In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 10 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van de rechtbank Limburg om [appellante] toe te laten tot de schuldsaneringsregeling. De rechtbank had op 3 november 2015 geoordeeld dat [appellante] niet te goeder trouw was geweest ten aanzien van het ontstaan van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan haar verzoek. Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank en constateert dat [appellante] een totale schuldenlast heeft van € 42.878,09, met onder andere schulden aan Nationale Nederlanden, het UWV en de Belastingdienst. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 2 december 2015 gehouden, waarbij [appellante] werd bijgestaan door haar advocaat, mr. P. Winkens. De beschermingsbewindvoerder was niet aanwezig. Het hof heeft kennisgenomen van diverse stukken, waaronder brieven van de beschermingsbewindvoerder en het proces-verbaal van de eerdere zitting.
Het hof oordeelt dat [appellante] niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij te goeder trouw is geweest bij het ontstaan van haar schulden. Het hof wijst erop dat [appellante] de onterecht ontvangen pensioengelden van haar overleden vader en de uitkeringen van het UWV niet tijdig heeft opgemerkt en dat zij deze gelden heeft aangewend voor haar levensonderhoud. Het hof concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat [appellante] niet in aanmerking komt voor de schuldsaneringsregeling, omdat zij niet kan voldoen aan de vereisten van artikel 288 Fw. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en wijst het verzoek van [appellante] af.