ECLI:NL:GHSHE:2015:5183

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 december 2015
Publicatiedatum
10 december 2015
Zaaknummer
20-001509-15
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Limburg inzake mishandeling met dodelijke afloop

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De verdachte was eerder veroordeeld voor mishandeling die heeft geleid tot de dood van een persoon. Het hof heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd en de strafmaat aangepast. De rechtbank had een gevangenisstraf van 18 maanden opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. Het hof oordeelde dat deze straf te laag was gezien de ernst van het feit en heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De zaak betreft een mishandeling die resulteerde in de dood van het slachtoffer, en het hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld. De advocaat-generaal had een hogere straf geëist, maar het hof heeft de vordering van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen en de verdachte aansprakelijk gesteld voor de schade die door het strafbare feit is veroorzaakt. Het hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen, waaronder schadevergoeding voor begrafeniskosten en andere kosten, beoordeeld en toegewezen. De uitspraak benadrukt de ernst van de gevolgen van de mishandeling en de verantwoordelijkheid van de verdachte voor de schade die is veroorzaakt.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-001509-15
Uitspraak : 9 december 2015
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Limburg van 24 april 2015 in de strafzaak met parketnummer 03-659303-14 tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans verblijvende in PI Limburg Zuid - Gev. De Geerhorst te Sittard.
Hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het aan verdachte primair ten laste gelegde bewezen zal verklaren en verdachte ter zake zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren met aftrek van voorarrest.
Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen [naam benadeelde partij 3], [naam benadeelde partij 4] en [naam benadeelde partij 5] heeft de advocaat-generaal gevorderd dat hierop wordt beslist overeenkomstig de door de rechtbank genomen beslissingen. Voorts heeft de advocaat-generaal naast het bedrag dat door de rechtbank is toegewezen toewijzing gevorderd van de door [naam benadeelde partij 2] en [naam benadeelde partij 1] gevorderde proceskosten in hoger beroep en tevens van de door [naam benadeelde partij 2] gevorderde vergoeding wegens derving levensonderhoud tot een bedrag van € 7.500,- met afwijzing van het overige deel van die post.
Tevens heeft de advocaat-generaal de teruggave aan verdachte van de onder hem in beslag genomen kledingstukken gevorderd.
De verdediging heeft, voor zover het de bewezenverklaring betreft, bevestiging van het beroepen vonnis bepleit. Ten aanzien van de op te leggen straf heeft de raadsman bepleit dat deze niet hoger zal zijn dan de door de rechtbank ter zake opgelegde straf.
Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen heeft de raadsman verweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, met wijziging van de opgelegde straf en verbetering van de strafmotivering en met uitzondering van de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen.
Nadere strafoverweging
Het hof schaart zich achter de strafoverwegingen van de rechtbank zoals opgenomen onder punt 6.3. van het beroepen vonnis. Het hof is echter - anders dan de rechtbank en de raadsman van verdachte - van oordeel dat, gelet op de ernst van het bewezen verklaarde feit waardoor een man om het leven is gekomen, het onvoorwaardelijk deel van de door de rechtbank opgelegde straf langer moet zijn dan 18 maanden. Het hof acht een onvoorwaardelijk deel van 24 maanden passend en geboden.
Vorderingen van de benadeelde partijen

Vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij 1]

De [naam benadeelde partij 1], de vader van het slachtoffer, heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 6.067,74,
bestaande uit begrafeniskosten (inclusief kosten gedenkteken), reis- en verblijfkosten, telefoonkosten en kosten vertaling van de overlijdensakte.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
De benadeelde partij heeft in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg gedane vordering. Voorts heeft de benadeelde partij in hoger beroep vergoeding van proceskosten ad € 992,68 gevraagd, bestaande uit de reis- en verblijfkosten in verband met het bijwonen van de terechtzitting in hoger beroep en een gesprek met de advocaat-generaal daags voor deze terechtzitting.
De raadsman van verdachte heeft zich voor wat betreft de begrafeniskosten (waaronder de kosten voor het gedenkteken) en de kosten vertaling gerefereerd aan het oordeel van het hof. De verdachte heeft zich bereid verklaard om deze kosten aan de benadeelde te vergoeden.
Voorts heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor wat betreft de reis-en verblijfkosten dient te worden afgewezen dan wel dat deze dient te worden gematigd, indien en voor zover benadeelde partijen samen hebben gereisd. In dat geval dienen de reiskosten hoogstens één maal te worden toegekend.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de [naam benadeelde partij 1] als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 4.830,07, bestaande uit:
  • begrafeniskosten: € 4.116,69,
  • reis-en verblijfkosten 23 augustus 2014 tot en met 26 augustus 2014 (€ 452,48 en
€ 151,40): € 603,88,
  • telefoonkosten: € 100,00,
  • kosten vertaling overlijdensakte: € 9,50.
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, toewijsbaar is.
Het hof is van oordeel dat de gevorderde reis- en verblijfkosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt in verband met het overlijden van zijn zoon en het overbrengen van diens lichaam naar Polen, voor toewijzing vatbaar zijn. Het hof acht vaststelling van de vergoeding, op basis van het Besluit tarieven in strafzaken redelijk en billijk en ziet - anders dan de raadsman - geen aanleiding het gevorderde bedrag af te wijzen dan wel te matigen. Gelet op het feit dat de benadeelde woonachtig is in Polen en derhalve gebruik heeft moeten maken van internationaal telefoonverkeer, komt het hof ook de hoogte van de gevorderde telefoonkosten niet onredelijk dan wel onbillijk voor.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Proceskosten
De benadeelde heeft tevens reis- en verblijfkosten gevorderd met betrekking tot:
  • periode 7 december 2014 tot en met 9 december 2014, waarin een gesprek met de officier van justitie in heeft plaatsgevonden: € 467,60 reiskosten en € 113,55 verblijfkosten;
  • periode 8 april 2015 tot en met 11 april 2015, waarin een gesprek met de raadsvrouw van de benadeelde partij, mr. Oehlen, heeft plaatsgevonden en benadeelde de terechtzitting in eerste aanleg op 8 april 2015 heeft bijgewoond:
€ 505,12 reiskosten (€ 472,08 en € 25,76 en € 7,28) en € 151,40 verblijfkosten.
Totaal € 1,237,67.
Het hof is – anders dan de rechtbank die deze kosten onder de rechtstreekse schade heeft geschaard – van oordeel dat het hier proceskosten betreft, gemaakt in het kader van de voorbereiding van de voeging en de behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg.
De benadeelde partij[naam benadeelde partij 1] heeft het hof ter terechtzitting verzocht tevens de in hoger beroep gemaakte proceskosten ad € 992,68, bestaande uit reis- en verblijfkosten, toe te wijzen. De door deze benadeelde partij gevorderde reiskosten betreffen de reiskosten gemaakt voor hemzelf en zijn echtgenote [naam benadeelde partij 2].
Het hof is van oordeel dat deze proceskosten ten laste van verdachte kunnen worden toegewezen, met uitzondering van de reiskosten ad € 74,48 in verband met het gesprek met de arts van het Radboudziekenhuis. Deze laatste kosten kunnen niet worden aangemerkt als proceskosten. De vordering tot vergoeding van deze kosten heeft derhalve te gelden als een in het strafproces niet-toegestane vermeerdering van eis. Het hof zal de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
De proceskosten in hoger beroep bedragen gelet op het voorgaande € 918,20.
Het hof zal de verdachte verwijzen in de gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken proceskosten. Het hof begroot deze kosten tot op heden op een bedrag van in totaal € 2.155,87, bestaande uit een bedrag van € 1.237,67 in eerste aanleg en € 918,20 in hoger beroep.

Vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij 2]

De benadeelde partij [naam benadeelde partij 2], de moeder van het slachtoffer, heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van
€ 45.763,51, bestaande uit vergoeding derving levensonderhoud (€ 45.000,-), reis- en verblijfkosten alsmede telefoonkosten. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 763,51 en voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd, zodat de vordering in hoger beroep weer in volle omvang aan de orde is.
Voorts heeft de benadeelde partij in hoger beroep vergoeding van proceskosten ad € 302,08 verzocht, bestaande uit de verblijfkosten in verband met het bijwonen van de terechtzitting in hoger beroep en een gesprek met de advocaat-generaal daags voor deze terechtzitting.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor wat betreft de kosten derving levensonderhoud niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Met betrekking tot de reis- en verblijfkosten heeft de raadsman, voor zover het rechtstreeks verband met het strafbare feit aannemelijk kan worden gemaakt, zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. De telefoonkosten kunnen wat de verdediging betreft worden toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [naam benadeelde partij 2] als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 612,11, bestaande uit:
  • reis- en verblijfkosten in de periode 20 oktober 2014 tot en met 22 oktober 2014, gemaakt in verband met het ophalen van de bezittingen van het slachtoffer in Nederland en het overbrengen daarvan naar Polen (€ 448,56 en € 113,55): € 562,11,
  • telefoonkosten: € 50,00.
Verdachte is tot vergoeding van die schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof acht vaststelling van de reis-en verblijfkosten op grond van het Besluit tarieven in strafzaken redelijk en billijk en ziet - anders dan de raadsman - geen aanleiding het gevorderde bedrag te matigen.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Kosten derving levensonderhoud
De benadeelde partij [naam benadeelde partij 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld strekkende tot vergoeding van gederfd levensonderhoud tot een bedrag van
€ 45.000, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Het hof is van oordeel dat de behandeling van deze vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren, aangezien op basis van de door de benadeelde partij overgelegde, in de Poolse taal gestelde, stukken thans onvoldoende aannemelijk is geworden in hoeverre sprake is van derving van levensonderhoud. Behandeling van de vordering vereist derhalve nader onderzoek hetgeen naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren. Het hof zal de benadeelde partij derhalve in dit deel van haar vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat zij dit gedeelte van de vordering bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
Proceskosten
De benadeelde heeft tevens verblijfkosten (ad € 151,40) gevorderd met betrekking tot de periode van 8 april 2015 tot en met 11 april 2015, waarin een gesprek met de gemachtigde van de benadeelde partijen, mr. Oehlen, heeft plaatsgevonden en de benadeelde de terechtzitting in eerste aanleg op 8 april 2015 heeft bijgewoond.
Het hof is – anders dan de rechtbank die deze kosten onder de rechtstreekse schade heeft geschaard – van oordeel dat het hier proceskosten betreft, gemaakt in het kader van de voorbereiding van de voeging en de behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg.
Voorts heeft de benadeelde partij [naam benadeelde partij 2] het hof ter terechtzitting verzocht de in hoger beroep gemaakte proceskosten groot € 302,08, bestaande uit verblijfkosten, toe te wijzen.
Het hof zal de verdachte verwijzen in de gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken proceskosten. Het hof begroot deze kosten tot op heden op een bedrag van in totaal € 453,48 , bestaande uit een bedrag van € 151,40 in eerste aanleg en € 302,08 in hoger beroep.

Vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij 3]

De benadeelde partij [naam benadeelde partij 3], de oudste broer van het slachtoffer, heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van
€ 767,14, bestaande uit reis- en verblijfkosten en telefoonkosten. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
De benadeelde partij heeft in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg gedane vordering.
De verdediging heeft zich voor wat betreft de reis- en verblijfkosten gerefereerd aan het oordeel van het hof. De raadsman heeft de hoogte van de telefoonkosten betwist en het hof verzocht deze af te wijzen dan wel te matigen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de [benadeelde partij 3] als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 591,38, bestaande uit
  • reiskosten 23, 24 en 26 augustus 2014 : € 491,38;
  • telefoonkosten: € 100,00.
Verdachte is tot vergoeding van die schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Gelet op het feit dat benadeelde woonachtig is in het buitenland (aanvankelijk in Straelen (Duitsland) en later in Polen) en derhalve gebruik heeft moeten maken van internationaal telefoonverkeer, komen de gevorderde telefoonkosten het hof niet onredelijk hoog voor. Dat het hier een schatting van de kosten betreft doet daar niet aan af. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om de vordering op dit punt af te wijzen dan wel te matigen.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Proceskosten
De benadeelde heeft tevens vergoeding van de volgende kosten gevorderd:
  • reiskosten ad € 24,36 met betrekking tot het gesprek met de officier van justitie op 8 december 2014, alsmede
  • de verblijfkosten ad € 151,40 in periode 8 april 2015 tot en met 11 april 2015, waarin een gesprek met de gemachtigde, mr. Oehlen, heeft plaatsgevonden en de benadeelde de terechtzitting in eerste aanleg op 8 april 2015 heeft bijgewoond.
Totaal: € 175,76,
Het hof is – anders dan de rechtbank die deze kosten onder de rechtstreekse schade heeft geschaard – van oordeel dat het hier proceskosten betreft, gemaakt in het kader van de voorbereiding van de voeging en de behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof zal de verdachte verwijzen in de gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken proceskosten. Het hof begroot deze kosten tot op heden op een bedrag van in totaal € 175,76.

Vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij 4]

De benadeelde partij [naam benadeelde partij 4], de jongste broer van het slachtoffer, heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van
€ 971,47 bestaande uit reis- en verblijfkosten en telefoonkosten. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
De benadeelde partij heeft in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg gedane vordering.
De raadsman heeft de reis- en verblijfkosten alsmede de telefoonkosten betwist en het hof verzocht deze af te wijzen dan wel te matigen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [naam benadeelde partij 4] als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 201,40, bestaande uit
  • verblijfkosten 23 tot en met 26 augustus 2014: € 151,40,
  • telefoonkosten: € 50,00.
Verdachte is tot vergoeding van die schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof acht vaststelling van reis- en verblijfkosten op grond van het Besluit tarieven in strafzaken redelijk en billijk en ziet - anders dan de raadsman - geen aanleiding de gevorderde verblijfkosten te matigen.
Gelet op het feit dat benadeelde woonachtig is in het buitenland en derhalve gebruik heeft moeten maken van internationaal telefoonverkeer, komen de gevorderde telefoonkosten het hof niet onredelijk hoog voor. Dat het hier een schatting van de kosten betreft doet daar niet aan af. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om de vordering op dit punt af te wijzen dan wel te matigen.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Proceskosten
De benadeelde heeft tevens vergoeding van kosten gevorderd met betrekking tot:
  • de periode 7 december 2014 tot en met 9 december 2014, waarin een gesprek met de officier van Justitie heeft plaatsgevonden: € 113,55 verblijfkosten;
  • periode 8 april 2015 tot en met 11 april 2015, waarin een gesprek met de gemachtigde, mr. Oehlen, heeft plaatsgevonden en de benadeelde de terechtzitting in eerste aanleg op 8 april 2015 heeft bijgewoond: € 505,12 reiskosten en € 151,40 verblijfkosten.
Het hof is – anders dan de rechtbank die deze kosten onder de rechtstreekse schade heeft geschaard – van oordeel dat het hier proceskosten betreft, gemaakt in het kader van de voorbereiding van de voeging en de behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof zal de verdachte verwijzen in de gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken proceskosten. Het hof begroot deze kosten tot op heden op een bedrag van in totaal € 770,07.

Vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij 5]

De benadeelde partij [naam benadeelde partij 5], de partner van het slachtoffer, heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van
€ 13.785,49, bestaande uit shockschade (€ 12.500,-), reis- en verblijfkosten, telefoonkosten en kosten van een vertaling. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.285,49 en voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd, zodat de vordering in hoger beroep weer in volle omvang aan de orde is.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor wat betreft de immateriële schade niet-ontvankelijk dient te worden verklaard dan wel dient te worden afgewezen. De raadsman heeft de (hoogte van) de reis- en verblijfkosten betwist en zich ten aanzien van de kosten van een vertaling gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [naam benadeelde partij 5] als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.134,09, bestaande uit:
  • reiskosten periode 23 augustus 2014 tot en met 26 augustus 2014 (€ 31,36, € 9,52 en € 452,48): totaal € 493,36;
  • reis- en verblijfkosten 20 oktober 2014 tot en met 22 oktober 2014, in welke periode de benadeelde de spullen van het slachtoffer in Nederland bij de politie heeft opgehaald (€ 448,56 en € 113,55): totaal € 562,11;
  • telefoonkosten: € 50,00;
  • kosten vertaling: € 28,62.
Verdachte is tot vergoeding van die schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld.
Het hof acht vaststelling van de reis- en verblijfkosten op grond van het Besluit tarieven in strafzaken redelijk en billijk en ziet - anders dan de raadsman - geen aanleiding het gevorderde bedrag te matigen.
Gelet op het feit dat benadeelde na het overlijden van haar partner weer in Polen verbleef en derhalve gebruik moest maken van internationaal telefoonverkeer, komt het hof de hoogte van de gevorderde telefoonkosten niet onredelijk voor. Dat het hier een schatting van de kosten betreft doet daar niet aan af. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om de vordering op dit punt af te wijzen dan wel te matigen.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Immateriële schadevergoeding (shockschade)
Het hof overweegt omtrent de vordering tot vergoeding van shockschade als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad komt immateriële schade in de vorm van shockschade op grond van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en sub b, van het Burgerlijk Wetboek voor vergoeding in aanmerking komt indien is komen vast te staan dat door het waarnemen van het incident of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, bij de betrokkene een emotionele schok is teweeggebracht waaruit geestelijk letsel voortvloeit. Dit zal zich met name kunnen voordoen indien de betrokkene in een nauwe affectie relatie staat tot het slachtoffer. Daarbij is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld (vgl. HR 22 februari 2002, NJ 2002, 240).
Uit het onderzoek ter terechtzitting blijkt dat [naam benadeelde partij 5] weliswaar niet bij het incident aanwezig was maar wel dat zij kort daarna werd geconfronteerd met de ernstige gevolgen daarvan. Haar partner Sebastian lag op de grond, werd gereanimeerd en zou daags daarna overlijden aan zijn verwondingen. De benadeelde partij stelt dat zij als gevolg van de gebeurtenissen lijdt aan PTSS. Het hof acht de vordering van de benadeelde partij op dit punt echter onvoldoende onderbouwd. Op basis van de in eerste aanleg en in hoger beroep overgelegde verklaringen ter zake, die in de Poolse taal zijn gesteld, en waarvan de authenticiteit uitdrukkelijk door de raadsman van verdachte is betwist, kan niet worden vastgesteld dat een daartoe bevoegde deskundige heeft geconcludeerd dat bij [naam benadeelde partij 5] sprake is van geestelijk letsel zoals hiervoor bedoeld. Gelet hierop dient nader onderzoek plaats te vinden, hetgeen een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.
Mitsdien zal het hof [naam benadeelde partij 5] in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat zij dit gedeelte van de vordering bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen
Proceskosten
De benadeelde heeft tevens vergoeding van verblijfkosten ad €151,40 gevorderd met betrekking tot de periode 8 april 2015 tot en met 11 april 2015, waarin een gesprek met de gemachtigde, mr. Oehlen, heeft plaatsgevonden en de benadeelde de terechtzitting in eerste aanleg op 8 april 2015 heeft bijgewoond.
Het hof is – anders dan de rechtbank die deze kosten onder de rechtstreekse schade heeft geschaard – van oordeel dat het hier proceskosten betreft, gemaakt in het kader van de voorbereiding van de voeging en de behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof zal de verdachte verwijzen in de gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken proceskosten. Het hof begroot deze kosten tot op heden op een bedrag van in totaal € 151,40.
Uitbetaling op derdenrekening
Evenals de rechtbank zal het hof bepalen dat de schadevergoeding en de proceskosten dienen te worden betaald door overmaking op de hierna te melden derdenrekening van het kantoor van de raadsvrouw van de benadeelde partijen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen, en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam benadeelde partij 1] ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 4.830,07 (vierduizend achthonderddertig euro en zeven cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 26 augustus 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 2.155,87 (tweeduizend honderdvijfenvijftig euro en zevenentachtig cent).
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [naam benadeelde partij 1], ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 4.830,07 (vierduizend achthonderdzevenendertig euro en zeven cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
58 (achtenvijftig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 26 augustus 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam benadeelde partij 2] ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 612,11 (zeshonderdtwaalf euro en elf cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 453,48 (vierhonderddrieënvijftig euro en achtenveertig cent).
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [naam benadeelde partij 2], ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 612,11 (zeshonderdtwaalf euro en elf cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
12 (twaalf) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam benadeelde partij 3] ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 591,38 (vijfhonderdeenennegentig euro en achtendertig cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 26 augustus 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 175,76 (honderdvijfenzeventig euro en zesenzeventig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [naam benadeelde partij 3], ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 591,38 (vijfhonderdeenennegentig euro en achtendertig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
11 (elf) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 26 augustus 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij 4]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam benadeelde partij 4] ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 201,40 (tweehonderd en één euro en veertig cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 26 augustus 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 770,07 (zevenhonderdzeventig euro en zeven cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [naam benadeelde partij 4], ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 201,40 (tweehonderd en één euro en veertig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
4 (vier) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 26 augustus 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij 5]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam benadeelde partij 5] ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.134,09 (éénduizend honderdvierendertig euro en negen cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de hierna te melden ingangsdata tot de dag der voldoening,en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt de ingangsdata van de wettelijke rente met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij 5] als volgt:
  • telefoonkosten en reis-en verblijfkosten 23 tot en met 26 augustus 2014 (€ 543,36): met ingang van 26 augustus 2014;
  • kosten vertaling en reis- en verblijfkosten 20 tot en met 22 oktober 2014 (€ 590,73): met ingang van 24 oktober 2014.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 151,40 (honderdeenenvijftig euro en veertig cent).
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [naam benadeelde partij 5], ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.134,09 (éénduizend honderdvierendertig euro en negen cent) als vergoeding voor materiële schade,
vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de hierna te melden ingangsdata tot de dag der voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
21 (eenentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt de ingangsdata van de wettelijke rente met betrekking tot het aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, genaamde [naam benadeelde partij 5], in verband met de schadevergoedingsmaatregel te betalen bedrag als volgt:
  • telefoonkosten en reis-en verblijfkosten 23 tot en met 26 augustus 2014 (€ 543,36): met ingang van 26 augustus 2014;
  • kosten vertaling en reis- en verblijfkosten 20 tot en met 22 oktober 2014 (€ 590,73): met ingang van 24 oktober 2014.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat de uitbetaling van de aan de benadeelde partijen toegewezen schadevergoedingsbedragen zal geschieden op rekeningnummer [nummer] ten name van de Derdenrekening van Crombag Oehlen Advocaten.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
Aldus gewezen door:
mr. Y.G.M. Baaijens-van Geloven, voorzitter,
mr. P.T. Gründemann en mr. F.C.J.E. Meeuwis, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.R.G.H. van Outheusden, griffier,
en op 9 december 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.