ECLI:NL:GHSHE:2015:5144

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 december 2015
Publicatiedatum
8 december 2015
Zaaknummer
HD 200.156.719_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade aan woning door werkzaamheden en grondwaterbemaling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellanten] tegen [geïntimeerden] over schade aan de woning van [geïntimeerden] die zou zijn veroorzaakt door werkzaamheden aan het pand van [appellanten]. De schade betreft scheurvorming en verzakkingen die volgens [geïntimeerden] het gevolg zijn van de verlaging van de grondwaterstand door bemaling tijdens de verbouwing van het pand van [appellanten]. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij het deskundigenbericht dat in eerste aanleg was opgesteld, centraal stond. Het hof concludeert dat [geïntimeerden] niet heeft aangetoond dat de schade aan zijn woning is veroorzaakt door de werkzaamheden aan het pand van [appellanten]. De deskundigen hebben vastgesteld dat de schade mede het gevolg kan zijn van andere factoren, zoals de verbouwing van [geïntimeerden] in 1975 en de mogelijk meer zettingsgevoelige grond onder zijn woning. Het hof vernietigt de eerdere vonnissen en wijst de vorderingen van [geïntimeerden] af, waarbij hij ook de proceskosten ten laste van [geïntimeerden] legt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.156.719/01
arrest van 8 december 2015
in de zaak van

1.[appellante 1] V.O.F.,

en haar vennoten

2. [appellant 2] ,

3. [appellante 3] ,

gevestigd/wonende te [woonplaats] ,
appellanten in het principaal appel,
geïntimeerden in het incidenteel appel,
verder in vrouwelijk enkelvoud aan te duiden als: [appellanten] ,
advocaat: mr. B.M. Stroetinga te Eindhoven,
tegen:

1.[geïntimeerde 1] ,

2. [geïntimeerde 2] ,
echtelieden, beiden wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden in het principaal appel,
appellanten in het incidenteel appel,
verder in mannelijk enkelvoud aan te duiden als: [geïntimeerden] ,
advocaat: mr. N.P.H. Vissers te Leusden,
op het bij exploot van dagvaarding van 3 september 2014 ingeleide hoger beroep van de door de rechtbank Oost-Brabant gewezen vonnissen van 19 februari 2014 en 20 augustus 2014 tussen [geïntimeerden] als eiser en [appellanten] als gedaagde, naast [Bouwbedrijf] Bouwbedrijf v.o.f. (verder: [Bouwbedrijf] ) als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 202774/HA ZA 09-2672)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen en naar de daaraan voorafgaande tussenvonnissen van 21 juli 2010 en 15 juni 2011.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 3 september 2014;
- de memorie van grieven van [appellanten] van18 november 2014 met producties;
- de memorie van antwoord tevens incidenteel appel van [geïntimeerden] van 27 januari 2015;
- de memorie van antwoord in het incidenteel appel van [appellanten] van 10 maart 2015
met een productie.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De gronden van het hoger beroep

In het principaal appel en in het incidenteel appel
Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memories van grieven. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.De beoordeling

In het principaal appel en in het incidenteel appel
4.1
Het gaat in dit hoger beroep, samengevat, om het volgende.
[geïntimeerden] is sinds eind 2002 eigenaar en sinds april 2003 bewoner van de woning aan de [straatnaam 1][nr 1] te [woonplaats] . Hij heeft in 2003 de bijkeuken doen afbreken en opnieuw opbouwen in verband met verzakking ervan.
[appellanten] heeft in de periode van oktober 2005 tot april 2006 een ingrijpende verbouwing doen uitvoeren aan haar winkelpand annex woonhuis aan de [straatnaam 2][nrs 1-2] te [woonplaats] . Het perceel van [appellanten] grenst aan de achterzijde aan de tuin van het perceel van [geïntimeerden] .
De werkzaamheden zijn uitgevoerd door [Bouwbedrijf] . Bestek en tekeningen voor de verbouwing zijn in opdracht van [appellanten] opgesteld door Bouwtechnisch Adviesburo [Bouwtechnisch Adviesburo] BV (verder: [Bouwtechnisch Adviesburo] ).
Onderdeel van de verbouwing was de aanleg van een onderkelderde aanbouw. In verband met de aanleg van de kelder heeft op het perceel van [appellanten] in de periode van begin september 2005 tot 18 november 2005 bemaling ter verlaging van de grondwaterstand plaatsgevonden.
Na de verbouwing is aan het woonhuis en het tuinhuisje van [geïntimeerden] schade vastgesteld die volgens de door hem ingeschakelde expert is veroorzaakt door de werkzaamheden bij [appellanten] . De schade betreft scheurvorming in de woning en verschuiving van het tuinhuisje ten opzichte van de fundering ervan.
[geïntimeerden] heeft zowel [appellanten] als [Bouwbedrijf] aansprakelijk gesteld voor de schade als gevolg van de verbouwingswerkzaamheden. [appellanten] en [Bouwbedrijf] hebben aansprakelijkheid van de hand gewezen.
Bij dagvaarding van 10 november 2009 heeft [geïntimeerden] een procedure tegen [appellanten] en [Bouwbedrijf] geëntameerd. [Bouwbedrijf] en [appellanten] hebben elkaar over en weer in vrijwaring opgeroepen, terwijl [Bouwbedrijf] tevens [Bouwtechnisch Adviesburo] in vrijwaring heeft opgeroepen.
Dit heeft geleid tot de volgende zaken:
Hoofdzaak met zaak-/rolnummer 202774/HA ZA 09-2672 tussen [geïntimeerden] als eiser en [appellanten] en [Bouwbedrijf] als (afzonderlijk optredende) gedaagden.
Eerste vrijwaringszaak met zaak-/rolnummer 208314/HA ZA 10-597 tussen [Bouwbedrijf] als eiseres en [appellanten] als gedaagde.
Tweede vrijwaringszaak met zaak-/rolnummer 208317/HA ZA 10-598 tussen [Bouwbedrijf] als eiseres en [Bouwtechnisch Adviesburo] als gedaagde.
Derde vrijwaringszaak met zaak-/rolnummer 212327/HA ZA 10-1241 tussen [appellanten] als eiseres en [Bouwbedrijf] als gedaagde.
4.2
Bij tussenvonnis van 21 juli 2010 heeft de rechtbank in de hoofdzaak en de drie vrijwaringszaken een comparitie van partijen bepaald. Deze heeft op 21 januari 2011 plaatsgevonden. Bij deze gelegenheid is het inwinnen van een deskundigenbericht besproken en hebben alle partijen daarmee ingestemd.
Bij tussenvonnis van 15 juni 2011 is vervolgens in alle zaken een deskundigenonderzoek bepaald met benoeming van ir. [deskundige 1] van TNO tot deskundige. Op 1 juli 2013 is het rapport gedeponeerd van deze deskundige en de door hem ingeschakelde deskundige ir. [deskundige 2] van Deltares.
Vervolgens heeft de rechtbank in het tussenvonnis van 19 februari 2014 het deskundigenbericht besproken en in de hoofdzaak opnieuw een comparitie van partijen bepaald, onder aantekening dat [Bouwtechnisch Adviesburo] daarbij eveneens aanwezig kon zijn. De comparitie heeft op 1 juli 2014 in aanwezigheid van alle betrokken partijen plaatsgevonden.
Bij eindvonnis van 20 augustus 2014 heeft de rechtbank in de hoofdzaak de vordering van [geïntimeerden] tegen [appellanten] gedeeltelijk toegewezen en tegen [Bouwbedrijf] afgewezen, terwijl in de drie vrijwaringszaken de vorderingen zijn afgewezen.
4.3
In de hoofdzaak tussen [geïntimeerden] en [Bouwbedrijf] heeft [geïntimeerden] hoger beroep ingesteld en heeft [Bouwbedrijf] voorwaardelijk incidenteel appel ingesteld; dit hoger beroep is bij dit hof aanhangig onder zaaknummer HD 200.161.864/01.
In de derde vrijwaringszaak, tussen [appellanten] en [Bouwbedrijf] heeft [appellanten] hoger beroep ingesteld; dit is bij dit hof aanhang onder zaaknummer HD 200.157.733/01.
In de eerste vrijwaringszaak, tussen [Bouwbedrijf] en [appellanten] , en in de tweede vrijwaringszaak, tussen [Bouwbedrijf] en [Bouwtechnisch Adviesburo] , is geen hoger beroep aanhangig.
Het onderhavige hoger beroep betreft de hoofdzaak tussen [geïntimeerden] en [appellanten] .
4.4
In deze procedure stelt [geïntimeerden] dat de uitvoering van de werkzaamheden, met name de verlaging van de grondwaterstand, heeft geleid tot verzakkingen en schade aan en bij zijn woning. Volgens [geïntimeerden] was voorzienbaar dat de werkzaamheden dergelijke schade tot gevolg konden hebben en heeft [appellanten] nagelaten de nodige voorzorgsmaatregelen te nemen om dat te voorkomen. Volgens [geïntimeerden] heeft [appellanten] hierdoor jegens hem onrechtmatig gehandeld en is zij (naast [Bouwbedrijf] ) aansprakelijk voor de daardoor ontstane schade. De schade beloopt volgens [geïntimeerden] ten tijde van de dagvaarding in eerste aanleg een bedrag van € 63.730,=. Op grond hiervan vordert [geïntimeerden] , samengevat, een verklaring voor recht dat [appellanten] aansprakelijk is voor de geleden en nog te lijden schade, een verklaring voor recht dat deze schade het bedrag van € 63.730,= beloopt, veroordeling van [appellanten] tot betaling van dit bedrag en van verdere schade, op te maken bij staat, met rente en (buitengerechtelijke) kosten. Een en ander betreft tevens (hoofdelijk) [Bouwbedrijf] . [appellanten] heeft de vorderingen van [geïntimeerden] bestreden. Volgens haar heeft zij bij de uitvoering van de verbouwing niet onzorgvuldig gehandeld en houdt de schade aan de woning van [geïntimeerden] geen verband met de werkzaamheden daarvoor, met name bij de aanleg van de kelder. Zij voert in dit verband onder meer aan dat de woning van [geïntimeerden] sinds een verbouwing in 1975 kwetsbaar is geworden voor schade zoals nu is opgetreden.
4.5
In het tussenvonnis van 15 juni 2011 heeft de rechtbank de vraagstelling voor het deskundigenbericht opgenomen en in het tussenvonnis van 19 februari 2014 heeft de rechtbank de bevindingen en de conclusies van de deskundigen naar aanleiding daarvan overgenomen. Een en ander is niet bestreden zodat ook het hof hiervan uitgaat. In hoger beroep betreft de discussie tussen partijen de vraag of en in hoeverre de vorderingen van [geïntimeerden] jegens [appellanten] op basis van het deskundigenbericht toewijsbaar zijn. De rechtbank heeft in het eindvonnis van 20 augustus 2014 [appellanten] en haar vennoten hoofdelijk veroordeeld tot, samengevat, betaling van 75% van de schade ten gevolge van de door [appellanten] in 2005/2006 uitgevoerde verbouwing, op te maken bij staat, en tot betaling van € 3.246,94 aan buitengerechtelijke incassokosten, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 november 2009, met bepaling dat 75% van de kosten van het deskundigenbericht voor rekening van [appellanten] komt, compensatie van de proceskosten en afwijzing van het meer of anders gevorderde. Het principaal appel van [appellanten] strekt ertoe dat de vorderingen van [geïntimeerden] jegens haar geheel worden afgewezen. Het incidenteel appel strekt tot bekrachtiging van het eindvonnis met uitzondering van het door de rechtbank gehanteerde percentage, dat volgens [geïntimeerden] moet worden gesteld op 100%, althans op meer dan 75%.
4.6
Het hof zal hierna de volledige vraagstelling en de beantwoording daarvan zoals opgenomen in het deskundigenbericht weergeven.
Vraag 1
Kan de deskundige schade aan de woning en het tuinhuisje van [geïntimeerden] vaststellen die een van buiten komende oorzaak heeft?
Het gaat daarbij meer in het bijzonder om de schade die de partij-experts CED/Nomex alsook [deskundige 3] & [deskundige 4] hebben waargenomen, zonder uit te zonderen eventuele schade die daarna nog is ontstaan of verergerd.
Antwoord op vraag 1
Een deel van de schade aan de woning van [geïntimeerden] is veroorzaakt door zettingen en zettingsverschillen. Deze zettingen en zettingsverschillen zijn veroorzaakt door een combinatie van:
  • de lokaal hogere funderingsdrukken die zijn ontstaan door de verbouwing in 1975;
  • de mogelijk meer zettingsgevoelige grond onder de bijkeuken;
  • de grondwaterstandsverlaging die is toegepast bij de verbouwing bij [appellanten] .
of door een combinatie van:
  • de lokaal hogere funderingsdrukken die zijn ontstaan door de verbouwing in 1975;
  • de mogelijk meer zettingsgevoelige grond onder de bijkeuken;
  • een andere medeoorzaak, waarbij gedacht kan worden aan een defect aan de afvoerleiding onder de woning van [geïntimeerden] .
Bij de eerste combinatie zijn de twee eerste medeoorzaken interne oorzaken terwijl de derde medeoorzaak een van buiten komende oorzaak is, die als het ware ‘de druppel was die de emmer deed overlopen’.
Bij de tweede combinatie gaat het alleen om interne oorzaken.
Voor andere (mede)oorzaken voor de schade zijn geen aanwijzingen gevonden.
Vraag 2
Wat is de oorzaak of zijn de medeoorzaken van díe schade? Daarbij ware geen oorzaak uit te sluiten. Te denken valt aan de in 2005/2006 plaatsgevonden hebbende verbouwing van het pand van [appellanten] , maar als de deskundige andere factoren als (mede)oorzaak van het pand ontwaart, zoals kennelijk oudere scheurvorming of zwaar verkeer, dient hij daar melding van te maken. Meer in het bijzonder ware aandacht te besteden aan de volgende
subvragen:
Hebben de belendende percelen aan de [straatnaam 2] wel of geen schade van de bouw ondervonden, en indien neen waarom bij [geïntimeerden] dan wel?
Neemt de schade aan het pand nog steeds toe en zo ja waarom?
Is de in 2003 nog bestaand hebbende verzakte bijkeuken, die toen is afgebroken en geheel opnieuw is opgebouwd, voor de vraagstelling van belang?
Antwoord op vraag 2
Het antwoord op de vraag naar de oorzaak van de zettingsgerelateerde schade in de woning van [geïntimeerden] is reeds gegeven in het antwoord op vraag 1.
De overige aanwezige schade is veroorzaakt door krimp, temperatuurvariaties en/of (verkeers)trillingen. Overigens is deze overige schade minimaal en kan worden hersteld door normaal onderhoud.
De schade aan het tuinhuisje betreft een geringe verplaatsing van enkele betonstenen, waarop het tuinhuisje staat. Wat de oorzaak is van deze schade is niet te bepalen. De omvang van deze schade, voor zover al van schade kan worden gesproken, is overigens nihil.
Het antwoord op de gestelde subvragen is:
De overige panden aan de [straatnaam 2] en aan de [straatnaam 1] hebben geen schade ondervonden, met uitzondering van het pand aan de [straatnaam 2][nr 3] . In dat pand was sprake van enkele haarscheurtjes in de muur direct naast de bouwput en een haarscheur in de langs- en stootvoegen van het buitenmetselwerk onder het keukenraam. Ten opzichte hiervan is de schade aan de woning van [geïntimeerden] uitzonderlijk. Als de verlaging van de grondwaterstand voor deze schade een rol heeft gespeeld, dan is deze schade alleen verklaarbaar door de bijzondere omstandigheden bij de woning van [geïntimeerden] , te weten de verbouwing in 1975 en de mogelijk meer zettingsgevoelige grond onder de bijkeuken.
De schade is toegenomen na de eerste waarneming daarvan in 2006 en na de eerste opname door CED Nomex in 2007. De oorzaak daarvan is dat een nieuw evenwicht moet worden gevonden bij een steeds langzamer toenemende zetting. Dit kan tot enkele jaren na het ontstaan van de schade in 2006 duren.
De verzakking van de bijkeuken vormt een indicatie van meer zettingsgevoelige grond daaronder. Dat kan, zoals eerder aangegeven, een medeoorzaak zijn van de schade en is in die zin dus van belang.
Vraag 3
Als de schade (mede) is veroorzaakt door de verbouwing ín 2005/2006 van het pand van [appellanten] in welke mate heeft daaraan dan bijgedragen:
a. De wijze waarop damwanden / grondkerende constructies zijn uitgevoerd.
Daarbij ware aandacht te besteden aan de omstandigheden:
  • i) Dat voor grondkerende constructies (bestek, punt 13.3) van de op dat moment voorziene kelder een voorstel van [Internationale Benelux] Internationale Benelux bv voorlag, waarin damwanden werden geadviseerd.
  • ii) Dat
  • iii) Dat in afwijking van het voorstel [Internationale Benelux] [Bouwbedrijf] in de open begroting een Berliner wand had geoffreerd, maar dat uiteindelijk in overleg met onder meer [Bouwtechnisch Adviesburo] een houten keerwand met groutankers is uitgevoerd, wat wellicht een kostenbesparing opleverde.
en ware aan te geven of deze of gene wijze van uitvoeren in de omstandigheden ter plaatse en bij het gegeven dat bronbemaling noodzakelijk was, als ‘redelijk’ dan wel als ‘ondeugdelijk’ moet worden beschouwd.
De wijze, duur en inrichting van de bronbemaling.
Daarbij ware de betekenis van het bemalingsadvies van [deskundige 5] aan te geven alsook aan te geven of de tussen partijen in geschil zijnde vragen:
  • i) of het aanzetten van de bronbemaling op 6 september 2005 terwijl [Bouwbedrijf] stelt dat dat beter op 2 oktober 2005 had kunnen gebeuren, vier dagen vóór de aanvang, op 6 oktober 2005, van de graafwerkzaamheden;
  • ii) of het tijdstip waarop de bronbemaling is beëindigd (op 21 oktober 2005, op 18 november 2005 of op enig ander tijdstip);
van invloed kunnen zijn geweest op ontstaan en omvang van de schade.
Antwoord op vraag 3
a. Er zijn 18 mm dikke grondkerende bekistingspanelen toegepast die zijn verankerd in de grond. Dit is een rationele en redelijke keuze geweest voor deze situatie. De gemaakte keuze wijkt weliswaar af van eerdere plannen (omstandigheden (i) en (iii)) maar dat heeft geen invloed op de effecten van de bemaling op de omgeving. In dit verband wordt opgemerkt dat de oplossingen (i) en (iii) in feite ook grondkerende constructies betroffen. Het grotere oppervlak van de kelder en het minder diep ontgraven (omstandigheid (ii)) heeft mogelijk zelfs een gunstige invloed gehad.
b. De bronbemaling heeft gedraaid van 01-09-2005 of 06-09-2005 tot 18-11-2005. Partijen verschillen daarover van mening en de overlegde informatie geeft daarover geen uitsluitsel. Voor de effecten van de grondwaterstandsverlaging op de omgeving maakt dit echter geen verschil. Voor het overige zijn er geen bijzonderheden met betrekking tot de wijze en inrichting van de bronbemaling. Deze is aangelegd conform de door [deskundige 5] verstrekte adviezen en heeft naar behoren gefunctioneerd.
Vraag 4
Is een eindtoestand bereikt of zijn maatregelen om verdere toename van de schade te voorkomen noodzakelijk?
Antwoord op vraag 4
Of al een eindtoestand is bereikt is niet met zekerheid aan te geven. Volgens [geïntimeerden] was ten tijde van het bezoek in maart 2012 nog steeds sprake van een toename van de schade. Indien er sprake is van meer zettingsgevoelige grond onder (een deel van) de woning van [geïntimeerden] dan zou het bereiken van een eindtoestand nog wat langer kunnen duren. Door middel van monitoring gedurende enige tijd kan worden vastgesteld of, dan wel wanneer een eindtoestand is bereikt.
Voor het bepalen van de noodzaak van maatregelen is het ook van belang dat de in 1975 uitgevoerde verbouwing, waardoor lokaal hogere belastingen op het metselwerk en de fundering zijn ontstaan, nader wordt beoordeeld door een constructeur. Op basis van de resultaten van die beoordeling kan worden bepaald of, en zo ja welke maatregelen nodig zijn.
Vraag 5
Wat zijn (aannemende dat herstel mogelijk is) de kosten van maatregelen ter voorkoming van verdere toename van schade en de kosten van herstel?
Antwoord op vraag 5
De kosten van maatregelen ter voorkoming van verdere toename van schade en de kosten van herstel van de schade kunnen pas worden geraamd nadat de resultaten beschikbaar zijn van de constructieve beoordeling zoals bedoeld in het antwoord op vraag 4. lndicatief kan worden aangegeven dat de totale kosten richting € 50.000,00 exclusief BTW kunnen oplopen indien een aanpassing van de constructie en de fundering noodzakelijk blijkt te zijn. Eveneens indicatief zijn de kosten in de orde van € 10.000,00 exclusief BTW indien geen aanpassingen van de constructie en de fundering nodig zijn.
Vraag 6
Wenst de deskundige eigener beweging nog opmerkingen te maken?
Antwoord op vraag 6
Het onderzoek heeft opgeleverd dat sprake is van een combinatie van oorzaken van de schade door zettingen en zettingsverschillen. Indien de waterstandsverlaging door de bemaling medeoorzaak is, dan is die medeoorzaak de spreekwoordelijke ‘druppel die de emmer deed overlopen’.
Naar aanleiding van deze constatering wordt opgemerkt dat de schade zeer waarschijnlijk niet zou zijn ontstaan indien de verbouwing in 1975 niet of anders zou zijn uitgevoerd en/of indien er geen sprake was van meer zettingsgevoelige grond onder (een deel van) de woning van [geïntimeerden] , met name onder en nabij de bijkeuken. In dit verband is van belang dat de andere woningen in de nabijheid een vergelijkbare bouwwijze hebben, op dezelfde wijze zijn gefundeerd en geen schade door de waterstandsverlaging hebben opgelopen. Alleen bij de woning direct naast de bouwput is sprake van enkele haarscheurtjes in de muur naast de bouwput en een haarscheur in de langs- en stootvoegen van het buitenmetselwerk onder het keukenraam. Die schade is minimaal in vergelijking met de schade aan de woning van [geïntimeerden] .
Of er sprake is van meer zettingsgevoelige grond bij de woning van [geïntimeerden] kan desgewenst worden vastgesteld door het uitvoeren van nader grondonderzoek.
Bij de beantwoording van vraag 1 is aangegeven dat de schade aan de woning van [geïntimeerden] mede veroorzaakt zou kunnen zijn door een defect aan de afvoerleiding (riolering) onder de woning van [geïntimeerden] . Door onderzoek aan de riolering kan desgewenst worden vastgesteld of daar sprake van is.
Ten slotte wordt opgemerkt dat voor een doeltreffend herstel van schade de oorzaken daarvan vastgesteld dienen te worden.
4.7
Naar het oordeel van het hof is de vraagstelling die aan het deskundigenbericht ten grondslag ligt voldoende uitputtend, gelet op de inhoud van de vordering zoals deze door [geïntimeerden] is ingesteld. Het is aan [geïntimeerden] als eisende partij om allereerst aan te tonen dat de schade aan zijn woning is veroorzaakt door de werkzaamheden aan het pand van [appellanten] . Eerst daarna komen de andere vereisten voor het aannemen van aansprakelijkheid voor die schade aan de zijde van [appellanten] op grond van onrechtmatige daad aan de orde. Partijen zijn het erover eens geweest dat het inwinnen van een deskundigenbericht noodzakelijk was voor het beantwoorden van de vraag of de schade aan de woning al dan niet daardoor is veroorzaakt. Het deskundigenbericht dat vervolgens is uitgebracht, is naar het oordeel van het hof zowel naar de wijze van tot stand komen als naar zijn inhoud in overeenstemming met de eisen die daaraan kunnen en moeten worden gesteld. De gestelde vragen zijn volledig en overtuigend behandeld, terwijl het commentaar op het conceptrapport adequaat is verwerkt. Het commentaar dat nadien in de procedure op het rapport is gegeven, biedt geen reden om het rapport niet integraal over te nemen.
4.8
Wil de stelling van [geïntimeerden] over de oorzaak van de ontstane schade kunnen slagen, dan zal daarvoor een toereikende grondslag gevonden moeten kunnen worden in het deskundigenbericht.
4.9
Volgens [geïntimeerden] staat vast dat zonder de grondwater verlagende werkzaamheden op het perceel van [appellanten] de schade niet zou zijn ontstaan, hetgeen zou inhouden dat het
conditio sine qua nonverband tussen de grondwaterstandsverlaging op het perceel van [appellanten] en de zettingsschade aan de woning van [geïntimeerden] een gegeven is. Naar het oordeel van het hof biedt het deskundigenbericht voor deze aanname evenwel geen grondslag. Uit het antwoord op vraag 1 blijkt het volgende. Bij de twee combinaties van factoren die een rol kunnen spelen bij het ontstaan van de schade aan de woning wordt één factor zonder voorbehoud vermeld, te weten de lokaal hogere funderingsdrukken die zijn ontstaan door de verbouwing in 1975. De tweede factor wordt met enige terughoudendheid vermeld, namelijk de
mogelijkmeer zettingsgevoelige grond onder de bijkeuken, terwijl als derde factor, die in de twee combinaties de onderscheidende factor is, wordt vermeld ofwel de verlaging van de grondwaterstand die is toegepast bij de verbouwing bij [appellanten] ofwel een andere medeoorzaak, waarbij gedacht kan worden aan een defect aan de afvoerleiding onder de woning van [geïntimeerden] . De beperkte relevantie van die werkzaamheden voor het veroorzaken van de schade aan de woning wordt geïllustreerd door de aanduiding daarvan als ‘druppel die de emmer deed overlopen’ bij een van de twee nevenschikkend aan elkaar gepresenteerde scenario’s. Bij deze stand van zaken kan niet worden gezegd dat uit het deskundigenbericht blijkt dat de schade aan de woning van [geïntimeerden] zijn oorzaak vindt in de werkzaamheden op het perceel van [appellanten] . Door het antwoord op vraag 2, waar dit ingaat op de vergelijking met andere panden in de buurt, wordt dit verder bevestigd. Bij de beantwoording van vraag 6 komt dit aspect ten slotte opnieuw expliciet aan de orde in de opmerking dat de schade zeer waarschijnlijk niet zou zijn ontstaan indien de verbouwing in 1975 niet of anders zou zijn uitgevoerd en/of indien er geen sprake was van meer zettingsgevoelige grond onder (een deel van) de woning van [geïntimeerden] , met name onder en nabij de bijkeuken.
4.1
Bij de uitvoering van het onderzoek en de opstelling van hun rapport hebben de deskundigen de beschikking gehad over de verschillende andere technische rapporten en gegevens die in de loop van de procedure zijn ingebracht, zodat deze in het deskundigenbericht verdisconteerd zijn. Gegevens die tot een hiervan afwijkende conclusie zouden kunnen leiden, zijn voorhanden.
4.11
De consequentie van het vorenstaande is dat [geïntimeerden] niet heeft aangetoond dat de schade aan zijn woning is veroorzaakt door de werkzaamheden aan het pand van [appellanten] . Dat betekent dat de vorderingen van [geïntimeerden] tegen [appellanten] reeds hierop stranden en dat de overige vereisten voor het aannemen van aansprakelijkheid van [appellanten] voor die schade op grond van onrechtmatige daad geen bespreking behoeven. De grieven van [appellanten] in het principaal appel slagen en de grieven van [geïntimeerden] in het incidenteel appel worden verworpen.
4.12
Voor het overige heeft [geïntimeerden] geen feiten of omstandigheden gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel leiden, zodat zijn bewijsaanbod als niet relevant wordt gepasseerd.
4.13
De vonnissen waarvan beroep worden vernietigd en de vorderingen van [geïntimeerden] worden afgewezen. [geïntimeerden] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van beide instanties, de kosten van het deskundigenbericht daaronder begrepen, dus met inbegrip van het aandeel van [appellanten] in de kosten van het deskundigenbericht welk aandeel in deze zaak is vastgesteld op een bedrag van € 6.875,=.

5.De uitspraak

Het hof:
in het principaal appel en in het incidenteel appel
vernietigt het tussenvonnis van 19 februari 2014 en het eindvonnis van 20 augustus 2014, voor zover gewezen tussen [geïntimeerden] en [appellanten] , en opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen van [geïntimeerden] tegen [appellanten] af;
veroordeelt [geïntimeerden] in de kosten van het geding tot op deze uitspraak aan de zijde van [appellanten] begroot op € 1.475,= aan vast recht en op € 3.576,= aan salaris advocaat in eerste aanleg en op € 77,52 aan kosten dagvaarding en € 6.875,= aan kosten van het deskundigenbericht, op € 1.920,= aan vast recht en op € 1.631,= aan salaris advocaat in het principaal appel en op € 815,50 aan salaris advocaat in het incidenteel appel, vermeerderd wat betreft de nakosten met € 131,= indien geen betekening plaatsvindt, dan wel met € 199,= indien betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
verklaart deze proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, M.G.W.M. Stienissen en J.H.C. Schouten en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 8 december 2015.
griffier rolraadsheer