ECLI:NL:GHSHE:2015:5223

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 december 2015
Publicatiedatum
15 december 2015
Zaaknummer
HD 200.120.331_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolg op deskundigenbericht in hoger beroep over handtekening onder kredietovereenkomst

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een hoger beroep van Crediet Maatschappij "De IJssel" B.V. tegen een geïntimeerde die de handtekening onder een kredietovereenkomst betwist. Het hof heeft eerder een tussenarrest gewezen waarin een deskundige, mw. R. ter Kuile-Haller, is benoemd om de handtekeningen te onderzoeken. De deskundige concludeerde dat de handtekening op de kredietovereenkomst "hoogstwaarschijnlijk" door de geïntimeerde is gezet, en dat er geen aanwijzingen voor valsheid zijn gevonden. De geïntimeerde heeft in haar memorie na deskundigenbericht betoogd dat zij de handtekeningen niet heeft gezet en verzocht om een contra-expertise, maar het hof heeft dit verzoek afgewezen. Het hof oordeelde dat de deskundige voldoende bewijs had geleverd dat de handtekening van de geïntimeerde afkomstig was en dat de geïntimeerde niet gemotiveerd had betwist dat de deskundige's bevindingen correct waren. Het hof heeft de vordering van De IJssel toegewezen, inclusief de buitengerechtelijke kosten, en de geïntimeerde veroordeeld in de proceskosten van zowel de eerste aanleg als het hoger beroep. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank Middelburg vernietigd en de geïntimeerde hoofdelijk veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 58.216,76, vermeerderd met een vertragingsvergoeding van 9,6% per jaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.120.331/01
arrest van 15 december 2015
in de zaak van
Crediet Maatschappij "De IJssel" B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. A.C.G. Reezigt te Apeldoorn,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. E.H.M. Graafmans te Middelburg,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 31 maart 2015 in het hoger beroep van het door de rechtbank Middelburg onder zaaknummer/rolnummer 77040/HA ZA 11-39 gewezen vonnis van 17 oktober 2012 zoals dat is hersteld bij vonnis van 21 november 2012.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 31 maart 2015;
  • het deskundigenbericht van 17 juli 2015;
  • de memorie na deskundigenbericht van De IJssel;
  • de antwoordmemorie na deskundigenbericht van [geïntimeerde] .
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

6.De verdere beoordeling

6.1.
In het tussenarrest is tot deskundige benoemd mw. R. ter Kuile-Haller en zijn de door deze deskundige te beantwoorden vragen geformuleerd. In haar rapport heeft de deskundige allereerst geconcludeerd dat de betwiste handtekening onder de kredietovereenkomst "hoogstwaarschijnlijk" door degene is vervaardigd die de beschikbaar gestelde referentiehandtekeningen heeft geproduceerd (volgens opgave afkomstig van [geïntimeerde] ). Verder heeft de deskundige geconcludeerd dat de handtekening rechtsonder de betalingsopdracht behorende bij de kredietovereenkomst "hoogstwaarschijnlijk" door degene is geproduceerd die de overgelegde referentiehandtekeningen heeft geproduceerd (volgens opgave afkomstig van [geïntimeerde] ). Bij zowel de handtekening onder de kredietovereenkomst als bij de handtekening onder de betalingsopdracht zijn volgens de deskundige goede overeenkomsten qua systeem- en fijnkenmerken waargenomen en geen verschillen gesignaleerd.
Tot slot heeft de deskundige opgemerkt dat bij de vergelijkingen geen nabootsings- of andere valsheidskenmerken zijn gesignaleerd.
6.2.
De IJssel stelt in haar memorie na deskundigenbericht dat de conclusie van de deskundige weinig ruimte laat voor twijfel: [geïntimeerde] heeft de kredietovereenkomst ondertekend en kan dus tot nakoming worden gehouden.
6.3.
[geïntimeerde] betoogt in haar antwoordmemorie na deskundigenbericht dat de uitkomst van dit onderzoek onaanvaardbaar is omdat zij de handtekeningen niet heeft gezet. Volgens haar is er aanleiding voor een contra-expertise omdat zij door de proceshouding van De IJssel in eerste aanleg (het niet laten doorgaan van het door de rechtbank bepaalde deskundigenonderzoek) ernstig is benadeeld in de mogelijkheden voor haar verweer, in die zin dat zij, indien in eerste aanleg door de deskundige zou zijn gerapporteerd, in hoger beroep een contra-expertise in het geding had kunnen brengen. [geïntimeerde] bepleit dat zij in de gelegenheid wordt gesteld om een tegenonderzoek te laten verrichten, waarbij zij een grote voorkeur heeft voor het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) omdat daar volgens de allermodernste methoden onderzoek wordt gedaan met gebruikmaking van de modernste (digitale) hulpmiddelen. [geïntimeerde] verzoekt het hof het NFI een opdracht te geven die identiek is aan de opdracht die door het hof aan mevrouw Ter Kuile-Haller is gegeven.
6.4.
Op grond van de hiervoor verkort weergegeven inhoud van het deskundigenbericht is het hof van oordeel dat De IJssel het bewijs heeft geleverd dat de handtekening op het contract onder "Client 2" van [geïntimeerde] afkomstig is. Het verzoek van [geïntimeerde] opdracht te geven voor een contra-expertise wijst het hof af nu [geïntimeerde] de inhoud van het deskundigenbericht niet gemotiveerd heeft betwist. Zij heeft slechts gesteld dat de uitkomst voor haar onaanvaardbaar is. De feitelijke vaststellingen van de deskundige dat zowel bij de handtekening onder de kredietovereenkomst als bij de handtekening onder de betalingsopdracht goede overeenkomsten qua systeem- en fijnkenmerken zijn waargenomen en geen verschillen zijn gesignaleerd en dat bij de vergelijkingen geen nabootsings- of andere valsheidskenmerken zijn gesignaleerd, heeft [geïntimeerde] niet weersproken.
Het gegeven dat het in eerste aanleg bepaalde deskundigenonderzoek door de gewijzigde proceshouding van De IJssel geen doorgang heeft gevonden, leidt niet tot een andere beslissing. Immers, op grond van het bepaalde in artikel 130 Rv in verbinding met artikel 353 Rv is De IJssel gerechtigd de grondslag van haar eis ook in hoger beroep te wijzigen en aldus de in eerste aanleg verlaten grondslag weer op te voeren. Het feit dat [geïntimeerde] daardoor in zoverre een rechterlijke instantie wordt onthouden, rechtvaardigt slechts onder bijkomende omstandigheden het oordeel dat sprake is van strijd met de eisen van een goede procesorde. Dergelijke omstandigheden zijn echter niet gesteld of gebleken. Het feit dat [geïntimeerde] , indien het in eerste aanleg bepaalde deskundigenonderzoek wel was doorgegaan, in hoger beroep een contra-expertise in het geding had kunnen brengen, kan niet als zodanig worden aangemerkt. Zoals hiervoor is overwogen, is door [geïntimeerde] geen verweer gevoerd dat noopt tot een contra-expertise. Voorts geldt dat [geïntimeerde] ook als reactie op het deskundigenbericht van 17 juli 2015 zelfstandig een tegenonderzoek had kunnen laten verrichten dat zij bij memorie na deskundigenbericht in het geding had kunnen brengen. Dat [geïntimeerde] door de gewijzigde proceshouding van De IJssel op onredelijke wijze in haar verweer wordt bemoeilijkt kan daarom niet worden gezegd. Feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden zijn gesteld noch gebleken. De door [geïntimeerde] in onderdeel 4 van haar antwoordmemorie na deskundigenbericht geschetste situatie van het steeds geconfronteerd worden met schuldeisers sinds 2008 vormt in ieder geval niet een dergelijke omstandigheid. Terzijde merkt het hof op dat bij problematische schuldenlast [geïntimeerde] kan trachten te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsanering (artikel 284 e.v. Faillissementswet).
6.5.
Een en ander leidt tot de conclusie dat het verweer van [geïntimeerde] dat zij de in het geding zijnde overeenkomst niet heeft gesloten faalt. Dat uitbetaling in het kader van de overeenkomst niet heeft plaatsgevonden op een aan [geïntimeerde] toebehorende bankrekening doet niet af aan haar gebondenheid aan de kredietovereenkomst. Ook de in rechtsoverweging 6.4 reeds weergegeven persoonlijke situatie doet hier niet aan af.
6.6.
Door [geïntimeerde] is geen ander verweer gevoerd tegen de vordering van De IJssel. Voor zover het hof het in eerste aanleg door [geïntimeerde] over verjaring gestelde als een verjaringsverweer op het primair gevorderde moet beschouwen, faalt dat verweer nu dit enkel gebaseerd is op de stelling dat de vordering volgens artikel 9 van de van toepassing zijnde algemene voorwaarden onmiddellijk opeisbaar was omdat de handtekening onder het contract niet van [geïntimeerde] afkomstig is. Die stelling is niet juist gebleken. Verder stelt het hof vast dat (niet is bestreden dat) [geïntimeerde] hoofdelijk aansprakelijk is, des dat indien en voor zover door haar medeschuldenaar enige betaling wordt gedaan, [geïntimeerde] in zoverre zal zijn gekweten. Dat betekent dat de hoofdsom aldus kan worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde kredietvergoeding van 9,6% per jaar.
6.7.
[geïntimeerde] heeft geen zelfstandig verweer gevoerd tegen de gevorderde vergoeding van de buitengerechtelijke kosten. Deze zullen worden toegewezen, nu deze in overeenstemming zijn met de aanbevelingen van Rapport Voor-werk II. De gevorderde btw over de buitengerechtelijke kosten kan ook worden toegewezen, nu De IJssel in de inleidende dagvaarding heeft gesteld dat zij niet btw-plichtig is en [geïntimeerde] dat niet heeft betwist.
6.8.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [geïntimeerde] worden veroordeeld in de kosten van de eerste aanleg en in de in hoger beroep gemaakte kosten van het deskundigenonderzoek en van de memorie na deskundigenbericht van De IJssel. Voor het overige zal het hof de kosten van het hoger beroep tussen partijen compenseren, nu De IJssel weliswaar het gelijk aan haar zijde heeft gekregen, maar deze overige kosten van het hoger beroep mede zijn veroorzaakt doordat De IJssel in eerste aanleg de gelegenheid van het deskundigenonderzoek niet heeft benut.
6.8.1.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van De IJssel worden begroot op:
explootkosten
€ 90,81
griffierecht
-
1.181,--
totaal verschotten
€ 1.271,81
en voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief op € 2.682,-- (3 punten tarief IV à € 894,--).
6.8.2.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van De IJssel worden voor verschotten begroot op € 1.463,85 (kosten deskundigenbericht) en voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief op € 815,50 (½ punt tarief IV à € 1.631,--).
6.8.3.
Het hof zal de door De IJssel gevorderde nakosten begroten op € 131,-- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,-- indien niet binnen veertien dagen – in plaats van de door de IJssel genoemde termijn van 2 dagen – na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden.

7.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Middelburg van 17 oktober 2012, zoals dat is verbeterd bij vonnis van 21 november 2012, en
opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] hoofdelijk, des dat indien en voor zover door haar medeschuldenaar enige betaling wordt gedaan, [geïntimeerde] in zoverre zal zijn gekweten, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan De IJssel te betalen een bedrag van € 58.216,76, te vermeerderen met de vertragingsvergoeding van 9,6% per jaar vanaf 1 januari 2011 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van
€ 2.127,72 inclusief btw;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van de eerste aanleg, welke kosten tot op heden aan de zijde van De IJssel worden begroot op € 1.271,81 aan verschotten en op € 2.682,-- aan salaris advocaat;
compenseert de proceskosten in hoger beroep gedeeltelijk, aldus dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld in de kosten aan de zijde van De IJssel tot een bedrag van € 1.463,85 aan verschotten en tot een bedrag van € 815,50 aan salaris advocaat, en elke partij voor het overige de eigen kosten draagt;
veroordeelt [geïntimeerde] in de nakosten tot een bedrag van € 131,-- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel € 199,-- indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.A.M. van Schaik-Veltman, J.C.J. van Craaikamp en R.R.M. de Moor en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 15 december 2015.
griffier rolraadsheer