ECLI:NL:GHSHE:2015:5174

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 december 2015
Publicatiedatum
10 december 2015
Zaaknummer
20-001457-13
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis poging doodslag door politieagent in noodweersituatie

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 10 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, een politieagent, was eerder veroordeeld voor poging doodslag en kreeg een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden opgelegd. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 11 april 2011, waarbij de verdachte tijdens een achtervolging op een verdachte, [L.], zijn dienstwapen gebruikte. De verdachte had een waarschuwingsschot gelost, maar toen [L.] niet reageerde en dreigend op hem afkwam, schoot de verdachte gericht op de romp van [L.]. Het hof oordeelde dat de verdachte niet in strijd had gehandeld met de Ambtsinstructie en dat er sprake was van een noodweersituatie. Echter, het gericht schieten op de romp werd als disproportioneel beoordeeld, wat leidde tot de conclusie dat er sprake was van noodweerexces. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en ontsloeg de verdachte van alle rechtsvervolging, waarbij het ook de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaarde. De uitspraak benadrukt de hogere eisen die aan politieagenten worden gesteld in noodsituaties en de afweging tussen proportionaliteit en noodzakelijkheid van geweldgebruik.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-001457-13
Uitspraak : 10 december 2015
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 25 april 2013 in de strafzaak met parketnummer 01-885005-12 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1975,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van poging doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar.
Voorts heeft de eerste rechter de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 1.000,00, met oplegging tevens van de schadevergoedingsmaatregel en met niet-ontvankelijkverklaring voor het overige.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechter in eerste aanleg zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zal bewezen verklaren hetgeen aan verdachte primair is ten laste gelegd en verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij vordert de advocaat-generaal dat deze wordt toegewezen tot een bedrag van € 2.500,00, met oplegging tevens van de schadevergoedingsmaatregel en met niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij voor het overige.
Door de verdediging is primair (integrale) vrijspraak bepleit en subsidiair ontslag van alle rechtsvervolging, alsmede niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 april 2011 te Ravenstein, gemeente Oss, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [L.] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen éénmaal gericht op het (boven)lichaam van die [L.] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 april 2011 te Ravenstein, gemeente Oss, aan een persoon (te weten [L.] ), opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (te weten: een schotwond in de borststreek en/of letsel aan de lever) heeft toegebracht, door opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, met een vuurwapen gericht éénmaal op het lichaam van die [L.] te schieten;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 april 2011 te Ravenstein, gemeente Oss, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [L.] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een vuurwapen éénmaal gericht op het lichaam van die [L.] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 11 april 2011 te Ravenstein, gemeente Oss, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [L.] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen éénmaal gericht op het bovenlichaam van die [L.] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Het hof overweegt ten aanzien van de bewezenverklaring het volgende.
Inleiding [1]
Op maandag 11 april 2011 omstreeks 01.00 uur zagen politieambtenaren van de politieregio Noord- en Oost-Gelderland, bij een tankstation aan de Lange Amerikaweg in Apeldoorn de hun bekende [L.] .
[L.] was op dat moment in het bijzijn van een bij de betreffende politieambtenaren onbekende man, die later [betrokkene 1] bleek te zijn.
[L.] en [betrokkene 1] bevonden zich in een personenauto, merk Volkswagen, type Golf, voorzien van het [kenteken] . Deze auto was kennelijk defect aangezien omstreeks 01.50 uur een ANWB-wegenwachtauto zich bij de Volkswagen en [L.] vervoegde. Juist voor dat moment werd besloten [L.] aan te houden ter zake een openstaand onherroepelijk vonnis (€ 220 boete of 4 dagen hechtenis).
Omstreeks 02.10 uur reed [L.] als bestuurder van de Volkswagen bij het tankstation weg. [betrokkene 1] zat als bijrijder naast hem. Omstreeks 02.17 uur negeerde [L.] te Apeldoorn een stopteken van een politieauto en reed met hoge snelheid weg.
Vervolgens ontstond er een achtervolging door politieambtenaren eerst uit de politieregio Noord- en Oost-Gelderland en later uit de politieregio's Gelderland-Midden en Gelderland-Zuid die op maandag 11 april 2011 omstreeks 02.49 uur eindigde op de Dorpenweg in de omgeving Ravenstein.
Blijkens analyse achtervolgde de politie de Volkswagen Golf over een afstand van ongeveer 62 kilometer en met een gemiddelde snelheid van 120 kilometer per uur.
Op het einde van de achtervolging waren er 14 politieauto's bij het incident betrokken.
Op bovengenoemde locatie in de omgeving van Ravenstein werd de Volkswagen Golf door de achtervolgende politievoertuigen tot stoppen gedwongen.
Kort na het moment dat [L.] uit de Volkswagen Golf stapte heeft verdachte twee schoten afgevuurd: een waarschuwingsschot in de lucht en een schot op het lichaam van [L.] . [2]
Verdachte zat als bijrijder in een als zodanig herkenbare politieauto die werd bestuurd door zijn collega [betrokkene 2] . Zij hebben zich, op verzoek van de meldkamer, als laatste bij de achtervolging aangesloten en kwamen als eerste auto achter de VW Golf te rijden. Zij hebben [L.] tijdens de achtervolging enkele malen ingehaald om hem te doen stoppen, maar [L.] wist telkens te ontkomen. Tijdens de achtervolging werd er gereden met soms hoge snelheden - oplopend tot 180 km per uur - en er werd getracht de VW Golf tot stoppen te dwingen door met een politievoertuig naast en voor de VW Golf te gaan rijden. [L.] heeft de door hem bestuurde VW Golf meermalen gestuurd in de richting van de hem achtervolgende politieauto waarin verdachte zich bevond. Enkel doordat de bestuurder van die politieauto heeft geremd of bijgestuurd, zijn tijdens de achtervolging aanrijdingen voorkomen. Tijdens de achtervolging had verdachte enkele malen oogcontact met [L.] . Hij zag dat deze zich agressief gedroeg. Hij leidde dat af uit het feit dat hij zag dat [L.] zijn vuisten balde, gebaarde in de richting van verdachte en diens collega en kennelijk schreeuwde en tierde. Tijdens de achtervolging werd er ook iets uit de auto van [L.] gegooid waarvan verdachte het vermoeden had dat dat verdovende middelen konden zijn. Voorts werd via de mobilofoon door de meldkamer en door bij de achtervolging betrokken politieambtenaren (meermalen) gemeld dat de bestuurder van de VW Golf een gewelddadige confrontatie met de politie niet zou schuwen.
Ten slotte heeft [betrokkene 2] bewust de VW Golf aangereden en samen met een tweede politievoertuig de VW Golf klemgereden, waardoor de VW Golf tot stilstand kwam achter het voertuig van verdachte en zijn collega [betrokkene 2] . [3]
Verdachte stapte als eerste uit het politievoertuig en liep in de richting van de bijrijderszijde van de VW Golf. De bijrijder opende het portier en was met zijn handen aan het rommelen in het portiervak. Verdachte nam zijn dienstpistool ter hand en sommeerde de bijrijder om zijn handen, die voor verdachte op dat moment niet zichtbaar waren, te laten zien en te gaan liggen. De bijrijder voldeed daaraan, stapte uit en ging op zijn buik op de grond liggen met gespreide armen, vlakbij het geopende bijrijdersportier.
Vervolgens stapte [L.] , gelet op zijn postuur in de beleving van verdachte verrassend snel en plotseling vanaf de bestuurdersplaats over de bijrijdersstoel heen, de auto aan de bijrijderszijde uit. [L.] gedroeg zich opgefokt. Hij was duidelijk onder invloed van iets. Hij had de symptomen van een gebruiker (het hof begrijpt: van verdovende middelen).
Toen [L.] uit de auto was riep verdachte hem toe: "Politie, laat je handen zien en ga liggen", waarbij hij zijn vuurwapen richtte op de benen van [L.] . Deze voldeed niet aan de sommatie. Verdachte schoot daarop als waarschuwing eenmaal in de lucht en riep nogmaals naar [L.] dat hij zijn handen moest laten zien en dat hij moest blijven staan. [L.] gaf geen gehoor aan het bevel om te blijven staan en liep door in de richting van verdachte, die zich op korte afstand van [L.] bevond.
Kort daarna schoot verdachte met zijn wapen eenmaal in de richting van de romp van [L.] , die werd geraakt. [L.] was niet gewapend. [4]
Op 11 april 2011 werd het slachtoffer onderzocht vanwege twee verwondingen in de linkeronderarm en één verwonding in de bovenbuik, die alle drie werden geduid als schotverwondingen. Door het NFI werd geconcludeerd dat het veel waarschijnlijker is dat het slachtoffer is geraakt door één kogel dan door twee kogels. Op 15 april 2011 werd het slachtoffer in goede conditie huiswaarts ontslagen. [5]
Uit de bevindingen van het NFI en de verklaringen van verdachte en [L.] kan worden geconcludeerd dat de kogel de onderarm heeft doorboord en vervolgens terecht is gekomen in de bovenbuik.
(voorwaardelijk) opzet
Door de verdediging is vrijspraak bepleit, omdat er geen sprake zou zijn van (voorwaardelijk) opzet op de dood van [L.] . Daartoe is aangevoerd dat niet is gebleken dat verdachte de aanmerkelijke kans op de dood willens en wetens heeft aanvaard.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof af dat verdachte, op het moment dat [L.] niet reageerde op het waarschuwingsschot en richting verdachte bleef lopen, zijn wapen bewust heeft gericht op de romp van [L.] en vervolgens heeft geschoten en ook nog heeft nagericht. Hoewel niet is gebleken dat verdachte daarmee de intentie had om [L.] te doden, heeft hij zich, door op de romp te schieten waar zich vele vitale organen bevinden, willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [L.] als gevolg daarvan zou komen te overlijden. Aangezien verdachte bewust op de romp heeft geschoten heeft hij deze aanmerkelijke kans ook bewust aanvaard. Verdachte heeft derhalve voorwaardelijk opzet gehad op de dood van [L.] .
Het hof verwerpt het verweer.
Kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Strafbaarheid
A.
Door de verdediging zijn de volgende verweren gevoerd.
1. Verdachte heeft gehandeld ter uitvoering van een wettelijk voorschrift.
Daartoe is aangevoerd dat verdachte bij de uitvoering van zijn politietaak passend en proportioneel geweld heeft gebruikt op grond van artikel 8 van de Politiewet en dat de uitoefening van die bevoegdheid in verhouding tot het beoogde doel redelijk en gematigd was en het beoogde doel niet op andere wijze kon worden bereikt. Ter onderbouwing hiervan is aangevoerd dat voorkomen moest worden dat [L.] het wapen van verdachte zou afpakken of de collega's van verdachte op een andere manier letsel zou toebrengen, dan wel dat hij zou vluchten.
2. Verdachte heeft gehandeld uit (putatief) noodweer.
Daartoe is aangevoerd dat er sprake was van een (dreigende) ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte, waartegen verdachte zich noodzakelijk heeft verdedigd, dan wel heeft verdachte verschoonbaar gedwaald over het bestaan van een noodweersituatie.
3. Verdachte heeft gehandeld uit (putatief) noodweerexces.
Daartoe is aangevoerd dat verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een noodweersituatie, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door de (dreigende) ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder is gegaan dan geboden was. Deze hevige gemoedsbeweging werd veroorzaakt door de korte tijdspanne waarin de situatie zich heeft voorgedaan, de heftige achtervolging die daaraan vooraf ging, de botsing waardoor de voertuigen tot stilstand kwamen, het nachtelijke tijdstip en de dreigende agressieve houding van [L.] .
B.
Het hof stelt voorop dat op geen enkele wijze valt in te zien waarom de agenten, die besloten [L.] staande te houden in verband met een onbetaalde geldboete van € 220,00, [L.] niet hebben aangesproken toen hij gedurende langere tijd, in verband met autopech, bij het tankstation stond. Zij hebben met de staande houding gewacht totdat de ANWB de auto had gerepareerd en [L.] met de auto was weggereden. Eerst nadat ze een paar minuten achter hem aan zijn gereden, hebben ze hem een stopteken gegeven, dat hij negeerde. Daarna is er een, gelet op de achterliggende reden, volstrekt onbegrijpelijke en buitenproportionele achtervolging ingezet die is ontaard in een ongecoördineerde en levensgevaarlijke achtervolging, waarbij uiteindelijk 14 politiewagens zijn betrokken. Die achtervolging is geëindigd in een aanrijding en het neerschieten van [L.] door verdachte, zoals bewezen verklaard. Van enige senioriteit van de zijde van de politie tijdens deze achtervolging is het hof niet gebleken.
Voorts merkt het hof op dat het strafdossier niet de aangifte van verdachte van poging tot doodslag bevatte, noch de stukken met betrekking tot de in verband daarmee bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ingezette procedure ex artikel 12 Wetboek van Strafvordering. Dat heeft het hof bevreemd. De verdachte heeft het hof daar ter terechtzitting in hoger beroep op attent gemaakt en die stukken desgevraagd overgelegd.
C.
De verklaring van verdachte afgelegd bij de politie en ter terechtzitting houdt zakelijk weergegeven het navolgende in:
Verdachte is samen met collega [betrokkene 2] betrokken geraakt bij de achtervolging van een voertuig dat werd bestuurd door [L.] en waarin [betrokkene 1] als bijrijder zat.
Het politievoertuig bestuurd door [betrokkene 2] voegde zich weliswaar als laatste in de achtervolging, maar was wel het eerste achtervolgende voertuig achter het door [L.] bestuurde voertuig.
Via de mobilofoon heeft verdachte gehoord dat [L.] geweld tegen de politie niet schuwde.
Tijdens de achtervolging probeerde [L.] bij zeer hoge snelheden het achtervolgende politievoertuig een aantal keren van de weg te rijden. Dit levensbedreigende verkeersgedrag van [L.] werd door verdachte gekwalificeerd als poging doodslag. Hij heeft daarvan ook aangifte gedaan.
Onderweg is [L.] een of meer keren gestopt, maar is er daarna toch weer vandoor gegaan.
Met een aanrijding werd de achtervolging beëindigd, mede om te voorkomen dat [L.] een even verderop gelegen dorp zou inrijden, hetgeen opnieuw tot levensgevaarlijke situaties zou kunnen leiden.
Verdachte stapte direct nadat het politievoertuig tot stilstand was gekomen uit om de inzittenden van de achtervolgde auto aan te houden, onder meer terzake poging doodslag, en om te voorkomen dat die auto er weer vandoor zou gaan. Hij liep naar de bijrijderskant.
Daar aangekomen zag hij de bijrijder rommelen in het portiervak. Gelet op het onduidelijke gedrag van de bijrijder nam verdachte zijn vuurwapen ter hand. Hij koos niet voor pepperspray, omdat het raam van de passagiersdeur dicht zat waardoor pepperspray weinig effect zou hebben.
De bijrijder kwam de auto uit en volgde de aanwijzing van verdachte om zijn handen te laten zien en op de grond te gaan liggen op.
Direct daarna en onverwachts kwam de bestuurder van de achtervolgde auto, een zeer grote persoon, uit de auto aan de passagierszijde gestapt. Hij kwam dreigend in de richting van de verdachte. De bestuurder, [L.] , was opgefokt en leek onder invloed van verdovende middelen. Deze zeer grote man was blijkens zijn blikken gefocust op verdachte en verdachte op hem. Verdachte heeft toen geen andere collega’s bij hem in de buurt gezien. Tijd om af te schalen door bijvoorbeeld het dienstwapen te bergen en over te gaan op pepperspray was er gelet op de korte afstand waarop [L.] zich ten opzichte van verdachte bevond, ongeveer 2.5 meter, niet.
Verdachte heeft [L.] gesommeerd op de grond te gaan liggen. [L.] heeft daar niet op gereageerd en stapte over de op de grond liggende bijrijder heen in de richting van verdachte. Verdachte, die aanvankelijk [L.] wilde aanhouden, belandde vervolgens in een situatie waarin hij geen kant meer uit kon. [L.] kwam op hem af, achter hem stond een andere politieauto en naast/achter hem was volgens hem een obstakel, dat later een vangrail bleek te zijn, en een aflopend talud/sloot. Verdachte heeft daarop een waarschuwingsschot afgegeven in veilige richting. [L.] heeft daar niet op gereageerd en bleef al scheldend en tierend in de richting van verdachte komen. [L.] had het duidelijk op verdachte gemunt. Bij verdachte sloeg op dat moment de angst toe dat [L.] , die zelfs niet reageerde op een waarschuwingsschot en waarvan verdachte wist dat hij, [L.] , geweld tegen de politie niet schuwt, hem zou gaan toetakelen. Op dat moment was het volgens verdachte “hij of ik”, en schoot hij gericht op de romp van [L.] . Dit alles speelde zich af in een zeer kort tijdsbestek.
Tijdens de opleiding heeft verdachte geleerd om bij het gebruik van zijn dienstwapen tegen personen in voorkomend geval eerst op de benen te schieten en daarna op de romp.
Het hof heeft geen enkele reden om te twijfelen aan de verklaring van verdachte. Deze wordt op verschillende punten ondersteund door getuigen. Zo heeft [betrokkene 2] verklaard dat hij tijdens de achtervolging meerdere keren aan de kant is gegaan of moest remmen om een ernstig ongeval te voorkomen (pg. 45 en bij de raadsheer-commissaris). Ook verbalisant [betrokkene 3] (pg. 100) zag dat [L.] op de inhaalmanoeuvres reageerde door in de richting van de politieauto te sturen, waardoor zeer gevaarlijke situaties ontstonden.
[betrokkene 2] verklaarde voorts (pg. 46) dat hij zag dat [L.] de afrit Ravenstein nam en dat hij op dat moment dacht dat, als de auto wat minder vaart zou hebben, de Golf van de weg gedrukt moest worden, omdat hij dacht dat het levensgevaarlijk zou worden als [L.] een wijk in zou rijden waar mogelijk mensen zouden fietsen of lopen.
[betrokkene 1] verklaarde bij de politie (pg. 118-119) dat hij met [L.] rond 23.00 uur die avond cocaïne had gebruikt, dat hij meerdere malen tegen [L.] heeft gezegd dat hij moest stoppen, maar dat [L.] niet luisterde en dat daarom in ieder geval zeker was dat [L.] zich niet door de politie wilde laten pakken. Bij de rechter-commissaris verklaarde hij dat [L.] tijdens de achtervolging agressief was.
Door getuigen wordt [L.] omschreven als een hele grote sterke vent ( [betrokkene 1] pg. 119), een hele grote man met een heel boos hoofd ( [betrokkene 4] pg. 88), woest/een oermens ( [betrokkene 2] verklaring rechter-commissaris). Uit getuigenverklaringen van betrokken politieambtenaren valt op te maken dat [L.] dreigend uit de auto kwam en een uitdagende indruk maakte. [betrokkene 1] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat [L.] aan het schelden en tieren was toen hij uit de auto stapte, dat [L.] tijdens het lopen aan het tieren was en dat hij, [betrokkene 1] , toen een schot hoorde. [L.] heeft zelf verklaard (pg. 115) dat hij zwaar gefrustreerd was dat de politie hem niet gewoon bij het tankstation had aangesproken en dat hij, toen hij uitstapte, eerst nog verhaal wilde halen, omdat hij dit belachelijk vond. Ook verklaarde hij dat hij eerder die avond cocaïne had gebruikt.
Verdachte heeft ter terechtzitting op een invoelbare wijze, en zonder te proberen een voor hem gunstiger voorstelling van zaken te geven, volledige openheid van zaken gegeven. Daarom neemt het hof de in zijn verklaringen weergegeven feiten en omstandigheden als vaststaand aan.
D.
De kwalificatie van het gedrag van verdachte.
Naar het oordeel van het hof was verdachte toen hij zijn dienstwapen ter hand nam daartoe gerechtigd.
Hier deed zich de situatie voor als bedoeld in artikel 7 lid 1 onder b van de voor verdachte geldende Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren. Er was namelijk sprake van een aanhoudingssituatie ter zake van onder meer de verdenking van een misdrijf waarop naar wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Voorts deed de situatie van artikel 7 lid 3 van genoemde instructie zich niet voor. Omdat de vrees bestond dat [L.] met zijn levensgevaarlijke rijgedrag een dorp zou gaan inrijden, en hij eerder al was gestopt om er vervolgens weer vandoor te gaan, kon en mocht redelijkerwijs worden aangenomen dat uitstel van de aanhouding onaanvaardbaar gevaar voor de rechtsorde met zich mee zou brengen. Bovendien deed zich hier voor de situatie als bedoeld in artikel 10 lid 1 onder b van bedoelde instructie. Gelet op het voorafgaand levensbedreigend rijgedrag met het voertuig waarin zich ook de bijrijder bevond, en die vervolgens kort voordat hij uit het voertuig stapte voor verdachte onduidelijke handelingen verrichtte in/achter het portier van genoemd voertuig, mocht verdachte terecht aannemen dat een situatie zou ontstaan waarin verdachte voor zijn eigen veiligheid en die van anderen, zijn wapen zou mogen gebruiken.
E.
Wettelijk voorschrift?
Ten aanzien van het verweer dat verdachte heeft gehandeld ter uitvoering van een wettelijk voorschrift, overweegt het hof als volgt.
Uit de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep, is het hof niet gebleken dat hetgeen door de verdediging ter onderbouwing van het verweer is aangevoerd voor verdachte de reden was om te schieten. Het verweer mist daarmee feitelijke grondslag. Bovendien was het gehanteerde geweld niet proportioneel, zoals hierna nog zal worden uiteengezet.
Het verweer wordt verworpen.
F.
Noodweersituatie?
Na de door verdachte beschreven achtervolging, is verdachte geconfronteerd met een zeer grote man, die, naar hij had vernomen, het plegen van geweld tegen de politie niet schuwde, die opgefokt en dreigend op hem afkwam, op hem was gefocust, geen gevolg had gegeven aan het bevel om op de grond te gaan liggen, en zelfs een waarschuwingsschot had genegeerd. Daarbij verkeerde verdachte in een situatie waarbij hij zijn dienstwapen al ter hand had genomen, niet de tijd had om af te schalen, werd geconfronteerd met het dilemma, dat ontstond doordat hij aanvankelijk wilde overgaan tot aanhouding en vervolgens, toen de situatie door het gedrag van [L.] kantelde, door zijn positie ter plaatse niet meer weg kon. Dit alles levert naar het oordeel van het hof een onmiddellijk dreigende aanranding op voor verdachte waartegen hij zich mocht verweren. Verdachte heeft ook hier de eerder genoemde instructie gevolgd door een waarschuwingsschot af te geven (artikel 10a).
Het hof is van oordeel dat er sprake was van een noodweersituatie, maar dat zoals hierna zal worden uiteengezet, het door verdachte gericht schieten op de romp disproportioneel was.
G.
Noodweerexces?
Toen [L.] het waarschuwingsschot negeerde, sloeg bij verdachte grote angst toe dat de zeer grote man, waarvan hij zoals gezegd meermalen had gehoord dat deze geweld tegen de politie niet schuwde en waarvan hij kort tevoren had ondervonden dat deze het voertuig waarin verdachte zich bevond bij hoge snelheden van de weg trachtte te rijden, hem zou gaan toetakelen. Verdachte verweerde zich tegen de onmiddellijk dreigende aanranding met een gericht schot op de romp. Het hof is van oordeel dat deze reactie disproportioneel was. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat verdachte, zoals hij heeft verklaard ter terechtzitting in hoger beroep, een ervaren schutter is en [L.] ongewapend was. Verdachte had, zoals hem ook tijdens zijn opleiding bij de politie was geleerd, eerst op de benen van [L.] moeten schieten.
Echter gelet op de door verdachte omschreven grote angst die bij hem toesloeg nadat [L.] het waarschuwingsschot had genegeerd acht het hof aannemelijk en invoelbaar dat verdachte ten gevolge van die heftige gemoedsbeweging gericht op de romp van [L.] heeft geschoten. Dat levert naar het oordeel van het hof noodweerexces op. De verdachte zal daarom worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof heeft bij de beoordeling betrokken dat aan een politieman in de gegeven situatie hogere eisen mogen worden gesteld (Garantenstellung). Een en ander heeft het hof niet tot een andere oordeel gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [L.]
De benadeelde partij [L.] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 5.000,00. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.000,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Nu aan verdachte ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn, geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, kan de benadeelde partij [L.] in haar vordering niet worden ontvangen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor vermeld.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart de verdachte niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Verklaart de benadeelde partij [L.] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. H. Eijsenga, voorzitter,
mr. F. van Es en mr. P.M. Frielink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mw. C.M. Sweep, griffier,
en op 10 december 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Indien onder dit kopje paginanummers zijn genoemd betreffen dit pagina’s van het doorgenummerde dossier van de Rijksrecherche, onderzoek Houtduif, dossiernummer 20110045, sluitingsdatum 7 juli 2011, pg. 1 - 224.
2.relaas pg. 4-5
3.verklaringen verdachte (pg. 26 t/m 34 en ter terechtzitting) en [betrokkene 2] (pg. 44 t/m 48 en bij de rechter-commissaris)
4.verklaringen verdachte (pg. 26 t/m 34 en ter terechtzitting)
5.pg 11, 41 en 42 van het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag d.d. 14 november 2011, zaaknummer 2011.04.19.003