus in aanmerking te nemen kosten voor vervangende armaturen niet hoger is dan de prijs die destijds is betaald voor de armaturen inclusief lampen (€ 85.747,07).
6.4.6.
Bij akte na pleidooi heeft [appellante] onder randnummer 33 en 34 gewezen op enkele nieuwe schadeposten. Daarmee houdt het hof, gelet op de goede procesorde, geen rekening.
Slotsom
6.5.
Het vorenstaande leidt ertoe dat de vonnissen waarvan beroep, daaronder begrepen de beslissing in reconventie in het vonnis van 18 december 2013, zullen worden vernietigd en dat de vorderingen van [appellante] worden toegewezen als na te melden.
6.6.
[geïntimeerde] dient als de overwegend in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de kosten van eerste en tweede aanleg.
Ten aanzien van de kostenveroordeling in eerste aanleg gaat het hof uit van de volgende uitgangspunten. Door [appellante] is een griffierecht van € 313,-- betaald. Door [appellante] is een voorschot op het deskundigenbericht gedeponeerd van € 3.872,--. Het hof gaat er vanuit dat de schadeloosstelling en het loon voor de deskundige gelijk is geweest aan het voorschot. Indien dit lager is geweest met als gevolg dat [appellante] een deel van het voorschot terug heeft ontvangen, dient dit bedrag dienovereenkomstig verminderd te worden. Ten aanzien van het salaris van de advocaat van [appellante] hanteert het hof hetzelfde tarief en aantal punten dat de kantonrechter ten aanzien van het salaris van de advocaat van [geïntimeerde] in aanmerking heeft genomen. Dat daarnaast door [appellante] in reconventie extra kosten zijn gemaakt is onvoldoende gebleken.
In hoger beroep zal bij de vaststelling van het salaris van de advocaat van [appellante] , gelet op de hoogte van de in totaal toegewezen bedragen, worden uitgegaan van vier punten op basis van tarief IV.

7.De uitspraak

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gewezen vonnissen waarvan beroep;
veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellante] te betalen € 4.380,-- te vermeerderen met de wettelijke rente (ex art. 6:119 BW) over dit bedrag vanaf 15 mei 2009;
verklaart voor recht dat [appellante] de koopovereenkomst met betrekking tot de C1 en C1nv armaturen terecht buitengerechtelijk heeft ontbonden;
veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellante] te betalen € 63.557,07, te vermeerderen met de wettelijke rente (ex art. 6:119 BW) over dit bedrag met ingang van 10 maart 2010;
veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellante] te betalen € 24.592,50, te vermeerderen met de wettelijke rente (ex art. 6:119 BW) over dit bedrag met ingang van 1 februari 2012;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van [appellante] worden begroot op € 313,-- griffierecht, € 72,25 kosten van dagvaarding en € 3.872,-- (het voorschot deskundigenbericht) en op € 5.301,-- aan salaris advocaat in eerste aanleg en op € 5.114,-- aan verschotten en op € 6.524,-- aan salaris advocaat voor het hoger beroep en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. mrs. P.P.M. Rousseau, Chr. M. Aarts en Th. J.A. Kleijngeld en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 15 december 2015.
griffier rolraadsheer