ECLI:NL:GHSHE:2015:51

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 januari 2015
Publicatiedatum
13 januari 2015
Zaaknummer
HD 200.124.058_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Financiële afwikkeling van samenwerking tussen Haros B.V. en Andpol

In deze zaak gaat het om de financiële afwikkeling van een samenwerking tussen Haros B.V. en Andpol, die in 2009 is geëindigd. Haros B.V. heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, waarin een aantal vorderingen van Haros zijn afgewezen. Het hof heeft in een tussenarrest van 22 juli 2014 al enkele grieven van Haros beoordeeld en een comparitie van partijen gelast. In het onderhavige arrest van 13 januari 2015 heeft het hof de grieven van Haros opnieuw beoordeeld. De grieven betroffen onder andere de afwijzing van vorderingen op basis van opschorting en verrekening door de rechtbank. Het hof heeft vastgesteld dat Haros in totaal een bedrag van € 21.271,25 aan KS was verschuldigd, dat Haros dit bedrag heeft voldaan en dat Andpol dit bedrag aan Haros verschuldigd is. Het hof concludeert dat Andpol dit bedrag door middel van verrekening heeft voldaan. De grieven van Haros worden verworpen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank. Haros wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, die aan de zijde van Andpol worden begroot op € 1.862,- aan verschotten en € 2.316,- aan salaris advocaat.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.124.058/01
arrest van 13 januari 2015
in de zaak van
Haros B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
advocaat: mr. J.J. Lauwen te Oss,
tegen

1.Andpol [bedrijf],gevestigd te [vestigingsplaats] (Polen),

2.
[geïntimeerde 1],wonende te [woonplaats] (Polen),
3.
[geïntimeerde 2],wonende te [woonplaats] (Polen),
geïntimeerden,
advocaat: mr. Ph.C.M. van der Ven te 's-Hertogenbosch,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 22 juli 2014 in het hoger beroep van het door de rechtbank 's-Hertogenbosch onder zaaknummer 239331/ HAZA 11-1654 gewezen vonnis van 19 december 2012.

6.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 22 juli 2014;
  • akte na tussenarrest van Andpol;
  • het proces-verbaal van comparitie van partijen van 18 november 2014.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

7.De verdere beoordeling

7.1.
Bij genoemd tussenarrest is:
 grief 1 (waarmee werd opgekomen tegen de door de rechtbank gegeven bewijsopdracht) ongegrond geacht,
 is in verband met de beoordeling van grief 4 (die was gericht tegen afwijzing door de rechtbank van één van de drie (tegen-)vorderingen van Haros) een comparitie van partijen gelast, en
 is de behandeling van grief 2 (betreffende het door de rechtbank passeren van het beroep op opschorting), grief 3 (die betreft het door de rechtbank passeren van het beroep op verrekening) en grief 5 (betreffende toewijzing van de vordering van Andpol met rente en kosten) aangehouden in afwachting van de te houden comparitie van partijen.
7.2.
Het hof roept in herinnering dat het vonnis van 19 december 2012 waarvan beroep een deelvonnis was, waarbij op de vordering in conventie werd beslist (zodat in zoverre sprake was van een eindvonnis) en waarbij in reconventie een tussenvonnis werd uitgesproken waarbij Haros werd toegelaten tot bewijslevering.
Grieven 2, 3 en 5 zagen specifiek op de vordering in conventie. Grief 4 op de vordering in reconventie terwijl grief 1 een algemene strekking had.
Bij haar akte na tussenarrest heeft Andpol onder meer het door de rechtbank op 27 november 2013 gewezen eindvonnis in reconventie overgelegd (productie 2). Daarin is onder andere de vordering van Haros onder b (ad € 94.632,72 betreffende geretourneerde gebrekkige meubelen) tot een bedrag van € 3.931,- als schadevergoeding toegewezen en is de vordering van Haros onder c (ad € 9.413,- voor reparaties in eigen beheer) afgewezen omdat de rechtbank Haros niet geslaagd achtte in het haar opgedragen bewijs.
Desgevraagd heeft Haros tijdens de op 18 november 2014 gehouden comparitie van partijen verklaard dat zij van het eindvonnis in reconventie geen appel heeft ingesteld. Dat is dus in kracht van gewijsde gegaan en dat gegeven heeft betekenis, in zoverre dat de afwijzing van het merendeel van de vorderingen in reconventie, op welke vorderingen bij wege van verweer (opschorting en verrekening) een beroep was gedaan in conventie, tussen partijen gezag van gewijsde heeft.
7.3.
Zoals het hof in rechtsoverweging 4.10 van het tussenarrest heeft vastgesteld, is niet in geschil dat Haros in totaal voor in 2007, 2008, 2009 en 2010 door KS uitgevoerde reparaties € 21.271,25 incl. BTW aan haar (KS) was verschuldigd, dat Haros dit bedrag aan KS heeft voldaan en dat Andpol dit bedrag aan Haros verschuldigd is (of was). Ter discussie staat of Andpol dit bedrag (door middel van verrekening) heeft voldaan aan Haros, waarover
grief 4gaat.
7.4.
Ter comparitie heeft Andpol de (door haar voorafgaand aan de comparitie ingestuurde) akte met producties genomen. In die akte heeft Andpol gedetailleerd (aan de hand van bankafschriften, facturen over en weer en overzichten) uiteengezet dat en hoe zij de reparatiekosten van KS door middel van verrekening aan Haros heeft voldaan. Haros heeft ter zitting de juistheid van hetgeen is vermeld in die akte erkend. Op grond hiervan stelt het hof vast dat Andpol hetgeen zij aan Haros was verschuldigd voor door KS uitgevoerde reparaties heeft voldaan door middel van verrekening.
Grief 4, waarmee Haros klaagt over afwijzing van de betreffende vordering, faalt dus.
7.5.
Met
grief 2wordt geklaagd over het door de rechtbank passeren van het beroep op opschorting. Volgens Haros sluiten de twee in het Weens Koopverdrag geregelde gevallen van opschorting (artikel 58 lid 3 en artikel 71) niet aan bij de situatie in de onderhavige zaak en is een algemeen opschortingsrecht weliswaar niet uitdrukkelijk in het Weens Koopverdrag geregeld maar wordt in rechtspraak en literatuur onder bepaalde omstandigheden (in lijn met artikel 7 lid 2 Weens Koopverdrag) het bestaan van een meer algemeen opschortingsrecht aangenomen. Haros meent dat vanwege een wezenlijk tekortschieten van Andpol en het daarmee gemoeide financieel belang (zij pretendeert een tegenvordering van € 125.316,97) aan haar een algemeen opschortingsrecht toekomt, hetgeen Andpol bestrijdt.
7.6.
Veronderstellenderwijs aangenomen dat aan Haros het door haar bepleite algemene opschortingsrecht zou toekomen, kan de door de rechtbank in het (inmiddels onherroepelijk geworden) eindvonnis in reconventie uiteindelijk vastgestelde tekortkoming van Andpol jegens Haros, die resulteerde in toewijzing van de schadevordering tot een bedrag van € 3.931,- ter zake van door Leen Bakker aan Haros geretourneerde meubels, niet opschorting van het gehele door Haros aan Andpol verschuldigde bedrag van (in hoofdsom) € 50.185,- rechtvaardigen. Naar het oordeel van het hof gaat het beroep van Haros op opschorting reeds om die reden niet op.
Grief 2 treft dus geen doel.
7.7.
Met
grief 3komt Haros op tegen het door de rechtbank op de voet van het bepaalde in artikel 6:136 BW passeren van het beroep op verrekening. Volgens Haros heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de (reconventionele) vordering van Haros processueel verregaand illiquide is.
7.8.
Het hof stelt voorop, gelijk de rechtbank overwoog, dat artikel 6:136 BW een regel van procesrecht is die de Nederlandse rechter als de “lex fori” in voorkomend geval mag toepassen. Dat is (terecht) ook niet in geschil tussen partijen.
7.9.
In artikel 6:136 BW is bepaald dat de rechter een vordering ondanks een beroep van de gedaagde op verrekening kan toewijzen, indien de gegrondheid van dit verweer niet op eenvoudige wijze is vast te stellen en de vordering overigens voor toewijzing vatbaar is.
De rechter heeft hierbij een discretionaire bevoegdheid en dient zijn beslissing te laten afhangen van wat de redelijkheid in de omstandigheden van het geval meebrengt. Tot de relevante omstandigheden behoort dat de gedaagde geen reconventionele vordering tegen de eiser kan instellen.
7.10.
Haros pretendeerde drie vorderingen, in 4.3 van het tussenarrest vordering a, vordering b en vordering c genoemd. De huidige stand van zaken tussen partijen is als volgt:
  • vordering a van Haros ad € 21.271,25 is door de rechtbank in het bestreden tussenvonnis afgewezen en de daartegen gerichte grief 4 faalt,
  • vordering b van Haros ad € 92.016,72 is door de rechtbank in het (inmiddels onherroepelijk geworden) eindvonnis toegewezen tot een bedrag van € 3.931,-, en
  • vordering c van Haros ad € 9.413,- is door de rechtbank in datzelfde eindvonnis afgewezen.
7.11.
Tegenover de vordering van Andpol van (in hoofdsom) € 50.185,- staat derhalve een tegenvordering van Haros van € 3.931,-. Gelet op het feit dat de vordering van Andpol een veelvoud beloopt van de vordering van Haros en het feit dat Haros een vordering in reconventie kon instellen en dus niet slechts aangewezen was op een beroep op verrekening in conventie, acht het hof het niet redelijk om het beroep van Haros op verrekening te honoreren. Daar komt bij dat die reconventionele vordering tot laatstgenoemd bedrag reeds is toegewezen en dat Haros daarvoor een executoriale titel heeft verkregen. Dat, mocht Haros die executie nog niet ter hand hebben genomen, bij de executie van het eindvonnis in reconventie en van dit arrest “in conventie”, de vorderingen over en weer eventueel met elkaar zullen worden verrekend, betekent niet dat thans het beroep op verrekening bij wege van verweer moet worden gehonoreerd.
Grief 3 gaat dus niet op.
7.12.
Nu de grieven 1, 2, 3 en 4 falen, staat er niets meer in de weg aan toewijzing van de vordering van Andpol (met rente en kosten) in conventie. Daarmee treft
grief 5, die zich keert tegen toewijzing van de vordering van Andpol met rente en kosten, evenmin doel.
7.13.
Het door Haros gedane bewijsaanbod is niet voldoende specifiek en/of niet ter zake dienend, zodat het hof daaraan voorbijgaat.
slotsom
7.14.
De door Haros opgeworpen grieven falen. Het bestreden vonnis zal daarom worden bekrachtigd. Haros zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.

8.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Haros in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van Andpol worden begroot op € 1.862,- aan verschotten en op € 2.316,- aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M. Brandenburg, M.J.H.A. Venner-Lijten en I. Bouter en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 13 januari 2015.
griffier rolraadsheer