3.9.3.Het hof stelt vast dat het verzoek van de man met betrekking tot de wijziging van de kinderalimentatie beoordeeld dient te worden op basis van het bepaalde in artikel 1: 401 lid 1 BW.
Waar de vrouw ter zitting van het hof heeft verklaard dat zij ten tijde van het sluiten van het echtscheidingsconvenant 16 uur per week werkte en thans 24 uur per week met een stijging van haar salaris met ongeveer € 800,- bruto, constateert het hof dat er alleen al om die reden sprake is van een wijziging van omstandigheden die een herbeoordeling van de behoefte van de kinderen, de draagkracht van partijen en de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen rechtvaardigt.
Het hof dient vervolgens te beoordelen of deze wijziging van omstandigheden tot een wijziging van de door de man te betalen kinderbijdrage dient te leiden, waartoe het hof het inkomen van de man (en ook zijn draagkracht) ten tijde van het sluiten van het echtscheidingsconvenant d.d. 8 juli 2011 moet vergelijken met zijn inkomen, althans het in redelijkheid door hem te verwerven inkomen (en ook zijn draagkracht) met ingang van 1 februari 2014.
Vanwege de gedeeltelijke samenloop op het punt van de inkomensvergelijking ter zake de kinderalimentatie en partneralimentatie, verwijst het hof naar hetgeen hierna wordt overwogen in rechtsoverweging 3.10 en verder.
Met betrekking tot de partneralimentatie
3.9.4.1. Het verzoek van de man tot wijziging van de partneralimentatie dient, nu partijen in het echtscheidingsconvenant een niet-wijzigingsbeding zijn overeengekomen als bedoeld in artikel 1:159 lid 1 BW, op basis van het in dat artikel bepaalde te worden beoordeeld.
Artikel 1:159 lid 3 BW bepaalt dat, ondanks een tussen partijen overeengekomen niet-wijzigingsbeding, op verzoek van een der partijen de overeenkomst door de rechter kan worden gewijzigd op grond van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden dat de verzoeker naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het beding mag worden gehouden. Uit de toelichting bij artikel 1:159 lid 3 BW blijkt dat de wetgever hierbij heeft gedacht aan een zeer ingrijpende wijziging van omstandigheden, ten gevolge waarvan er een volkomen wanverhouding is ontstaan tussen hetgeen partijen bij het sluiten van het convenant voor ogen heeft gestaan en hetgeen zich in werkelijkheid heeft voorgedaan, en wel zo, dat het in hoge mate onbillijk zou zijn indien de wederpartij de verzoeker zou houden aan hetgeen is overeengekomen. Nu deze wijziging aldus slechts in uitzonderingsgevallen is toegelaten, moet aan de stelplicht van de verzoekende partij zware eisen worden gesteld, alsmede aan de motivering door de rechter die de beslissing neemt dat deze partij niet langer aan het beding kan worden gehouden.
3.9.4.2. Het hof deelt voorshands niet de opvatting van de vrouw dat de man niet aan zijn verzwaarde stel- en bewijsplicht heeft voldaan.
Het hof stelt vast dat de man een groot aantal financiële stukken in het geding heeft gebracht, waaronder:
- de jaarrekeningen 2011, 2012, 2013 en 2014 van [holding] BV,
- de jaarrekeningen 2011 en 2012 van [groep] Groep BV;
- een specificatie van schulden met onderliggende bescheiden;
- de jaaropgaven 2011, 2012, 2013 en 2014 en
- salarisspecificaties vanaf mei 2015;
- de fiscale rapporten 2011, 2012 en 2013,
- de aangifte IB 2014;
- de (voorlopige) aanslagen IB van 2010 tot en met 2013;
- de jaarrapporten 2012, 2013 en 2014 van [BV ] BV;
- de jaarrapporten 2013 en 2014 van [groep] Groep BV en [vastgoed] Vastgoed BV en
- de jaarrapporten 2014 van [vastgoed] Vastgoed I, II, III en IV BV;
- diverse jaarrapporten met betrekking tot [beheer] Beheer BV, [BV 2] BV, [BV 1] BV, [properties] Properties BV en Maatschap [maatschap] ;
- een kasstroomoverzicht 2011 tot en met 2014 (prognose);
- de brief van de accountant van de man aan de man d.d. 4 november 2015 met bijlagen, waaronder een kasstroomoverzicht inzake de jaren 2013, 2014 en 2015 (prognose).
Het hof zal bij de beoordeling van de verzoeken van de man zijn inkomen (en ook zijn draagkracht) ten tijde van het sluiten van het echtscheidingsconvenant d.d. 8 juli 2011 moeten vergelijken met zijn inkomen, althans het in redelijkheid door hem te verwerven inkomen (en ook zijn draagkracht) met ingang van 1 februari 2014.
Vervolgens dient het hof te beoordelen of er sprake is van een zeer ingrijpende wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1: 159 lid 3 BW. Ter zitting heeft de vrouw verklaard dat zij de man niet aan het echtscheidingsconvenant zal houden indien de financiële situatie van de man daadwerkelijk zo is dat hij in zwaar weer verkeert.