Uitspraak
GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH
1.[appellante 1] ,
5.Het verloop van de procedure
6.De gronden van het hoger beroep
7.De verdere beoordeling
van het door [appellante 1] ontwikkelde idee, waar hij patent op heeft aangevraagd. [appellante 1] en [geïntimeerde] hebben later hun hierboven genoemde samenwerking gestalte gegeven in de oprichting van een gezamenlijke B.V. (…) Met de verkoop en overdracht van de aandelen van [geïntimeerde] aan [appellante 1] (…) hebben de zeggenschapsrechten en winstrechten van [geïntimeerde] een einde genomen. Enig verder strekkende afspraak bestond immers niet in het kader van de samenwerking tussen partijen.
c.s.(de aanduiding van alle vijf gedaagden) als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [geïntimeerde] zal worden veroordeeld (r.o. 4.9), maar in het dictum (onderdeel 5.2) alleen [appellante 1] in de proceskosten van [geïntimeerde] veroordeeld. Dit laatste is bepalend, zodat een afzonderlijke proceskostenveroordeling ten aanzien van de overige vier gedaagden achterwege is gebleven. In de omstandigheid dat de vordering van [geïntimeerde] jegens [appellante 1] is toegewezen en jegens de overige vier gedaagden is afgewezen ziet het hof aanleiding de proceskosten in eerste aanleg tussen partijen te compenseren. In zoverre slaagt deze grief, zodat op dit onderdeel het eindvonnis van 8 januari 2014 zal worden vernietigd.