Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
5.Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 31 maart 2015;
- de akte uitlating van [appellante] van 26 mei 2015, met producties genummerd 32 tot en met 35;
- de akte na tussenarrest van [geïntimeerde] van 26 mei 2015 met producties genummerd 1 tot en met 5;
- de antwoordakte van [appellante] van 30 juni 2015 met producties genummerd 36 en 37;
- de antwoordakte van [geïntimeerde] van 30 juni 2015 met producties/eiswijziging.
6.De verdere beoordeling
in dezelfde staatals waarin deze zich ten tijde van de ontvangst door [appellante] bevonden
in zoverreblijvend onmogelijk is. In zoverre treedt daarvoor in de plaats een verbintenis tot waardevergoeding, aldus het hof in het tussenarrest.
wanneer zijn de armaturen vervangen en hoe lang zijn de C1 en C1nv armaturen daadwerkelijk gebruikt ? ( [appellante] dient zich hierover uit te laten)
dezedagvaarding. Nu de vordering eerst is ingesteld bij akte vermeerdering van eis van 10 maart 2010, begrijpt het hof dat [appellante] wettelijke handelsrente vordert met ingang van die datum. Aangezien de overeenkomst op 12 februari 2010 buitengerechtelijk is ontbonden zie tussenarrest r.o. 3.1.10 in samenhang met r.o. 3.7) is de wettelijke rente met ingang van 10 maart 2010 toewijsbaar. Anders dan [appellante] vordert is er geen grondslag voor toewijzing van de wettelijke handelsrente, aangezien art. 6:119a BW niet van toepassing is op de uit de wet voortvloeiende verbintenis tot ongedaanmaking. Het hof zal derhalve slechts de wettelijke rente ex art. 6:119 BW toewijzen.
€ 7.485,--
€ 1.082,02
€ 2.101,47